ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ6678

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
396348 \ CV EXPL 12-1051
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering achterstallig loon en uitruilregeling bij JB Metselwerken B.V.

In deze zaak vorderden eisers [A] en [B] achterstallig loon van hun werkgever, JB Metselwerken B.V. De vordering was gebaseerd op een regeling inzake de uitruil van onbelaste vergoedingen voor woon-/werkverkeer, die volgens eisers in strijd was met de geldende CAO Bouwnijverheid. De rechtbank Noord-Nederland, onder leiding van kantonrechter H.J. Idzenga, behandelde de zaak op 27 februari 2013. De eisers stelden dat zij in 2010 en 2011 niet het volledige loon hadden ontvangen, omdat zij akkoord waren gegaan met een regeling die hen in negatieve zin benadeelde. De rechtbank oordeelde dat de uitruilregeling nietig was, omdat deze niet minimaal gelijkwaardig was aan de CAO-bepalingen. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van [A] en [B] voor achterstallig loon en niet-genoten verlof- en ADV-uren deels gegrond waren. JB Metselwerken werd veroordeeld tot betaling van bedragen aan beide eisers, inclusief wettelijke verhogingen en rente. De rechtbank stelde ook dat de proceskosten voor rekening van JB Metselwerken kwamen, omdat deze grotendeels in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukte het belang van naleving van CAO-bepalingen en de rechten van werknemers in het kader van arbeidsvoorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Sneek
zaak-/rolnummer: 396348 \ CV EXPL 12-1051
vonnis van de kantonrechter d.d. 27 februari 2013
inzake
[A],
wonende te [plaats],
en
[B],
wonende te [plaats],
eisers,
gemachtigde: mr. M. van Wijk-Van den Berg, werkzaam bij CNV Vakmensen,
tegen
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J.B. METSELWERKEN B.V.,
gevestigd te Balk,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D. Kneppel.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [A c.s.] en gedaagde JB Metselwerken worden genoemd.
1. Procesverloop
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 september 2012;
- de brief van 2 november 2012 met bijlagen van de zijde van JB Metselwerken;
- de brief van 7 januari 2013 met bijlagen van de zijde van JB Metselwerken;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
2. De feiten
2.1. JB Timmerwerken B.V. (hierna te noemen: JB Timmerwerken) en JB Metselwerken maken deel uit van het concern JB Groep. Bestuurder van deze vennootschappen is [C] (hierna: [C]).
2.2. [A], geboren op [..], is op [..] bij JB Timmerwerken in dienst getreden als opperman shovel.
2.3. [B], geboren op [..], is op [..] bij JB Timmerwerken in dienst getreden als metselaar.
2.4. In november 2009 hebben [C], namens JB Timmerwerken, en [A c.s.] de "Regeling uitruil brutoloon en reisuren voor onbelaste reiskostenvergoeding" (hierna te noemen: de uitruilregeling) ondertekend.
2.5. Op 3 december 2009 respectievelijk 10 december 2009 hebben [A] en [C] een aanvullende arbeidsovereenkomst ondertekend. Daarin is het volgende bepaald:
"Ik verklaar hierbij:
1. dat ik akkoord ga met de regeling inzake uitruil van de vergoeding reiskosten woon-/werkverkeer onder verlaging van het brutoloon, zoals omschreven in de 'Regeling uitruil brutoloon en reisuren voor onbelaste reiskostenvergoeding', d.d. [01-01-2010];
2. dat ik instem met het ontvangen van een onbelaste vergoeding voor woon-/werkverkeer;
3. dat ik in ruil voor deze vergoeding afstand doe van 15 doorbetaalde vrije dagen, te weten week 30, 31 en 32 om te zetten naar onbetaalde dagen.
4. dat ik op de reisuren, zoals bepaald in artikel 42 van de Cao Bouw, geen beroep zal doen."
