1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 [X] ([X]) is geboren op 9 juli 1926 en overleden op 4 december 1998. Hij was gehuwd met [X]-[A], geboren op 23 januari 1926. [X] was tot juni 1996 tezamen met zijn echtgenote woonachtig te [plaats]. Op 6 juni 1996 zijn [X] en zijn echtgenote geëmigreerd naar [plaats] te België. In 2001 is mevrouw [X]-[A] geremigreerd naar Nederland. Sinds die tijd is zij woonachtig in [plaats]. Mevrouw [X]-[A] lijdt reeds voordat zij naar België is geëmigreerd aan de ziekte van Alzheimer.
1.2 [X] is meer dan veertig jaar werkzaam geweest als directeur-grootaandeelhouder van [X] BV te [plaats]. Dit bedrijf was gespecialiseerd in het produceren van luxe autobussen voor de nationale en internationale markt. Daarnaast werd handel gedreven in tweedehands autobussen. In 1996 heeft [X] de aandelen van deze vennootschap alsmede zijn woning verkocht aan [onderneming].
1.3 Op 17 mei 1989 heeft [X] twee bankrekeningen geopend bij de Kredietbank Luxembourg (KBL). Het betreft de rekeningnummers [nummer] en [nummer]. De rekeningen stonden op naam van "[B] [X]-[A] ou M. [C] [X]".
1.4 Op 27 oktober 2000 zijn door de Belgische autoriteiten op basis van het bepaalde in de EG-Richtlijn van 19 december 1977 (77/799/EEG) in het kader van een spontane uitwisseling van inlichtingen, gegevens inzake Nederlandse ingezetenen met een bankrekening bij de KBL aan het Nederlandse Ministerie van Financiën verstrekt. De gegevens bestaan uit fotokopieën van afgedrukte microfiches, die afkomstig zijn uit de interne administratie van de KBL. Naar aanleiding van deze gegevens is een onderzoek ingesteld door de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst/Economische controledienst (FIOD-ECD) en de Belastingdienst naar de identiteit van de rekeninghouders waarvan de gegevens op de afdrukken van de microfiches waren vermeld. Dit onderzoek is later bekend geworden als het Rekeningenproject. Ten behoeve daarvan is het onder procesverloop bedoelde Draaiboek opgesteld.
1.5 In hoofdstuk 2 van het Draaiboek zijn de organisatorische aspecten beschreven van het rekeningenproject. Paragraaf 3.1.2 van het Draaiboek beschrijft het identificatietraject.
1.6 Op de van de Bijzondere belastinginspectie te België ontvangen fotokopie van een microfiche staan onder andere de volgende gegevens vermeld:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994"
en
"[nummer] VUE [B] [X-A] OU M. [C X] -224,21"
en
"[nummer] TER LDO [B] [X-A] OU M. [C X] 1.408.090,28"
1.7 De Belastingdienst heeft de eerste en tweede rekeninghouder van de onder 1.6 bedoelde rekeningen bij de KBL geïdentificeerd als [X] en zijn echtgenote. De derde rekeninghouder heeft de Belastingdienst geïdentificeerd als [C] [X].
1.8 De Belastingdienst/Grote Ondernemingen Groningen heeft bij brief van 24 april 2002, gericht aan de erven van [X] (zijnde eisers) en ter attentie van de echtgenote van [X], naar aanleiding van de onder punt 1.7 bedoelde identificatie verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken over de bankrekeningen bij KBL.
1.9 Bij brief van 7 mei 2002 heeft [Y], de zoon van [X] en zijn echtgenote en als zodanig één van de erven van [X], geantwoord op de brief van 24 april 2002 van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Groningen. Hierbij heeft hij meegedeeld dat hij in de paperassen van zijn moeder niets heeft gevonden dat wees op een buitenlandse bankrekening. Verder heeft hij verzocht om eventuele verdere correspondentie aan hem te richten.
