vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummer / rolnummer: C/17/[x]8108 / HA ZA 12-54
1. [A1],
wonende te [plaats],
2. [A2],
wonende te plaats,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. W.S. Santema te Sneek,
[B],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. Pieters te Sneek.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte houdende overlegging producties
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van descente, tevens comparitie van 20 september 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Groningen en Fryslân. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
2. De feiten
2.1. [A] is sinds 27 juni 1989 eigenaar van de onroerende zaak aan de [adresgegevens A] (hierna: [adres A]). Naast het woonhuis van [A] loopt een steeg naar de [straatnaam A] (hierna: de steeg). De steeg is ook eigendom van [A]. De voordeur van de woning van [A] komt halverwege uit op de steeg.
2.2. Aan het einde van de steeg, gezien vanaf de [straatnaam A] komt aan de linkerkant een tweetal deuren uit, die toegang geven tot de achterzijde van respectievelijk de beneden- en de bovenverdieping van de woningen gelegen aan de - parallel aan de [straatnaam A] gelegen - [straatnaam B] nummers [x] en [y].
2.3. Bij notariële akte van 19 maart 1938 is ten laste van [adres A] een recht van erfdienstbaarheid gevestigd ten behoeve van het perceel [straatnaam B] [x]. In de notariële akte staat daarover het volgende vermeld:
"De steeg behorende bij het aan de verkoper verblijvende gedeelte van gemeld perceel nummer [nr] wordt bij deze ten behoeve van het bij deze verkochte gedeelte van gemeld perceel nummer [nr] bezwaard met de erfdienstbaarheid van voet- en kruipad naar en van de [straatnaam A] met welke erfdienstbaarheid het bij deze verkochte mitsdien wordt bevoorrecht."
2.4. [straatnaam B] [x] had oorspronkelijk als kadastraal nummer [nr] en later [nr] . Dit perceel was vanaf 1970 eigendom van de vader van [B]. [straatnaam B] [y] was kadastraal genummerd [nr] en was vanaf 1928 eigendom van de overgrootouders van [B] en vanaf 1947 eigendom van diens grootouders. Op elk van beide percelen stond een woning bestaande uit een beneden- en een bovenverdieping. [B] zelf heeft altijd in die bovenwoning(en) gewoond. Op enig moment hebben de ouders van [B] de bovenverdiepingen van de panden die op de percelen staan, samengevoegd tot één appartement.
2.5. Beide percelen zijn vanaf 17 juli 1998 eigendom van [B] geworden en in de periode 1998/1999 samengevoegd en kadastraal vernummerd tot 9748 (hierna gezamenlijk: [straatnaam B] [x]/[y]). De benedenverdiepingen van de betreffende panden zijn daarbij samengevoegd tot één ruimte. Daarin is op dit moment een winkel gevestigd. Het zich op de bovenverdieping van [straatnaam B] [x]/[y] bevindende appartement is, toen [B] naar [plaats] is verhuisd, in 2008 weer gesplitst in twee appartementen. Op dit moment heeft [B] beide appartementen verhuurd, één aan een ouder echtpaar en één aan een alleenstaande persoon.
2.6. De steeg wordt niet alleen door [A] gebruikt maar ook door de bewoners van de appartementen aan de [straatnaam B] [x]/[y]. Daartoe moeten zij een deur passeren die vanaf de [straatnaam A] toegang biedt tot de steeg. De deur is voorzien van een op afstand bedienbaar slot, welk slot sinds 2009 defect is als gevolg van vandalisme. De steeg naar de [straatnaam A] vormt de enige ontsluiting voor het appartement om de openbare weg te bereiken.