2.6. Op 7 december 2009 heeft [B] een aanvullende arbeidsovereenkomst ondertekend. Daarin is het volgende bepaald:
"Ik verklaar hierbij:
1. dat ik akkoord ga met de regeling inzake uitruil van de vergoeding reiskosten woon-/werkverkeer onder verlaging van het brutoloon, zoals omschreven in de 'Regeling uitruil brutoloon en reisuren voor onbelaste reiskostenvergoeding', d.d. [01-01-2010];
2. dat ik instem met het ontvangen van een onbelaste vergoeding voor woon-/werkverkeer;
3. dat ik in ruil voor deze vergoeding afstand doe van 15 doorbetaalde vrije dagen, te weten week 30, 31 en 32 om te zetten naar onbetaalde dagen.
4. dat ik op de reisuren, zoals bepaald in artikel 42 van de Cao Bouw, geen beroep zal doen."
2.7. Bij brief van 18 november 2010 heeft [C], namens JB Timmerwerken, aan
[A] medegedeeld dat de huidige regeling (lees: de uitruilregeling, zoals die met ingang van januari 2010 geldt, aanvulling rechtbank) voor 2011 wordt gehandhaafd.
2.8. Bij brief van 19 januari 2011 heeft [C], namens JB Timmerwerken, aan [A c.s.] het volgende - voor zover van belang - medegedeeld:
"Per 1-01-2011 hebben wij u overgeplaatst naar JB Metselwerken. Alle rechten en plichten blijven van toepassing alsmede ook de datum in dienst (concerndatum)."
2.9. Op 23 mei 2011 respectievelijk 13 mei 2011 zijn [A] en [B] uit dienst getreden.
2.10. Bij verstekvonnis van 9 november 2011 van deze rechtbank is JB Timmerwerken - uitvoerbaar bij voorraad - onder meer veroordeeld:
- tot betaling aan [A] van een bedrag van € 2.448,00 bruto aan achterstallig loon en een bedrag van € 2.356,20 bruto aan niet-genoten verlof- en ADV-uren, te vermeerderen met een bedrag van € 2.402,10 bruto aan wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over alle voornoemde tegoeden, gerekend vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, en om ten behoeve van
[A] aan het Tijdspaarfonds af te dragen een bedrag van € 378,88 bruto;
- tot betaling aan [B] van een bedrag van € 1.924,80 bruto aan achterstallig loon en een bedrag van € 1.571,92 bruto aan niet-genoten verlof- en ADV-uren, te vermeerderen met een bedrag van € 1.748,36 bruto aan wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over alle voornoemde tegoeden, gerekend vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, en om ten behoeve van
[B] aan het Tijdspaarfonds af te dragen een bedrag van € 279,90 bruto.
3. Het geschil
3.1. [A c.s.] heeft gevorderd JB Metselwerken - uitvoerbaar bij voorraad - te veroordelen:
- aan [A] te betalen een bedrag van € 2.448,00 bruto ten titel van achterstallig loon en een bedrag van € 2.356,20 bruto ten titel van 154 niet-genoten verlof- en ADV-uren, te vermeerderen met een bedrag van € 2.402,10 bruto aan wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over alle voornoemde tegoeden, gerekend vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, en om ten behoeve van [A] een bedrag van € 378,88 bruto aan het Tijdspaarfonds af te dragen;
- aan [B] te betalen een bedrag van € 1.924,80 bruto ten titel van achterstallig loon en een bedrag van € 1.571,92 bruto ten titel van 98 niet-genoten verlof- en ADV-uren, te vermeerderen met een bedrag van € 1.748,36 bruto aan wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over alle voornoemde tegoeden, gerekend vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, en om ten behoeve van [B] een bedrag van € 297,90 bruto aan het Tijdspaarfonds af te dragen.
3.2. JB Metselwerken heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Verstekvonnis
4.1.1. JB Metselwerken heeft in het licht van het onder overweging 2.10 vermelde vonnis het verweer gevoerd dat de vordering van [A c.s.] op JB Timmerwerken over de periode tot 1 januari 2011 niet is overgegaan op JB Metselwerken bij zijn overstap naar JB Metselwerken. Enkel is overeengekomen dat dezelfde arbeidsvoorwaarden zouden gelden na deze overstap. In dit verband heeft JB Metselwerken aangevoerd dat JB Timmerwerken bij verstekvonnis van 9 november 2011 is veroordeeld tot betaling van de gehele vordering en dat het niet zo kan zijn dat [A c.s.] deze vordering twee keer kan verhalen. [A c.s.] heeft hiertegen aangevoerd dat hem is medegedeeld dat de rechten en plichten zijn overgaan van JB Timmerwerken op JB Metselwerken. Daarmee is volgens [A c.s.] ook zijn vordering op JB Timmerwerken overgegaan op JB Metselwerken.