1.10 De Belastingdienst/Grote Ondernemingen Groningen heeft vervolgens bij brief van 19 augustus 2002, gericht aan [Z], zich tot [Z] gewend met de vraag informatie te verstrekken over het bestaan van buitenlandse bankrekeningen op naam van [X] en zijn echtgenote. Bij brief van 29 augustus 2002 hebben [Z], alsmede de andere kinderen van [X] ([F], [G], [Y] en [H]), hierop gereageerd. Volgens deze brief zou de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Groningen naast [Z] ook de andere kinderen met een soortgelijke brief hebben benaderd. In de brief delen de kinderen mee dat zij tot dusverre van hun vader een drietal buitenlandse rekeningen hebben gevonden bij G.B./Fortis en een buitenlandse rekening bij Van Lanschot. De kinderen geven aan dat zij niet van de activiteiten van hun vader op de hoogte waren.
1.11 Op 25 september 2002 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [P] en [R] namens de inspecteur van de eenheden van de Belastingdienst Particulieren Den Haag, Heerlen/Buitenland en Ondernemingen Groningen en de echtgenote van [X], [Y] en [Z]. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt (zie bijlage 3.8 bij het verweerschrift). Tijdens dit gesprek hebben de belastingambtenaren de fotokopieën van de microfiches getoond, waarop de onder punt 1.6 bedoelde gegevens stonden. De echtgenote van [X], [Y] en [Z] hebben hierop - kort gezegd - meegedeeld dat zij geen weet hebben van de op de microfiches vermelde bankrekeningen bij de KBL. [P] en [R] hebben meegedeeld dat zij, naast de bankafschriften van de afgelopen tien jaar van de bankrekeningen bij KBL een kopie wensen van het inschrijvingsformulier en de handtekeningenkaart van KBL. [Y] en [Z] hebben volgens het gespreksverslag aangegeven volledig te zullen meewerken.
1.12 Bij brief van 28 oktober 2002 heeft [gemachtigde], verbonden aan [kantoor], naar aanleiding van het onder punt 1.11 bedoelde gesprek gereageerd namens eisers. Hij heeft onder meer vragen gesteld over de bevoegdheden van de ambtenaren [R] en [P]. Na beantwoording van deze vragen wenst [gemachtigde] pas in te gaan op de inhoudelijke kwestie.
1.13 Bij brief van 25 november 2002 heeft [S] namens de Belastingdienst/Directie ondernemingen Zuid gereageerd op de brief van [gemachtigde]. Bij brief van 10 december 2002 heeft [gemachtigde] meegedeeld dat hij de beantwoording van zijn vragen onvolledig en deels onjuist acht. [S] heeft hierop bij brief van 20 januari 2003 gereageerd. Bij brief van 24 maart 2003 heeft [Y] de inhoud van een met [R] gevoerd telefoongesprek bevestigd over onder meer de bevoegdheid van [R]. Bij brief van 31 maart 2003 heeft [R] hierop gereageerd.
1.14 Bij brief van 25 april 2003, gericht aan [gemachtigde], heeft [T] namens de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen verzocht om alsnog de bankafschriften en een afschrift van het handtekeningregister van de KBL aan hem ter inzage te verstrekken.
[Gemachtigde] heeft bij brief van 5 mei 2003 meegedeeld dat beantwoording op korte termijn niet mogelijk is. [T] heeft bij brief van 21 mei 2003 de verwachting uitgesproken dat binnen vier weken na dagtekening van die brief de gevraagde informatie aan hem ter inzage wordt verstrekt. Bij brief van 23 juni 2003 heeft [gemachtigde] wederom vragen gesteld over de bevoegdheden van de betrokken ambtenaren. Hij verwacht de gevraagde, via KBL te verkrijgen, informatie vóór 25 juni 2003 aan verweerder te doen toekomen.