3. De vordering in conventie
3.1. [A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [A] niet gehouden is [B] toegang te verlenen tot de steeg ten behoeve van het gaan van en naar het appartement [straatnaam B] [y];
2. [B] en tevens de bewoners/huurders van [straatnaam B] [y] te verbieden de steeg te betreden om van en naar het appartement [straatnaam B] [y] te gaan, op straffe van de dwangsom van € 1.000,- voor iedere overtreding zonder daar een maximum aan te verbinden;
3. [B] te veroordelen tot het creëren van een eigen uitgang naar de [straatnaam B] en/of de [straatnaam A] over eigen grond, zodanig dat de steeg van [A] niet langer de hoofdingang vormt van de appartementen [straatnaam B] [x] en [y];
4. [B] te verbieden te verhinderen dat [A] de deur van de steeg op slot kan doen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding van dit verbod;
5. [B] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt, voorzover van belang, in het navolgende ingegaan.
4. De vordering in reconventie
4.1. [B] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van [straatnaam B] [x]:
a) te verklaren voor recht dat er een recht van erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van de onroerende zaak aan de [straatnaam B] [x] van eiser ten laste van de onroerende zaak van gedaagden aan de [straatnaam B] (de rechtbank begrijpt: [straatnaam A]) [huisnummer], inhoudende dat er gebruik mag worden gemaakt van de steeg om van en naar de [straatnaam A] te komen en te gaan, ook door de huurders van de bovenwoning;
b) gedaagden te veroordelen jegens eiser kosteloos tot afgifte van twee extra sleutels over te gaan ten behoeve van de huurders van de bovenwoning aan de [straatnaam B] [x], op straffe van een dwangsom van 1.500,-- per dag, voor iedere dag waarin gedaagden in gebreke mochten zijn, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden, aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
Ten aanzien van de [straatnaam B] [y]:
c) te verklaren voor recht dat er een recht van erfdienstbaarheid primair door erkenning zijdens gedaagden is gevestigd danwel is ontstaan, meer subsidiair door verkrijgende verjaring, ten behoeve van de onroerende zaak aan de [straatnaam B] [y] van eiser ten laste van de onroerende zaak van gedaagden aan de [straatnaam B] (de rechtbank begrijpt: [straatnaam A]) [huisnummer], inhoudende dat er gebruik mag worden gemaakt van de steeg om van en naar de [straatnaam A] te komen en te gaan, ook door de huurders van de bovenwoning;
d) gedaagden te veroordelen jegens eiser kosteloos tot afgifte van twee extra sleutels over te gaan ten behoeve van de huurders van de bovenwoning aan de [straatnaam B] [y], op straffe van een dwangsom van 1.500,— per dag, voor iedere dag waarin gedaagden in gebreke mochten zijn, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden, aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
Zowel ten aanzien van de [straatnaam B] [x] als de [straatnaam B] [y]:
e) gedaagden te gebieden, primair eenieder, subsidiair eiser, huurders, personeel van de speelgoedwinkel ‘[Q]’, gevestigd aan de [straatnaam B] [x] en 1IA, familie en bezoek, toe te staan gebruik te mogen van de steeg op hun perceel aan de [adres A] die via de [straatnaam A] via die steeg van en naar de percelen, staande en gelegen aan de [straatnaam B] [x] en [y] wensen te gaan, op straffe van een dwangsom van 1.500,-- per overtreding c.q. belemmering, voor iedere overtreding waarbij gedaagden in gebreke mochten zijn aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
f) gedaagden te veroordelen jegens eiser kosteloos tot afgifte van acht extra sleutels over te gaan ten behoeve van het personeel van de in sub e genoemde speelgoedwinkel, op straffe van een dwangsom van 1.500,— per dag, voor iedere dag waarin gedaagden in gebreke mochten zijn, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden, aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
Zowel in conventie als in reconventie:
primair met veroordeling van eisers c.s. in conventie, tevens verweerders in reconventie in de kosten van het geding, althans subsidiair kosten rechtens.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt, voorzover van belang, in het navolgende ingegaan.