4.1.2. De kantonrechter overweegt als volgt. De kantonrechter begrijpt de zinsnede "Alle rechten en plichten blijven van toepassing alsmede ook de datum in dienst (concerndatum)." in de brief van 19 januari 2011 van [C] aan [A c.s.], aldus dat alle rechten en plichten voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst van [A c.s.] met JB Timmerwerken zijn overgegaan op JB Metselwerken, waaronder ook eventuele vorderingen op JB Timmerwerken. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat het deel van de vordering van [A c.s.] ter zake van loon dat ziet op de periode waarin [A c.s.] in dienst was van JB Timmerwerken - derhalve voor 1 januari 2011 - is overgegaan op JB Metselwerken. Voor voormeld oordeel ziet de kantonrechter mede onderbouwing in de omstandigheid, zoals door [A c.s.] ter terechtzitting onweersproken verklaard, dat hij jaarlijks afwisselend in dienst was bij JB Metselwerken en bij JB Timmerwerken. Daarmee behoeft het verweer van JB Metselwerken ten aanzien van het verstekvonnis van 9 november 2011 geen bespreking meer. Immers, wat er ook zij van dat vonnis, de kantonrechter is van oordeel dat [A c.s.] ook in de vordering ten aanzien van de periode voor 1 januari 2011 kan worden ontvangen. Het enkele feit dat [A c.s.] door middel van genoemd verstekvonnis inmiddels voor dat deel van de vordering een executoriale titel heeft verkregen, maakt dat niet anders. Voor zover JB Metselwerken met haar verweer dat de brief van 19 januari 2011 niet afkomstig is van JB Metselwerken heeft willen betogen dat JB Metselwerken niet heeft ingestemd met de overgang van alle rechten en plichten voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst van [A c.s.] met JB Timmerwerken en daarmee onbekend is, is de kantonrechter van oordeel dat dit verweer geen doel treft. Immers, [C] was respectievelijk is zowel directeur van JB Timmerwerken als van JB Metselwerken en kan zich er niet achter verschuilen dat JB Metselwerken onbekend zou zijn met de brief van 19 januari 2011 van JB Timmerwerken. Ten aanzien van dat deel van de vordering dat ziet op de periode na 1 januari 2011 is de kantonrechter van oordeel [A c.s.] deze vordering thans terecht tegen JB Metselwerken heeft ingesteld, omdat JB Metselwerken na 1 januari 2011 als werkgever heeft te gelden. Daarmee komt de kantonrechter toe een aan inhoudelijke beoordeling van de vordering.
4.2. Toepasselijkheid uitruilregeling
4.2.1. [A c.s.] heeft zich op het standpunt gesteld dat met de uitruilregeling voor de werknemer in negatieve zin wordt afgeweken van de geldende CAO Bouwnijverheid en dat de uitruilregeling om die reden nietig is. Volgens JB Metselwerken heeft [A c.s.] ingestemd met de uitruilregeling, is [A c.s.] er met de regeling niet op achteruit gegaan en is van strijdigheid met de CAO geen sprake.