1.15 Bij zijn brief van 16 juli 2003 aan verweerder heeft [gemachtigde] rekeningafschriften over de jaren 1992 tot en met 1999 gevoegd van de door [X] bij de KBL gehouden bankrekeningen alsmede een schriftelijke bevestiging van 10 december 2002 van de KBL dat de rekening met het nummer [nummer] op 17 mei 1989 is geopend. [Gemachtigde] heeft hierbij meegedeeld dat de KBL geen kopieën wilde afgeven van de handtekeningkaart en het openingsformulier. Verder heeft [gemachtigde] meegedeeld dat de bijgevoegde stukken van de KBL eisers op het spoor hebben gebracht van de toedracht van de rekening. Hij verwijst hiervoor naar een bijgevoegde verklaring van de heer [Q], zijnde een zakenrelatie van [X]. [Q] bleek nog in het bezit te zijn van een aantal kopieën van de op deze zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft [gemachtigde] ook gevoegd bij zijn brief. [gemachtigde] heeft verder meegedeeld dat uit de bijgevoegde bancaire bescheiden blijkt dat de rekening is geopend op 17 mei 1989 en dat de mederekeninghouder [Z] nimmer juridische of economische beschikkingsmacht over deze rekening heeft gehad. Met de opneming in contanten is de rekening volgens [gemachtigde] in januari 1999 opgeheven. Eisers hebben langdurig, maar tevergeefs, gezocht naar het hierna onder punt 1.16 bedoelde kwijtingschrift dat in het bezit is geweest van mevrouw [X]-[A]. Dit stuk is - naar [gemachtigde] meedeelt - zeer waarschijnlijk kwijtgeraakt bij de verhuizing van mevrouw [X]-[A] naar [plaats]. In genoemde brief schrijft [gemachtigde] voorts: "Ik verzoek u de opgelegde aanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 met boete te vernietigen en verzoek tevens om een kostenvergoeding betreffende de in bezwaar gemaakte kosten van verleende bijstand.".
1.16 [Q] heeft in een schriftelijke verklaring van 30 mei 2003, gevoegd bij de brief van 16 juli 2003 van [gemachtigde] (zie bijlage 3.14 bij het verweerschrift), samengevat het volgende verklaard. In de jaren tachtig heeft [X] [Q] geïnformeerd over een zakelijke transactie die hij was aangegaan inzake de beoogde levering van een omvangrijk contingent autobussen aan Saoedi-Arabië in verband met de pelgrimsreis Mekka - Medina. [X]s contacten liepen via een Egyptische advocaat, de heer [K], die werkte als gemachtigde van de Libanese vennootschap '[vennootschap]' te Baabda, die op haar beurt optrad als tussenpersoon voor [O], trustee van een Saoedische prinses. De heer [K] heeft verteld dat het in het Midden-Oosten niet ongebruikelijk is dat zaken in persoon worden afgesloten. De directeur aandeelhouder (de ‘eigenaar’) wordt aangesproken ondanks de aanwezigheid van een rechtspersoon. Het probleem voor de bouw en levering van de benodigde bussen zat in de financiering. Het verkrijgen van een financiering bij een West-Europese financiële instelling ten behoeve van de Libanese firma bleek vooralsnog geen haalbare kaart. Om die reden is bij overeenkomst van 11 februari 1982 afgesproken dat de Libanese firma, via [K], in contanten aanbetalingen zou doen voor de levering van autobussen. Overeengekomen werd dat [X] deze betalingen risicoloos zou beleggen op privé-renterekeningen ten name van hem en zijn echtgenote voor een periode van vijf jaar. [X] heeft de aanbetalingen gestort op renterekeningen bij de NMS. Bij officiële bevestiging van 5 oktober 1985 werd het bedrag aan down payment verhoogd en variabel gemaakt door de trustee (de verhogingen). Hierdoor werden er grotere bedragen afgestort. De verhogingen heeft [X] niet gestort op de bankrekeningen bij NMS, maar in contanten aangehouden. Tegen het einde van de vijfjaarstermijn werd het [X] duidelijk dat er, ondanks de verhoogde aanbetalingen, waarschijnlijk geen oplossing kon worden gevonden voor het financieringsprobleem. Bij notariële akte van 19 december 1988 heeft [X] de aanbetalingen die hij had gestort op de renterekeningen bij NMS, terugbetaald aan [K] (de eerste tranche geschiedde reeds op 28 december 1987). [X] verkeerde in de veronderstelling dat hij de ontvangen verhogingen, die hij in contanten aanhield, onder zich zou houden totdat later op enig moment volstrekt duidelijk zou zijn dat het project (de levering van de autobussen) definitief al dan niet zou doorgaan. Op advies van [Q] heeft [X] in 1989 de bankrekeningen geopend bij de KBL en daarop de door hem in contanten aangehouden van [K] ontvangen verhogingen gestort. In de jaren negentig was de Libanese firma achter het misverstand gekomen en confronteerde, via [K], [X] met de terugbetalingsplicht van de verhogingen. [X] wees enerzijds op het finale kwijtingskarakter van de afrekening uit 1987 en 1988 en toonde anderszins bereidheid tot terugbetaling. Vanaf 1994/1995 zag [X] zich, na bedreigingen van [K], genoodzaakt om bedragen op te nemen van zijn KBL-rekening en terug te betalen aan [K]. In 1997 bedreigde [K] [X] opnieuw. Nadat [X] in december 1998 overleed, zouden volgens [X]s echtgenote vreemde mannen haar om grote geldbedragen hebben gevraagd. In aanwezigheid van [Q] heeft mevrouw [X]-[A] begin 1999 het geld in contanten opgenomen van de KBL-rekening en dit even later, in de auto op een parkeerplaats, uitbetaald aan [K]. Mevrouw [X]-[A] kreeg een bewijs van kwijting van [K] overhandigd.