5. Het geschil en de beoordeling
5.1. Met betrekking tot het verloop van de procedure overweegt de rechtbank allereerst als volgt. Nadat aan partijen een afschrift van het proces-verbaal van de descente/comparitie van 20 september 2012 is gezonden, heeft de raadsman van [A] bij schrijven van 2 januari 2013 aan de rechtbank verzocht het proces-verbaal te rectificeren en aan te vullen op de wijze zoals in dat schrijven aangegeven. [B] heeft zich bij fax van 3 januari 2013 verzet tegen het verzoek. De door [A] voorgestelde wijzigingen zal de rechtbank afwijzen, nu de rechtbank niet gebleken is dat het zou gaan om kennelijke verschrijvingen of vergissingen en de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat het proces-verbaal ter zake niet juist zou zijn. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat - zelfs als de rechtbank de van de zijde van partijen voorgestelde wijzigingen zou overnemen - zulks niet tot een ander dan onderstaand oordeel zou hebben geleid.
5.2. Gezien de samenhang tussen de vordering in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
de inhoud van de erfdienstbaarheid [straatnaam B] [x]
5.3. [A] wensen [B] en zijn huurders van [straatnaam B] [x]/[y] de doorgang door de steeg te ontzeggen. Zij stellen daartoe dat enkel een erfdienstbaarheid geldt ten aanzien van [straatnaam B] [x]. Weliswaar zijn de percelen [straatnaam B] [x] en [y] samengevoegd, maar dit betekent nog niet dat daarmee de ten behoeve van [straatnaam B] [x] gevestigde erfdienstbaarheid ook geldt ten behoeve van [straatnaam B] [y]. Doorslaggevend in dat verband, zo stelt [A], is de akte van 1938, waar enkel het verkochte deel van perceel [nr] (later [nr] , bedoeld wordt [straatnaam B] [x]) als heersend erf staat vermeld. Nu ten opzichte van [straatnaam B] [y] geen erfdienstbaarheid geldt, mogen eigenaar noch huurders van de steeg gebruik maken, aldus nog steeds [A] Subsidiair stellen [A] zich op het standpunt dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden doordat de indeling van de panden [straatnaam B] [x]/[y] is gewijzigd. Daardoor kunnen de appartementen alleen nog via de steeg worden bereikt, hetgeen een verzwaring van de erfdienstbaarheid meebrengt.
5.4. [B] heeft naar voren gebracht dat ook ten aanzien van [straatnaam B] [y] een erfdienstbaarheid geldt, primair op grond van de vestiging door middel van de notariële akte van 1938 en/of erkenning door [A], subsidiair door verkrijgende verjaring en meer subsidiair door middel van het doen vaststellen van de erfdienstbaarheid door de rechtbank.
5.5. De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst moet de vraag worden beantwoord of de rechten uit de erfdienstbaarheid als gevolg van de kadastrale samenvoeging van de percelen [straatnaam B] [x] en [straatnaam B] [y] tot één perceel onverkort gelden voor dat gehele, nieuw ontstane perceel met het kadastrale nummer [nr] .
5.6. Artikel 5:73 BW bepaalt dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging. Uit HR 2 december 2005, NJ 2007, 5 volgt dat het bij de uitleg van de akte van vestiging aankomt op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
5.7. In de akte van vestiging staat vermeld dat de erfdienstbaarheid wordt gevestigd ten behoeve van het verkochte deel van perceel [nr] (later [nr] , bedoeld wordt [straatnaam B] [x]). Met inachtneming van de onder 5.6 vermelde maatstaf kan de akte niet zodanig worden uitgelegd dat daaronder ook perceel [nr] ([straatnaam B] [y]) valt. Met betrekking tot laatstgenoemd perceel is derhalve door middel van de akte van 1938 geen erfdienstbaarheid ontstaan.
5.8. Vaststaat dat het op het perceel [nr] gesitueerde pand [straatnaam B] [x] is vergroot, enerzijds door de samenvoeging na 1970 van de bovenverdiepingen van [straatnaam B] [x] en [straatnaam B] [y] tot één appartement, en anderzijds door de daaropvolgende samenvoeging in 1998 van de benedenverdiepingen van die panden tot één ruimte. Vervolgens zijn beide percelen ook kadastraal samengevoegd tot perceel [nr] .