4.2.2. De kantonrechter stelt bij zijn beoordeling over de toepasselijkheid van de regeling het volgende voorop. In artikel 102, lid 1 van de geldende CAO Bouwnijverheid is bepaald dat indien bij het inwerkingtreden van deze cao een onderwerp zowel in de cao is geregeld, als in de onderneming waarop deze cao van toepassing is, de bepaling van deze cao in de plaats treedt van de in de onderneming bestaande regeling, indien en voor zover deze regeling op ondernemingsniveau in voor de werknemer ongunstige zin van de cao-bepaling afwijkt. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de werkgever gerechtigd is de in zijn onderneming bestaande regelingen van arbeidsvoorwaarden te wijzigen, met dien verstande dat de rechtspositie van de werknemer er per saldo niet op achteruit mag gaan. Ingevolge artikel 42, lid 10 van de geldende CAO Bouwnijverheid kan in een onderneming met een ondernemingsraad van de leden 1 tot en met 6 van dat artikel worden afgeweken, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt en de afwijkende regeling per saldo minimaal gelijkwaardig dient te zijn aan de regeling zoals omschreven in de eerder genoemde leden. Een van de CAO afwijkende regeling is, gelet op het voorgaande, toegestaan, mits de regeling per saldo minimaal gelijkwaardig is en de werknemer er derhalve per saldo niet op achteruit gaat. De duur van de afwijkende regeling/bepaling is ingevolge artikel 73, lid 3 van de geldende CAO Bouwnijverheid maximaal gelijk aan de looptijd van de CAO en de afwijkende regeling/bepaling kan niet stilzwijgend verlengd worden. Dit betekent dat bij de inwerkingtreding van een nieuwe CAO de van de eerdere CAO afwijkende regeling opnieuw dient te worden overeengekomen.
4.2.3. De onderhavige vorderingen hebben betrekking op de jaren 2010 en 2011. De kantonrechter overweegt ten aanzien van dat deel van de vordering dat ziet op de periode 2010 het volgende. Op deze periode is de CAO Bouwnijverheid 2009-2010 van toepassing. Deze CAO is geldig tot en met 31 december 2010 en is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij besluit van 10 november 2009 algemeen verbindend verklaard, zodat ook JB Metselwerken daaraan gehouden is. De verklaring die [A] en [B] op 3 december 2009 respectievelijk 7 december 2009 hebben ondertekend, heeft betrekking op de van CAO Bouwnijverheid 2009-2010 afwijkende uitruilregeling [A c.s.] heeft gesteld dat hem achteraf is gebleken dat de afwijkende regeling enkel gunstig is voor degenen die dagelijks grote afstanden afleggen en met anderen mee kunnen rijden. [A c.s.] daarentegen kon niet met anderen meerijden en was in de directe omgeving van zijn woonplaats werkzaam, waardoor hij weinig kilometers maakte. De kantonrechter begrijpt deze stelling aldus dat [A c.s.] daardoor de verlaging van zijn brutoloon en de omzetting van 15 doorbetaalde vrije dagen in 15 onbetaalde vrije dagen niet compenseerde en dat de uitruilregeling per saldo voor hem niet een minimaal gelijkwaardige regeling is. JB Metselwerken heeft ten verwere aangevoerd dat [A c.s.] er niet op achteruit is gegaan, gelet op de door haar bij productie 5 bij de conclusie van antwoord overgelegde berekening. De kantonrechter kan JB Metselwerken hierin niet volgen. In de berekening wordt een vergelijking gemaakt tussen vergoede kilometers en reisuren, maar blijkt niet dat ook rekening is gehouden met de niet uitbetaalde verlofdagen en de gevolgen daarvan voor het salaris. Gelet op deze onvoldoende gemotiveerde betwisting van de stelling van [A c.s.] houdt de kantonrechter het er voor dat de uitruilregeling voor [A c.s.] per saldo niet minimaal gelijkwaardig is. Dit betekent dat de uitruilregeling in strijd met de CAO en derhalve nietig is. [A c.s.] heeft over het jaar 2010 dan ook recht op betaling van het salaris, zoals dat plaats zou hebben gevonden zonder toepassing van de uitruilregeling. Aan het verweer dat [A c.s.] voor de regeling heeft getekend en dat hij daar daarom daaraan gehouden is, wordt gelet op het voorgaande niet meer toegekomen.