1.17 [Q] heeft bij zijn verklaring de volgende bijlagen (die [gemachtigde] bij zijn brief van 16 juli 2003 heeft gevoegd) gevoegd:
- Een afschrift van een akte van geldlening/schuldbekentenis van 11 februari 1982 tussen [X] en [K].
- Een afschrift van de notariële akte van 19 december 1988 met specificatie inzake de finale afrekening van de terugbetaling van de aanbetalingen, ondertekend door [K] en [X].
- Een afschrift van de officiële bevestiging van 5 oktober 1985 inzake de verhoging van het down payment (zie 1.16).
1.18 Verweerder heeft zich na ontvangst van de brief van 16 juli 2003 van [gemachtigde] beraden op de te nemen stappen, naar aanleiding van de in deze brief gegeven informatie. Bij brief van 14 november 2003 heeft verweerder eisers uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek heeft op 15 december 2003 plaatsgevonden. Namens eisers waren aanwezig [Z] en [Y] en namens verweerder [R], [T] en [N]. Bij brief van 19 december 2003, gericht aan [Z], heeft verweerder een afschrift van het verslag van deze bespreking gezonden aan eisers. Volgens dit verslag hebben [Z] en [Y] bevestigd dat zij niet bekend waren met het bestaan van de bankrekeningen bij de KBL. Zij hebben hun wetenschap over het "busproject" uitsluitend ontleend aan de verklaring van [Q]. Zij hebben aangegeven dat zij nogmaals op zoek gaan naar het kwijtingsbewijs. Verder hebben zij toegezegd na te gaan van welke rekening de op de successieaangifte vermelde schuld van ƒ 800.000 aan de familie [W] op 20 augustus 1999 is betaald. Tijdens het gesprek heeft verweerder gevraagd wie opdracht heeft gegeven voor de verkoop van Sic(caps) (vermoedelijk beleggingsstukken) op 29 december 1998. De gebroeders [Y-Z] hebben hierop geantwoord dat zij navraag zullen doen bij [Q]. Ook zullen zij dit bij de KBL natrekken, inclusief het opvragen van het opnameformulier. Ten aanzien van de aan eisers op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV voor het jaar 1991 en de navorderingsaanslag vermogensbelasting voor het jaar 1992 heeft verweerder gevraagd akkoord te gaan met het opleggen van deze aanslagen ná 1 januari 2004 en dus geen beroep te doen op de verjaringstermijn. De gebroeders [Y-Z] hebben aangegeven hier niet onwelwillend tegenover te staan, maar eerst de andere leden van de familie te willen vragen hiermee in te stemmen.
1.19 Bij brief van 17 december 2003, gericht aan [Z], heeft verweerder eisers nogmaals verzocht om toe te zeggen dat zij zich niet zullen beroepen op de overschrijding van de navorderingstermijn voor wat betreft de navorderingsaanslagen IB/PVV voor het jaar 1991 en de navorderingsaanslag vermogensbelasting voor het jaar 1992. Verweerder heeft bij brief van 15 januari 2004, gericht aan [Z], eisers verzocht om binnen twee weken een reactie te geven. Verweerder heeft meegedeeld dat zowel het vaststellen van de definitieve tekst van het gespreksverslag als de door eisers toegezegde acties nog moeten plaatsvinden. Na ontvangst daarvan kunnen volgens verweerder mondeling dan wel schriftelijk de fiscale consequenties van de KBL-rekening worden besproken en wordt de definitieve afronding van de zaak duidelijk.
