vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/119270 / HA ZA 12-111
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIEKAAS NEDERLAND B.V. CS,
gevestigd te Veenendaal,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNIEKAAS CASTRICUM B.V.,
gevestigd te Castricum,
eiseressen,
advocaat mr. H.E.C.A. Vlasman te Laren,
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Sturms te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna Uniekaas c.s. en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de brief van 26 november 2012;
- het proces-verbaal van het pleidooi van 31 januari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
2. De vaststaande feiten
2.1. Uniekaas c.s. is een onderneming die zich heeft toegelegd op de groothandel in im- en export alsmede op- en overslag van zuivelproducten. Uniekaas c.s. had tot een reorganisatie de rechtsvorm van een vereniging. De vereniging is opgegaan in Uniekaas Holding B.V.
2.2. [A] was met ingang van 1 november 1999 tot 10 augustus 2005 als landenmanager in dienst bij Uniekaas c.s.
2.3. Met ingang van 1 januari 2001 is [A] - in dienst van Uniekaas c.s. - betrokken geweest bij de reorganisatie van één van de leden van de vereniging, zijnde Van Tol Cheese.
2.4. Van Tol Cheese is uiteindelijk omgezet, althans geïntegreerd, in de nieuw opgerichte Spaanse vennootschap, zijnde SLU Queserias y Productos Lacteos S.L. (hierna te noemen: Queserias). Aandeelhouder van Queserias was Uniekaas Holding.
2.5. Op 10 augustus 2005 hebben Uniekaas International B.V., Uniekaas Holding, Uniekaas Castricum, [A] Trust B.V., [A] en Queserias een "Share Purchase Agreement" ondertekend. Ingevolge deze overeenkomst heeft [A] Trust, waarvan [A] directeur-grootaandeelhouder is, tegen een bedrag van € 150.000,- de aandelen in Queserias van Uniekaas International gekocht. Eind 2005 zijn de aandelen in Queserias aan [A] Trust geleverd.
2.6. Op 10 augustus 2005 hebben Queserias, vertegenwoordigd door [A], en Uniekaas Castricum, vertegenwoordigd door Uniekaas International en de heer [B], een "Exclusive Distribution Agreement" (hierna te noemen: de distributieovereenkomst) gesloten. Overeengekomen is - voor zover van belang - dat Uniekaas Castricum Queserias aanwijst als de enige en exclusieve groothandelaar in Spanje en Portugal voor de promotie, distributie en verkoop van de producten van Uniekaas Castricum en dat Queserias Uniekaas Castricum binnen 60 dagen na de vrachtbrief zal betalen voor de geleverde producten.
2.7. Op 31 augustus 2005 hebben Uniekaas Castricum en Queserias een overeenkomst van geldlening met achterstelling gesloten. Op grond van deze overeenkomst heeft Uniekaas Castricum aan Queserias een geldlening ten bedrage van € 150.000,- verstrekt. Daarbij is overeengekomen dat Queserias in twintig kwartaaltermijnen van € 7.500,- elk, voor het eerst op 30 juni 2006 en vervolgens aan het einde van ieder volgend kalenderkwartaal, de geldlening zal aflossen.
2.8. Uniekaas heeft Queserias meerdere malen kaas geleverd.
2.9. Bij brief van 6 oktober 2006 heeft de heer [C], financieel manager bij Uniekaas International, [A] het volgende - voor zover van belang - geschreven:
"De belangrijkste reden waarom Uniekaas besloten heeft het krediet niet verder te laten oplopen is op basis van het niet nakomen van afspraken door Queserias. Uniekaas heeft zich altijd zeer loyaal naar Queserias opgesteld door een betalingstermijn van langer als 60 dagen te accepteren. Contractueel moet er binnen 60 dagen betaald zijn. Er is geen onbeperkt limiet, maar een limiet dat gelijk is aan de openstaande facturen met een factuurdatum niet ouder dan 60 dagen. (…)
Vanaf januari 2006 t/m vandaag hebben wij regelmatig contact gehad over betalingen. Het uitstaande saldo is opgelopen van € 1.000.000 naar € 1.400.000 plus een lening van € 150.000. (…)
Op 15 september 2006 was het uitstaand saldo naar € 1.400.000 opgelopen."