4.2.4. Ten aanzien van de vordering die ziet op de periode 2011 overweegt de kantonrechter dat vanaf 1 januari 2011 de CAO Bouwnijverheid 2011, die bij besluit van 20 december 2010 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid algemeen verbindend is verklaard, van toepassing is. Gelet op het bepaalde in artikel 73, lid 3 van deze CAO had de afwijkende regeling opnieuw overeengekomen moeten worden. Naar het oordeel van de kantonrechter vereist dat ook een expliciete instemming van de werknemers. De enkele mededeling in de brief van 18 november 2010, zoals genoemd in overweging 2.7, dat is besloten de huidige regeling voor 2011 te handhaven, volstaat derhalve niet. Omdat de toepasselijkheid van de uitruilregeling voor 2011 niet is overeengekomen, dient naar het oordeel van de kantonrechter vanaf 1 januari 2011 het salaris te worden betaald, zoals dat plaats zou hebben gevonden zonder toepassing van de uitruilregeling.
4.3. Achterstallig loon
4.3.1. [A c.s.] heeft betaling gevorderd van achterstallig loon, van niet-genoten verlof- en ADV-uren en van een ten onrechte niet aan het Tijdspaarfonds afgedragen bedrag. De kantonrechter overweegt ten aanzien van deze drie vorderingen afzonderlijk als volgt.
4.3.2. De betaling van achterstallig loon ziet op periode 8 van 2010. Volgens [A c.s.] zijn in deze periode aan [A] en [B] 160 uren respectievelijk 120 uren niet uitbetaald. JB Metselwerken heeft in dit verband aangevoerd dat sinds de indiensttreding van [A c.s.] altijd het volledige loon is betaald, dat er geen sprake is van achterstallig loon en dat er geen loonstroken zijn waaruit blijkt dat geen loon is betaald. De kantonrechter overweegt als volgt. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat geen doorbetaling van salaris over de weken 30, 31 en 32 (van 2010, aanvulling kantonrechter) zou plaatsvinden in ruil voor een onbelaste vergoeding voor woon-/werkverkeer. De kantonrechter gaat er in zijn verdere beoordeling dan ook van uit dat doorbetaling van het salaris over deze weken niet heeft plaatsgevonden. Gelet op hetgeen in overweging 4.2.4 is overwogen, heeft [A c.s.] echter wel recht op doorbetaling van salaris over de weken 30, 31 en 32 van 2010, die vallen in periode 8 van 2010. Dit betekent dat [A c.s.] in ieder geval recht heeft op betaling van 120 uren aan achterstallig salaris. Ten aanzien van de 40 uren die [A] heeft gesteld naast de 120 uren niet uitbetaald te hebben gekregen, overweegt de kantonrechter dat hij dit weliswaar heeft gesteld, maar dat hij ten aanzien van deze stelling - na de gemotiveerde betwisting daarvan door JB Metselwerken - geen nadere feiten en omstandigheden heeft gesteld dan wel stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat deze uren in periode 8 van 2010 niet zijn uitbetaald. Dat deel van de vordering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van [B] ten bedrage van € 1.924,80 bruto ter zake van achterstallig loon dient te worden toegewezen en dat de vordering van [A] deels, te weten een bedrag van € 1.836,00, dient te worden toegewezen en dat de vordering van [A] ter zake van achterstallig loon voor het overige dient te worden afgewezen.
4.3.3. JB Metselwerken heeft geen specifiek verweer gevoerd tegen de vordering inzake het Tijdspaarfonds, zodat de kantonrechter deze zal toewijzen.
4.3.4. Met betrekking tot de vordering ter zake van niet-genoten verlof- en ADV-uren heeft [A c.s.] gesteld dat de vakantiedagen niet zijn afgeboekt en dat er nog vakantiedagen over waren. JB Metselwerken heeft aangevoerd dat het erop lijkt dat [A c.s.] in zijn berekening tevens de 15 bouwvakdagen over 2011 heeft betrokken, terwijl hij toen niet meer in dienst was bij JB Metselwerken en dat aan [A c.s.] bij het einde van het dienstverband een betaling heeft ontvangen ter zake van opgebouwde, maar niet genoten vakantiedagen. JB Metselwerken heeft in dit verband verwezen naar haar als productie 8 bij de conclusie van antwoord overgelegde loonstroken van [A c.s.] over de periode van 25 april 2010 tot en met 22 mei 2011. De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de door JB Metselwerken overgelegde loonstroken leidt de kantonrechter af dat aan [A] en [B] in het kader van de eindafrekening wegens het einde van het dienstverband 126,41 respectievelijk 132,56 vakantie-uren zijn uitbetaald. Naar het oordeel van de kantonrechter had het - na het door JB Metselwerken gemotiveerd gevoerde verweer - op de weg van [A c.s.] gelegen om zijn stelling dat hij nog recht heeft uitbetaling van niet-genoten verlof- en ADV-uren nader te onderbouwen. [A c.s.] heeft dit nagelaten, zodat hij niet aan zijn stelplicht terzake heeft voldaan. De kantonrechter zal de vordering van [A c.s.] ter zake van niet-genoten verlof- en ADV-uren dan ook afwijzen.