5.9. Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat er zowel feitelijk als kadastraal een vergroting van het heersende erf heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat, hoewel bij akte van 1938 niet (mede) een erfdienstbaarheid is gevestigd ten aanzien van [straatnaam B] [y], de werking van de onderhavige erfdienstbaarheid zich thans wel uitstrekt tot het gezamenlijke perceel [straatnaam B] [x]/[y].
5.10. Het feit dat het op de bovenverdieping gelegen appartement in 2008 weer feitelijk is gesplitst in twee appartementen, maakt voormeld oordeel niet anders. Overeenkomstig artikel 5:76 BW blijft de erfdienstbaarheid bestaan ten aanzien van beide appartementen.
5.11. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de bewoners van zowel het appartement [straatnaam B] [x] als [straatnaam B] [y] de rechten uit de erfdienstbaarheid mogen uitoefenen.
verzwaring van de erfdienstbaarheid / onvoorziene omstandigheden
5.12. [A] heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een verzwaring van de erfdienstbaarheid. Allereerst constateert de rechtbank dat in de notariële akte van 1938 niets is geregeld over een eventuele verzwaring. Voorts is het enkele feit dat thans beide appartementen nu worden verhuurd waardoor het aantal personen dat gebruik maakt van de steeg wellicht iets is uitgebreid ten opzichte van de situatie dat slechts één van de appartementen werd verhuurd of zal uitbreiden, onvoldoende om van een verzwaring te spreken. Daarbij constateert de rechtbank overigens dat [A] zich kennelijk kan vinden in het feit dat het personeel van de winkel "[Q]" gebruik maakt van de steeg. Feitelijk heeft [A] daarmee vorenbedoelde vergroting van het heersende erf aanvaard zonder daarbij de gebruikmaking van de steeg door het personeel te beschouwen als een verzwaring van de erfdienstbaarheid. Daarmee valt echter niet te rijmen de stelling van [A] dat de gebruikmaking van de steeg door de huurders van de bovenwoning van [straatnaam B] [y] leidt tot een verzwaring van de erfdienstbaarheid.
5.13. De rechtbank passeert eveneens het beroep van [A] op onvoorziene omstandigheden. Nog daargelaten dat [A] geen daarmee samenhangende vordering tot wijziging of opheffing van de erfdienstbaarheid heeft ingesteld, zoals artikel 5:78 BW vereist, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van [A] kan worden gevergd.
5.14. Voor de vordering van [A] dat [B] moet worden veroordeeld om een eigen ingang te creëren, acht de rechtbank geen rechtsgrond aanwezig. Bovendien is het doen creëren van een eigen uitgang geen redelijk alternatief en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (vgl. HR 2 december 2005, NJ 2007, 5), te meer nu zich op de begane grond een winkel bevindt.
de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid
5.15. Partijen verschillen voorts van mening over de manier waarop de erfdienstbaarheid mag worden uitgeoefend. [A] stelt, onder verwijzing naar in het Oud BW benoemde erfdienstbaarheden, op grond van de akte van vestiging dat het gaat om een erfdienstbaarheid van voet- en kruipad. Het is, aldus [A], dan ook niet toegestaan om over het pad te gaan met vervoermiddelen als fietsen en/of bromfietsen.
5.16. De rechtbank overweegt dat de erfdienstbaarheid van voetpad in artikel 733 BW (oud) was gedefinieerd als het recht om te voet over eens anders land te mogen gaan. Niet valt in te zien dat onder het recht van voetpad onder het oude recht niet tevens begrepen kon zijn het aan de hand meevoeren van karren en fietsen en dergelijke. Daar komt bij dat de akte van vestiging geen beperkingen zijn opgenomen omtrent de inhoud en wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid van voetpad, terwijl het, gezien de relatief geringe lengte en breedte van de steeg (circa 16 meter bij 1,20 meter) en het feit dat deze is afgesloten met een toegangsdeur, praktisch onmogelijk lijkt om in de steeg te (brom)fietsen. Op grond van daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de uitoefening van de onderhavige erfdienstbaarheid ook is inbegrepen het aan de hand meevoeren van vervoermiddelen als fietsen, bromfietsen en dergelijke.
