vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummer / rolnummer: C/17/121769 / HA ZA 12-262
Vonnis in verzet van 27 maart 2013
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AQUALUX YACHT SHARING EN CHARTER B.V.,
gevestigd te Jirnsum,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AQUAVIS B.V.,
gevestigd te Jirnsum,
eiseressen,
gedaagden in het verzet,
advocaat mr. O.A. van Oorschot te Leeuwarden,
de vereniging
VERENIGING VAN EIGENAREN [A],
gevestigd te Jirnsum,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. D.C. Poiesz te Sneek.
Partijen zullen hierna Aqualux c.s. en [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 september 2012;
- het proces-verbaal van comparitie van 29 november 2012;
- het bericht van partijen dat zij geen overstemming hebben kunnen bereiken en dat zij vonnis vragen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
2. De vaststaande feiten
2.1. Aqualux c.s. verhuurt motorboten en ligplaatsen aan particulieren en is eigenaar van een bedrijfsterrein gelegen te Jirnsum, waarop zich een scheepswerf en haven met 20 ligplaatsen bevinden, kadastraal bekend [kadastrale gegevens].
2.2. [A] heeft de aan het perceel van Aqualux c.s. grenzende haven in bezit, kadastraal bekend [kadastrale gegevens]. De schiphuizen en ligplaatsen in deze haven hebben elk een eigen kadastraal nummer en behoren toe aan derden, die zich hebben verenigd in [A].
2.3. Het toegangskanaal vanaf de rivier de Boarne tot aan de havens is ongeveer 20 meter breed. Evenwijdig aan het toegangskanaal is aan de noordzijde daarvan een brede strook ingericht met ligplaatsen ten behoeve van Aqualux c.s. Aan de zuidzijde van het toegangskanaal zijn de aan de eigenaren, die zich in [A] hebben verenigd, toebehorende ligplaatsen en schiphuizen gebouwd. De erfscheiding tussen de percelen van Aqualux c.s. en [A] wordt gevormd door het toegangskanaal. Ongeveer in het midden van het toegangskanaal ligt de perceelgrens.
2.4. Op 25 november 2005 heeft de gemeente Boarnsterhim aan [A] een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van vijf palen met dwarsverbinding op het uit water bestaande perceel [perceel gegevens]. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. [A] heeft uitvoering gegeven aan de verleende vergunning door het plaatsen van vijf palen met dwarsverbinding (hierna te noemen: de aanvaarbescherming) op een afstand van ongeveer 12 meter vanaf het uiteinde van de steigers van de aanlegboxen. De aanvaarbeveiliging is 15 meter lang, is geplaatst voor een aantal van de aanlegboxen behorende tot het perceel van Aqualux c.s. en is bedoeld om het schip dat aan de aanlegsteiger, die zich aan de zijkant van het schiphuis 18, bevindt te beschermen.
2.5. Bij besluit van 31 augustus 2009 heeft de gemeente Boarnsterhim een vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een schiphuis aan de [adresgegevens], dat aansluit op een rij van 16 bestaande schiphuizen, waarvan het perceel grenst aan het perceel van Aqualux c.s. Het tegen dit besluit door Aqualux c.s. gemaakte bezwaar en vervolgens ingestelde beroep en hoger beroep zijn ongegrond verklaard.
3. Het geschil
3.1. Aqualux c.s. heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [A] gebiedt de zogenoemde aanvaarbescherming op de kaart in productie 1 bij de dagvaarding aangegeven met de letter A te verwijderen en de doorvaart in de oude staat terug te brengen binnen een week na betekening van het te wijzen vonnis en vervolgens in oude staat te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat [A] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen. Voorts heeft Aqualux c.s. gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [A] veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan haar, welke schade Aqualux c.s. heeft geleden en lijdt door het feit dat [A] plaatselijk de doorvaart heeft geblokkeerd door de aanleg van een zogenoemde aanvaarbescherming en de aldaar aangekondigde bouw van een schiphuis, ex artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) nader te bepalen door deze rechtbank. Tot slot heeft Aqualux c.s. gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [A] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2. Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van Aqualux c.s. integraal toegewezen, waarbij het maximum aan te verbeuren dwangsommen op een bedrag van € 50.000,- is bepaald. [A] is veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Aqualux c.s. tot de dag van de uitspraak begroot op een bedrag van € 1.114,17.