1.20 [Y] heeft bij brief van 27 januari 2004 gereageerd. Hij heeft meegedeeld dat verweerders brieven van 17 en 19 december 2003 en 15 januari 2004, tegen de daartoe gemaakte afspraken in, naar [Z] zijn gestuurd in plaats van naar hem, hetgeen tot ergernis en vertraging heeft geleid. Verder heeft hij meegedeeld dat het gespreksverslag van 19 december 2003 grove feitelijke onjuistheden bevat en essentiële informatie onvermeld laat. Om die reden zullen eisers hun gespreksaantekeningen uitwerken tot een verslag en aan verweerder toezenden. Tot slot heeft [Y] meegedeeld dat hij, namens de erfgenamen, bevestigt dat eisers zich in een fiscale beroepsprocedure niet zullen beroepen op het verstrijken van de navorderingtermijn van de eventuele navorderingsaanslagen IB/PVV voor het jaar 1991 en VB voor het jaar 1992. Verweerder heeft bij brief van 29 januari 2004 gereageerd. Hij heeft eisers erop gewezen dat hij nog geen enkele inhoudelijke reactie heeft ontvangen van eisers en ook geen afschriften van de door eisers toegezegde stukken.
1.21 Bij brief van 25 februari 2004 heeft [Y] gereageerd op verweerders brief van 29 januari 2004. [Y] heeft onder meer het volgende meegedeeld:
"In uw brief van 15 januari jl. spreekt u over door ons 'toegezegde acties'. Dat is wat anders dan waar u over spreekt in uw brief van 29 januari jl. Daar spreekt u over door ons 'toegezegde stukken'. Wij hebben geen stukken toegezegd. Wij hebben gezegd medewerking te blijven verlenen, zoals we dat van meet af aan hebben gedaan. Die medewerking verwachten wij dan ook van u. Omdat ons is gevraagd om aanvullende gegevens van onder meer binnenlandse en buitenlandse personen en instanties zijn wij aangewezen op de medewerking van diverse derden. Hiermee is de nodige tijd gemoeid. Bovendien wenst iedere erfgenaam tijdig gekend te worden in de ontwikkelingen in dit project en de geschriften die ik u, namens hen, stuur. Zij dringen nu allereerst aan op een snelle beantwoording door u van de door ons sedert 28 oktober 2002 gestelde vragen. Zoals gezegd, zie ik die graag uiterlijk vòòr 20 maart a.s. tegemoet tezamen met het door u ondertekende, bijgevoegde verslag inzake de bespreking van 15 december jl. (danwel uw voorafgaande opmerkingen daaromtrent) en uw schriftelijke beantwoording van onze brief van 20 februari jl. houdende onze reacties op de namens de fiscus gebezigde stellingen en argumenten. Inmiddels blijven wij werken aan de beantwoording van uw vragen.".
Bij deze brief heeft [Y] een brief gevoegd van 20 februari 2004, waarin hij een reactie geeft op het door verweerder opgemaakte verslag van de op 15 december 2003 gehouden bespreking. In laatstbedoelde brief heeft [Y] bij gebrek aan wetenschap bestreden dat [X] de betreffende tegoeden en renten niet heeft aangegeven in zijn aangiften IB/PVV en VB. [Y] heeft hierbij verweerder gevraagd uit welke over te leggen gegevens blijkt dat [X] de betreffende bedragen niet heeft aangegeven. Verder heeft [Y] bij zijn brief van 20 februari 2004 een door hem opgemaakt concept-verslag gevoegd van deze bespreking. Volgens dit verslag zal de familie nogmaals onderzoek plegen naar het kwijtingsbewijs. Verder staat hierin dat [Z] zijn zuster zal vragen een feitenrelaas op papier te zetten inzake de afwikkeling van de schuld aan de familie [W]. Ook staat hierin vermeld dat navraag zal worden gedaan bij KBL met betrekking tot de vraag wie opdracht heeft gegeven tot verkoop van de sicaps eind december 1998.
1.22 Bij brief van 1 juni 2004, gericht aan [Y], heeft verweerder het volgende meegedeeld:
"Door drukke werkzaamheden volgt mijn reactie later dan oorspronkelijk de bedoeling was, hiervoor mijn excuses.