verkrijgende verjaring ten aanzien van [straatnaam B] [y]
5.17. [B] heeft zich in reconventie beroepen op een zelfstandige erfdienstbaarheid ten aanzien van [straatnaam B] [y] en gesteld dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd, primair door de akte van 1938 en tevens door erkenning en subsidiair door verkrijgende verjaring. De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 5:72 BW een erfdienstbaarheid alleen door middel van vestiging of verjaring kan ontstaan. Om die reden volgt de rechtbank [B] dan ook niet in zijn stelling dat er in de onderhavige zaak een erfdienstbaarheid is ontstaan door erkenning. Hiervoor is reeds overwogen dat de notariële akte van 1938 geen basis biedt voor de stelling dat, naast een erfdienstbaarheid ten aanzien van [straatnaam B] [x], ook een erfdienstbaarheid met betrekking tot [straatnaam B] [y] is gevestigd.
5.18. De rechtbank passeert voorts de stelling van [B] dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan door verkrijgende verjaring. Onder het vóór 1 januari 1992 geldende recht kon een recht van erfdienstbaarheid ontstaan door verjaring, maar alleen voor zover er sprake was van een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid (artikel 742 jo. artikel 744 BW (oud)). Weliswaar was in het onderhavige geval al langere tijd sprake van een zichtbare erfdienstbaarheid door de aanwezigheid van een toegangsdeur in de steeg (vgl. artikel 725 BW (oud)) maar die aanwezigheid maakt nog niet dat er tevens sprake is van een voortdurende erfdienstbaarheid. Immers, zo bepaalt artikel 724 BW (oud) expliciet, een erfdienstbaarheid bestaande in een recht van overpad is niet een voortdurend recht in de hiervoor vermelde zin. Een uitzondering daarop kunnen worden aangenomen wanneer vast komt te staan dat de steeg de enige toegang vormt tot het heersende erf (vgl. HR 27 september 1996, HR 1997, 496). Echter, gesteld noch gebleken is dat de onderhavige situatie, waarin het pand aan de [straatnaam B] [y] geen eigen toegang meer heeft aan de voorkant, zich langer dan dertig jaar heeft voorgedaan.
afsluiten van de steeg en afgifte sleutels
5.19. In het voorgaande is vastgesteld dat de bewoners van zowel het appartement [straatnaam B] [x] als [straatnaam B] [y] recht hebben om via de steeg hun appartementen te bereiken. Met het ongestoord kunnen gebruiken van de steeg en de toegangsdeur hangt samen dat de eigenaar en huurders van de appartementen [straatnaam B] [x] en [y] en het personeel van de winkel de beschikking hebben over sleutels van de toegangsdeur in de steeg. De rechtbank ziet niet in dat, zoals [B] vordert, [A] eenieder, zoals door [B] is gevorderd, toegang moet verschaffen tot de steeg. Naast de al genoemde eigenaar, huurders en personeel moeten uiteraard ook familie en bezoek van de huurders een onbelemmerde toegang worden verschaft tot de steeg. Dat betekent dat de in reconventie gevorderde verklaring voor recht sub e voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank constateert dat de gevorderde verklaring voor recht sub a en sub e op hoofdlijnen overeenstemmen. Nu tussen partijen echter vaststaat dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd ten aanzien van [straatnaam B] [x], heeft [B] geen belang meer bij de gevorderde verklaring voor recht sub a. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.20. [B] heeft onbetwist gesteld dat op dit moment beide appartementen zijn verhuurd. [B] heeft voorts onweersproken gesteld in het bezit te zijn van één sleutel ten behoeve van [straatnaam B] [x]. De rechtbank is van oordeel dat per appartement in ieder geval de beschikking moet zijn over twee sleutels. Dat betekent dat [A] voor appartement [straatnaam B] [x] nog één extra sleutel zal moet afgeven en ten behoeve van appartement [straatnaam B] [y] twee sleutels. Ten aanzien van het personeel van de speelgoedwinkel zal de rechtbank bepalen dat [A] twee sleutels dienen af te geven. [B] heeft namelijk niet onderbouwd waarom er maar liefst acht sleutels moeten worden verstrekt.