3.3. [A] vordert in het verzet dat zij wordt ontheven van de veroordeling, zoals tegen haar uitgesproken bij het onderhavige verstekvonnis van 18 juli 2012 en dat Aqualux c.s. niet-ontvankelijk wordt verklaard dan wel haar vorderingen haar worden ontzegd, met veroordeling van Aqualux c.s. in de kosten van deze procedure.
3.4. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [A] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2. Aqualux c.s. heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [A] in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 3:170 BW juncto artikel 5:59 BW dan wel met de tussen partijen gemaakte afspraken over het gebruik van het toegangskanaal gelegen aan weerszijden van de onderhavige perceelgrens. Voor zover de inhoud van deze afspraken onvoldoende komt vast te staan, heeft Aqualux c.s. een beroep gedaan op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Voorts heeft Aqualux c.s. zich op het standpunt gesteld dat het [A] verboden is om hinder toe te brengen als bedoeld in artikel 5:39 BW dan wel dat zij onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW.
4.3. De rechtbank zal hierna achtereenvolgens de stellingen die Aqualux c.s. aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd bespreken en daarin de verweren van [A] betrekken.
4.4. Rechtsverwerking
4.4.1. [A] heeft - ten verwere - een beroep op rechtsverwerking gedaan. Volgens haar heeft Aqualux c.s. haar bij brief van 6 december 2006 succes gewenst, is de aanvaarbescherming in 2007 geplaatst en hoefde zij er geen rekening meer mee te houden dat Aqualux c.s. nog een procedure tegen haar zou starten.
4.4.2. De rechtbank stelt bij haar beoordeling het volgende voorop. Van rechtsverwerking is alleen sprake wanneer de gerechtigde zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht onverenigbaar is (vgl. Hoge Raad 7 juni 1991, LJN: ZC0271, NJ 1991, 708). Dat is het geval wanneer zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij van de gerechtigde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval dat de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (vgl. Hoge Raad 29 september 1995, NJ 1996, 89). Enkel tijdsverloop is voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking onvoldoende.
4.4.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan [A] zich niet met succes beroepen op rechtsverwerking aan de zijde van Aqualux c.s. Zoals hiervoor reeds overwogen, is het enkele tijdsverloop tussen het plaatsen van de aanvaarbescherming in 2007 en het instellen van de onderhavige procedure in 2012 onvoldoende voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. De door [A] aangevoerde bijkomende omstandigheid dat Aqualux c.s. [A] bij brief van 6 december 2006 heeft geschreven dat "De gemeente Boarnsterhim heeft u de vergunning verleend voor de bouw van een steiger voor VvE [A]. Wij wensen u hierbij veel succes." rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat Aqualux c.s. daarmee haar rechten heeft verwerkt. Immers, uit deze brief blijkt naar het oordeel van de rechtbank enkel dat Aqualux c.s. [A] succes wenst met de bouw van de aanvaarbescherming, maar niet dat Aqualux c.s. haar rechten prijsgeeft. De rechtbank zal dit verweer dan ook passeren.
4.5. Handelen in strijd met het bepaalde in artikel 3:170 BW juncto artikel 5:59 BW
4.5.1. Aqualux c.s. heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat zij ingevolge artikel 5:59 BW als mede-eigenaar van het toegangskanaal over de volle breedte daarvan een doorvaartrecht heeft. Door het plaatsen van de aanvaarbescherming door [A] wordt Aqualux c.s. beperkt in haar gebruik van het toegangskanaal, hetgeen, aldus Aqualux c.s., onrechtmatig handelen door [A] jegens haar oplevert. [A] heeft voorts onrechtmatig gehandeld door in strijd met artikel 3:170, lid 3 BW zelfstandig - en niet met Aqualux c.s. als deelgenoot van het volgens haar gemeenschappelijke toegangskanaal - de aanvaarbeveiliging te plaatsen en het schiphuis te bouwen.