4.4. Wettelijke verhoging en wettelijke rente
4.4.1. [A c.s.] heeft gevorderd JB Metselwerken te veroordelen tot betaling van wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente over de gevorderde tegoeden. JB Metselwerken heeft ten verwere aangevoerd dat geen recht bestaat op de wettelijke verhoging en wettelijke rente, omdat [A c.s.] geen aanspraak maakt op achterstallig loon, de commissie naleving van de CAO Bouwnijverheid nog geen advies over de onderhavige kwestie heeft uitgebracht, zodat onduidelijk is of sprake is van achterstallig loon, en over de vorderingen van [A c.s.] in de procedure tegen JB Timmerwerken reeds wettelijke verhoging en wettelijke rente is toegewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter treffen deze verweren, gelet op hetgeen hiervoor in overwegingen 4.1.2, 4.2.4, 4.2.5, 4.3.2 en 4.3.3 is overwogen, geen doel. De kantonrechter zal de vordering ter zake van de wettelijke verhoging over de toegewezen bedragen dan ook toewijzen, met dien verstande dat hij de wettelijke verhoging zal matigen tot 25%. De kantonrechter zal tevens de gevorderde wettelijke rente over de toegewezen bedragen toewijzen.
4.5. Kosten
4.5.1. [A c.s.] heeft bij dagvaarding gevorderd JB Metselwerken te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. JB Metselwerken heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat [A c.s.] verzekerd is voor rechtsbijstandskosten, dat de buitengerechtelijke incassokosten niet zijn gespecificeerd en dat geen buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.5.2. De kantonrechter hanteert het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De enkele aanmaning van 31 januari 2012 is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende, zodat hij deze vordering zal afwijzen.
4.5.3. JB Metselwerken zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [A c.s.] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 90,64
- overige kosten € 5,00
- griffierecht € 437,00
- salaris gemachtigde € 400,00 (2 punten x tarief € 200,00)
totaal € 932,64
5. Beslissing
De kantonrechter:
5.1. veroordeelt JB Metselwerken tot betaling aan [A] van een bedrag groot € 1.836,00 (zegge: duizend achthonderd zesendertig euro);
5.2. veroordeelt JB Metselwerken tot betaling aan [A] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het BW van 25% over het onder 5.1 toegewezen bedrag;
5.3. veroordeelt JB Metselwerken tot betaling aan [A] van de wettelijke rente over de onder 5.1 en 5.2 toegewezen bedragen, één en ander te berekenen vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4. veroordeelt JB Metselwerken om ten behoeve van [A] aan het Tijdspaarfonds een bedrag van € 387,88 bruto af te dragen;
5.5. veroordeelt JB Metselwerken tot betaling aan [B] van een bedrag groot € 1.924,80 (zegge: duizend negenhonderd vierentwintig euro en tachtig cent);
5.6. veroordeelt JB Metselwerken tot betaling aan [B] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het BW van 25% over het onder 5.5 toegewezen bedrag;
5.7. veroordeelt JB Metselwerken tot betaling aan [B] van de wettelijke rente over de onder 5.5 en 5.6 toegewezen bedragen, één en ander te berekenen vanaf 10 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.8. veroordeelt JB Metselwerken om ten behoeve van [B] aan het Tijdspaarfonds een bedrag van € 297,90 bruto af te dragen;
5.9. veroordeelt JB Metselwerken in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A c.s.] vastgesteld op een bedrag van € 932,64;
5.10. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.11. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. H.J. Idzenga, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 222.