2.10. Uniekaas Castricum heeft Queserias in kort geding gedagvaard in verband met het niet nakoming door Queserias van de verplichting tot het aflossen van de aan haar door Uniekaas Castricum verstrekte geldlening. Bij vonnis in kort geding van 6 februari 2008 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden verstek verleend aan Queserias en haar onder meer - voor zover van belang - veroordeeld tot betaling aan Uniekaas Castricum van een bedrag van € 144.556,02, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 november 2007 tot aan de dag van algehele betaling en tot betaling van de kosten van het geding.
2.11. Ingevolge een in kort geding tussen Uniekaas c.s. en Queserias gewezen arbitraal vonnis van 8 april 2008 is Queserias veroordeeld tot onder meer - namelijk voor zover van belang - betaling aan Uniekaas c.s. van een bedrag van € 1.200.000,- uit hoofde van de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst, te vermeerderen met de overeengekomen rente over dit bedrag vanaf 60 dagen na 21 oktober 2006.
3. Het geschil
3.1. Uniekaas c.s. heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [A] veroordeelt:
1. tot betaling aan Uniekaas Castricum van een bedrag van € 169.438,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2010 tot de datum der algehele voldoening;
2. tot betaling aan Uniekaas c.s. van een bedrag van € 1.250.180,38, te vermeerderen met de overeengekomen rente (euribor + 3,5%), vanaf 60 dagen na 21 oktober 2006 tot de datum der algehele voldoening;
3. in de kosten van de door Uniekaas c.s. ten laste van [A] gelegde beslagen ten bedrage van € 3.753,49;
4. in de proceskosten van het geding te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rent over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.2. [A] heeft verweer gevoerd.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Toepasselijk recht
4.1. Aan de orde is in de eerste plaats de vraag naar welk recht de door Uniekaas c.s. ingestelde vorderingen dienen te worden beoordeeld. Uniekaas c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat Nederlands recht van toepassing is, terwijl [A] zich op het standpunt heeft gesteld dat Spaans recht van toepassing is.
4.2. Uniekaas c.s. heeft ter onderbouwing van haar standpunt - kort samengevat - aangevoerd dat zij [A] heeft aangesproken op (een species van) onrechtmatige daad. Volgens Uniekaas c.s. is niet met zekerheid vast te stellen vanaf wanneer de gedragingen van [A] als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt. Uitgaande van de toepasselijkheid van Verordening EG nr. 864/2007 (hierna te noemen: Rome II) is het recht van het land van toepassing waar zich de schade voordoet. Omdat Uniekaas c.s. in Nederland is gevestigd en in Nederland kantoor houdt, doet zich de schade voor in Nederland en is Nederlands recht van toepassing. Ook op grond van artikel 10:159 BW en de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (WCOD) is Nederlands recht van toepassing. Subsidiair heeft Uniekaas c.s. aangevoerd dat op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomsten Nederlands recht van toepassing is en dat de bestuurder van Queserias, [A] Trust, een in Nederland gevestigd bedrijf is, dat is onderworpen aan de Nederlandse wetgeving.
4.3. [A] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt - kort samengevat - aangevoerd dat Rome II in het onderhavige geval niet van toepassing is, waardoor ook de verwijzing naar artikel 10:159 BW niet opgaat. Evenmin zijn de uitzonderingen van artikel 3, lid 1 en artikel 5 van de WCOD van toepassing. Volgens [A] is in dit geval op grond van de Wet Conflictenrecht Corporaties (WCC) Spaans recht van toepassing.