5.21. [A] heeft daarnaast gesteld dat [B] het slot van de toegangsdeur heeft vernield. [B] heeft dit echter stellig betwist. De rechtbank acht de stelling van [A] terzake al met al onvoldoende onderbouwd. Er is dan ook geen reden om [B] te verbieden om te verhinderen dat [A] de toegangsdeur op slot kan doen. Weliswaar heeft [A] op grond van artikel 5:48 BW het recht om zijn erf af te sluiten, maar dit geldt niet indien dat betekent dat de eigenaar van het heersende erf geen onbelemmerde toegang meer heeft tot het dienend erf (vgl. HR 23 juni 2006, NJ 2006, 352). Voorts was volgens [A] de kennelijke oorzaak van het vernielen van het slot gelegen in het feit dat [B] onvoldoende sleutels ter beschikking had. Mede gelet op het hierboven weergegeven oordeel dat [B] en zijn huurders de beschikking moeten krijgen over sleutels, heeft [A] thans geen belang meer bij bovengenoemd verbod van [B].
5.22. Al het voorgaande leidt tot de volgende slotsom. De vorderingen in conventie zullen worden afgewezen. In reconventie zal de sub c gevorderde verklaring voor recht worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht sub a zal worden afgewezen. De vorderingen sub b, d en f ten aanzien van de sleutels zullen worden toegewezen als hierna in het dictum omschreven. De vordering sub e ten slotte zal worden toegewezen in de subsidiaire variant. [A] heeft geen verweer gevoerd tegen de diverse door [B] gevorderde dwangsommen, zodat deze zullen worden toegewezen. De hoogte van de dwangsommen zal echter worden gematigd en gemaximeerd als in het dictum omschreven.
5.23. Gezien de uitkomst van de procedure zullen de kosten zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
6.1. wijst de vorderingen af;
6.2. compenseert de proceskosten in conventie in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
6.3. veroordeelt [A] om jegens [B] kosteloos tot afgifte over te gaan van één extra sleutel ten behoeve van de huurders van de bovenwoning aan de [straatnaam B] [x], op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [A] in gebreke mochten zijn met deze verplichting, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom wordt gemaximeerd tot een totaalbedrag van € 5.000,-;
6.4. veroordeelt [A] om jegens [B] kosteloos tot afgifte over te gaan van twee extra sleutels ten behoeve van de huurders van de bovenwoning aan de [straatnaam B] [y], op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [A] in gebreke mochten zijn met deze verplichting, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom wordt gemaximeerd tot een totaalbedrag van € 5.000,-;
6.5. veroordeelt [A] om [B], de huurders van [straatnaam B] [x] en [y] en hun familie en bezoek en voorts het personeel van de speelgoedwinkel "[Q]" gevestigd aan de [straatnaam B] [x] en [y] toe te staan gebruik te mogen maken van de steeg op hun perceel [adres A] die via die steeg van en naar de percelen [straatnaam B] [x] en [straatnaam B] [y] wensen te gaan, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere overtreding van deze verplichting, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom wordt gemaximeerd tot een totaalbedrag van € 5.000,-;
6.6. veroordeelt [A] om jegens [B] kosteloos tot afgifte over te gaan van twee extra sleutels ten behoeve van het personeel van de in 6.5 genoemde speelgoedwinkel, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [A] in gebreke mochten zijn met deze verplichting, waarbij een gedeelte van een dag voor een hele heeft te gelden, met dien verstande dat de te verbeuren dwangsom wordt gemaximeerd tot een totaalbedrag van € 5.000,-;
6.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8. wijst af het meer of anders gevorderde;
6.9. compenseert de proceskosten in reconventie in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Idzenga en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.?