4.4. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat het vermeende onrechtmatige handelen heeft plaatsgevonden in 2005 en 2006. Omdat Rome II enkel van toepassing is op schadeveroorzakende gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan na 11 januari 2009, is Rome II in het onderhavige geval niet van toepassing. Evenmin is boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing, omdat dit boek in werking is getreden met ingang van 1 januari 2012. Nu Rome II en boek 10 BW niet van toepassing zijn, dient de rechtbank te bepalen hoe de rechtsverhouding tussen partijen in dezen aan de hand van het Nederlandse commune internationaal privaatrecht dient te worden gekwalificeerd, waarbij de rechtbank rekening dient te houden met de relevante feiten en omstandigheden van het geval. Met betrekking tot de toepasselijkheid van de WCC overweegt de rechtbank dat het in het onderhavige geval gaat om de persoonlijke aansprakelijkheid van [A]. Gelet op de tekst van artikel 3, aanhef en onder e van de WCC en gelet op de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, ziet het artikel niet op persoonlijke aansprakelijkheden, zodat de WCC in het onderhavige geval niet van toepassing is. Met betrekking tot de toepasselijkheid van de WCOD overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 3, lid 1 van de WCOD worden verbintenissen uit onrechtmatige daad in beginsel beheerst door het recht van de Staat op welks grondgebied de onrechtmatige daad plaatsvindt, zijnde de lex loci delicti-regel. De rechtbank is van oordeel dat er in het onderhavige geval echter aanleiding is om aansluiting te zoeken bij de in artikel 5 van de WCOD geformuleerde uitzondering. In dit artikel is bepaald dat indien een onrechtmatige daad nauw verbonden is met een tussen dader en benadeelde bestaande of gewezen rechtsverhouding, in afwijking van de artikelen 3 en 4 van de WCOD op de verbintenis uit onrechtmatige daad het recht kan worden toegepast dat die andere rechtsverhouding beheerst. De rechtbank is van oordeel dat op grond van dit artikel de door Uniekaas c.s. ingestelde vorderingen dienen te worden beoordeeld naar Nederlands recht. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uitgangspunt is dat Uniekaas c.s. in Kaatsheuvel was gevestigd, derhalve in Nederland. Voorts overweegt de rechtbank dat partijen zowel in de Share Purchase Agreement als in de overeenkomst van geldlening met achterstelling zijn overeengekomen dat daarop Nederlands recht van toepassing is, dat het vermeende onrechtmatig handelen door [A] nauw verbonden is met de vorengenoemde overeenkomsten en de distributieovereenkomst en dat de vennootschap van [A], te weten [A] Trust, die bestuurder was van Queserias, een vennootschap naar Nederlands recht is. Op basis van deze omstandigheden - afgezet tegen de enkele omstandigheid dat [A] destijds in Spanje woonachtig was -, is de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is. Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke behandeling van de vorderingen op grond van Nederlands recht.
Onrechtmatige daad
4.5. Uniekaas c.s. heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat [A] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld - kort samengevat - gesteld dat [A] kan worden verweten dat hij heeft bewerkstelligd of heeft toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap Queserias de verplichtingen uit een door haar aangegane overeenkomst niet is nagekomen, waardoor Uniekaas c.s. schade heeft geleden. Volgens Uniekaas c.s. bestaan er concrete omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de verwijten aan [A] voldoende ernstig zijn om hem persoonlijk aan te spreken. Subsidiair heeft Uniekaas c.s. gesteld dat [A] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hem betalingsonwil dan wel selectieve wanbetaling kan worden verweten. Queserias heeft ervoor gekozen andere crediteuren te voldoen, te investeren in andere projecten dan wel een managementfee aan zichzelf uit te betalen. Ondanks diverse aanmaningen en de gewezen vonnissen heeft Queserias, met uitzondering van drie betalingen ten bedrage van in totaal € 25.135,08, geen verdere betalingen verricht.
4.6. [A] heeft - kort samengevat - ten verwere aangevoerd dat Uniekaas c.s. onvoldoende heeft gesteld om [A] op grond van onrechtmatig handelen aansprakelijk te kunnen stellen voor de door haar geleden schade. Voor zover er een verwijt kan worden gemaakt aan [A], stuit de vordering van Uniekaas c.s. af op het feit dat Uniekaas c.s., ondanks dat zij wist van de moeilijke financiële positie, is doorgegaan met leveranties.
4.7. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het verwijt dat [A] wordt gemaakt betrekking heeft op zijn aansprakelijkheid als (middellijk) bestuurder van Queserias. De vraag die in dat verband allereerst moet worden beantwoord, is of [A] een persoonlijk en ernstig verwijt kan worden gemaakt van het door Queserias niet nakomen van verplichtingen jegens Uniekaas c.s. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.8. Slechts onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan worden aangenomen dat een bestuurder van een vennootschap persoonlijk jegens derden aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap. In zijn arrest van 8 december 2006, LJN: AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen), heeft de Hoge Raad beslist dat in geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zal zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen, aldus nog steeds de Hoge Raad.
4.9. Het voorgaande in aanmerking nemend, zal de rechtbank dienen te beoordelen of [A] verweten kan worden dat hij heeft bewerkstelligd of heeft toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschap Queserias de verplichtingen uit een door haar aangegane overeenkomst niet is nagekomen, waardoor Uniekaas c.s. schade heeft geleden. De vraag die in dat verband beantwoord dient te worden is of [A] in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig ten opzichte van Uniekaas c.s. heeft gehandeld dat hem daarvan een persoonlijk en ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.10. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat Queserias op het moment dat [A] daarvan middellijk bestuurder werd - 1 januari 2006 - er in financieel opzicht niet goed voor stond en dat Uniekaas c.s. als verkopende partij van Queserias bekend was met de financiële situatie van Queserias. Dat daarvan sprake is, leidt de rechtbank onder meer af uit de ter gelegenheid van het pleidooi gegeven verklaring van [A] dat hij begon met een leverancierskrediet ten bedrage van € 1.000.000,- en de bevestiging van die verklaring door de gemachtigde van Uniekaas c.s., die daarbij heeft verwezen naar het als productie 9 bij de dagvaarding overgelegde overzicht. De rechtbank stelt dan ook vast dat de schuld van Queserias aan Uniekaas c.s. ten tijde van de overname door [A] € 1.000.000,- bedroeg en dat Uniekaas c.s. daarmee bekend was.
4.11. In oktober 2006 is de schuld van Queserias aan Uniekaas c.s. blijkens haar brief van 6 oktober 2006 verder opgelopen tot een bedrag van € 1.400.000,-. Dat de schuld van Queserias aan Uniekaas c.s. verder heeft kunnen oplopen, is naar het oordeel van de rechtbank het gevolg van het eerst door Uniekaas c.s. ingestelde en daarna door Queserias voortgezette bedrijfsmodel, namelijk dat Uniekaas c.s. aan Queserias op leverancierskrediet kaas leverde. Uniekaas c.s. leverde de kaas en verplichtte Queserias niet per direct voor de geleverde kaas te betalen. De keuze voor een dergelijk bedrijfsmodel brengt het risico met zich dat betalingen achterblijven bij de leveringen. Door in te stemmen met een dergelijke werkwijze heeft Uniekaas c.s. - wetende dat er reeds een achterstand ten bedrage van
€ 1.000.000,- in de betalingen bestond - bewust het risico aanvaard dat Queserias niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen. Ook de door [A] beschreven - en door Uniekaas c.s. niet weersproken - agressieve wijze waarop Uniekaas c.s. de Spaanse markt benaderde door zeer scherpe contracten met grote afnemers te sluiten en het door Uniekaas c.s. bedongen verval van exclusiviteit als Queserias de door Uniekaas c.s. bepaalde afnamevolumes niet zou halen, hebben naar het oordeel van de rechtbank een rol gespeeld in het ontstaan van de schuld. Daar komt bij dat Uniekaas c.s. als enige leverancier van kaas aan Queserias op basis van de reeds bestaande betalingsachterstand van € 1.000.000,- en haar leveringen een redelijke inschatting moet hebben kunnen maken van de in de loop van 2006 verder verslechterende financiële situatie van Queserias. Desondanks is Uniekaas c.s. doorgegaan met het leveren van kaas aan Queserias.
4.12. Weliswaar heeft Uniekaas c.s. gesteld dat door toedoen van [A] Queserias de verplichtingen uit de door haar aangegane overeenkomst met Uniekaas c.s. niet is nagekomen en dat daarvoor concrete omstandigheden zijn aan te wijzen, maar Uniekaas c.s. heeft - na de gemotiveerde betwisting door [A] - nagelaten haar stelling nader te onderbouwen. Evenmin heeft Uniekaas c.s. weersproken het verweer van [A] dat hij meerdere betalingen heeft verricht ter zake van aan hem geleverde kaas en dat deze betalingen door Uniekaas c.s. zijn afgeboekt op oude facturen van Uniekaas c.s. aan Queserias (lees: de facturen van voor 1 januari 2006). Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke verwerking van de betalingen een interne gelegenheid van Uniekaas c.s. en kan dit [A] niet worden tegengeworpen. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat de raadsman van Uniekaas c.s. ten pleidooie heeft verklaard dat een bedrag van € 1.400.000,- resteerde en dat een verklaring voor het bedrag van € 1.000.000,- ontbreekt. De rechtbank kan Uniekaas c.s. dan ook niet volgen in haar stelling dat [A] als middellijk bestuurder van Queserias voor een bedrag van € 1.400.000,- aan kaas heeft besteld en onbetaald heeft gelaten. Gelet hierop en gelet op de bekendheid van Uniekaas c.s. met de financiële situatie van Queserias ten tijde van de overname door [A] en ook daarna, het gehanteerde bedrijfsmodel en de keuze van Uniekaas c.s. om kaas te blijven leveren, ondanks het oplopende leverancierskrediet is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [A] zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem daarvan persoonlijk en ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank zal de primaire grondslag voor de stelling van Uniekaas c.s. dat [A] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld dan ook passeren.
4.13. Subsidiair heeft Uniekaas c.s. aan haar stelling dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld betalingsonwil dan wel selectieve wanbetaling ten grondslag gelegd. Met uitzondering van drie betalingen heeft [A], aldus Uniekaas c.s., geen betalingen verricht. [A] heeft aangevoerd dat de betalingen, die Queserias aan Uniekaas c.s. deed, in mindering zijn gebracht op oude, ten tijde van de overname per 1 januari 2006 nog openstaande facturen, dat deze facturen allen zijn voldaan en dat ook ter zake van nadien gedane leveranties betalingen zijn gedaan.
4.14. Volgens Uniekaas c.s. heeft Queserias ervoor gekozen andere crediteuren te voldoen, te investeren in andere projecten dan wel een managementfee aan zichzelf uit te betalen. De rechtbank leidt hieruit af dat Uniekaas c.s. daarmee invulling heeft willen geven aan haar stelling dat sprake is van selectieve wanbetaling. Om te kunnen spreken van selectieve wanbetaling dient vast te staan dat bewust en op basis van subjectieve factoren de vordering van één crediteur, in dit geval Uniekaas c.s., is achtergesteld bij de vorderingen van andere crediteuren. De vennootschap heeft onrechtmatig gehandeld jegens de achtergestelde crediteur ingeval de directie bij het voldoen van die andere vorderingen wist, althans behoorde te weten, dat niets zou resteren voor betaling van de vorderingen van die achtergestelde crediteur. De bestuurder, die zich intensief met de gang van zaken bij de vennootschap bemoeide, heeft op zijn beurt onrechtmatig gehandeld ingeval hij de handelwijze van de vennootschap in de hand heeft gewerkt of toegestaan (vergelijk HR 12 juni 1998, LJN: ZC2669). Naar het oordeel van de rechtbank heeft Uniekaas c.s. weliswaar gesteld dat zij ten opzichte van vorderingen van andere crediteuren is achtergesteld door Queserias, maar heeft zij - na het verweer van [A] dat hij aan Uniekaas c.s. betalingen heeft gedaan ter zake van geleverde kaas - haar stelling niet nader onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat Queserias bewust en op basis van subjectieve factoren aan deze anderen en niet aan haar heeft betaald. De rechtbank zal deze stelling dan ook als onvoldoende onderbouwd passeren, zodat ook geen ruimte is voor bewijslevering.
4.15. Ter zake van de beoordeling van de vraag of sprake is van betalingsonwil geldt eveneens dat Uniekaas c.s. weliswaar heeft gesteld dat daarvan sprake is, maar dat zij, na het door [A] gevoerde verweer dat Queserias ter zake van de leveringen van kaas door Uniekaas c.s. betalingen heeft gedaan, haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan dat aan de zijde van Queserias sprake is van betalingsonwil, zodat ook geen ruimte is voor bewijslevering.
4.16. De rechtbank zal de subsidiaire grondslag voor de stelling van Uniekaas c.s. dat [A] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld dan ook passeren.
Conclusie
4.17. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [A] als middellijk bestuurder van Queserias onrechtmatig heeft gehandeld jegens Uniekaas c.s. Dit betekent dat de vorderingen van Uniekaas c.s. zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.18. Uniekaas c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden tot op heden vastgesteld op:
- griffierecht € 1.436,00
- salaris advocaat € 12.844,00 (4,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 14.280,00.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen van Uniekaas c.s. af;
5.2 veroordeelt Uniekaas c.s. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan zijde van [A] vastgesteld op een bedrag van € 14.280,00;
5.3 verklaart dit vonnis - voor zover dit betrekking heeft op de veroordeling van Uniekaas c.s. in kosten van deze procedure - uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013 in aanwezigheid van de griffier.?