4.5.2. [A] heeft - kort samengevat - aangevoerd dat van mede-eigendom van het toegangskanaal geen sprake is en dat artikel 5:59 BW niet van toepassing is, omdat in het onderhavige geval sprake is van een bevaarbare watergang.
4.5.3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling het volgende voorop. In de eerste zin van artikel 5:59, lid 1 BW is bepaald dat wanneer de grens van twee erven in de lengterichting onder een niet bevaarbaar stromend water, een sloot, gracht of dergelijke watergang doorloopt, de eigenaar van elk van de erven met betrekking tot die watergang in zijn gehele breedte dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als een mede-eigenaar heeft. Tussen partijen staat vast dat in de lengterichting van het toegangskanaal de grensscheiding van de erven, die toebehoren aan Aqualux c.s. en [A], loopt. Omdat het toegangskanaal wordt gebruikt door schepen van Aqualux c.s. en [A] om de Boarne te bereiken, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het om een bevaarbaar kanaal gaat. Daaruit volgt dat artikel 5:59 BW, dat enkel ziet op niet-bevaarbaar water, toepassing mist en dat niet kan worden gezegd dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld op grond van dit artikel. Evenmin kan worden gezegd dat [A] onrechtmatig heeft gehandeld op grond van artikel 3:170, lid 3 BW. Hierin is bepaald dat tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan in de vorige leden vermeld (handelingen dienende tot onderhoud, behoud of beheer van een gemeenschappelijk goed), uitsluitend de deelgenoten gezamenlijk bevoegd zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan het toegangskanaal niet als een gemeenschappelijk goed worden aangemerkt, gelet op het feit dat de erfgrens van de onderhavige percelen is gelegen in de lengterichting van het toegangskanaal en het feit dat ieder derhalve voor het aan weerszijden van de erfgrens liggende deel van het toegangskanaal eigenaar is.
4.6. Handelen in strijd met tussen partijen gemaakte afspraken
4.6.1. Aqualux c.s. heeft - kort samengevat - gesteld dat [A] destijds het noordelijke deel van het oorspronkelijke weiland met vergunning voor de aanleg van een jachthaven heeft verkocht aan Aqualux c.s. waarna partijen gezamenlijke de jachthaven hebben aangelegd, met de bedoeling dat Aqualux c.s. het noordelijke deel van de jachthaven zou exploiteren en (de rechtsvoorgangster van) [A] het zuidelijke deel daarvan. Volgens Aqualux c.s. volgt uit het feit dat de schepen die in de jachthaven liggen een vrije uitweg moeten hebben naar open water, dat partijen bij de (ver)koop van het noordelijke deel van de jachthaven zijn overeengekomen elkaar wederzijds onbelemmerd doorgang te verlenen over het gezamenlijke toegangskanaal. De afspraken over het gezamenlijk gebruik hebben partijen niet schriftelijk vastgelegd, aldus nog steeds Aqualux c.s.
4.6.2. [A] heeft in dit verband - kort samengevat - aangevoerd dat haar rechtsvoorgangster destijds het gebied niet heeft gekocht van (op basis van hetgeen [A] hierover voorts heeft aangevoerd, zal bedoeld zijn "verkocht aan", aanvulling rechtbank) Aqualux c.s., maar aan de heer [X] en mevrouw [Y]. Aqualux c.s. heeft door raadpleging van de daartoe bestemde registers kennis kunnen nemen van de exacte eigendomssituatie. Omdat op de kadastrale kaart de erfgrens duidelijk zichtbaar was, had de plaatselijke situatie Aqualux c.s. dan ook zonder meer kenbaar moeten zijn geweest. Daaruit blijkt dat van een gemeenschappelijk toegangskanaal geen sprake is. Van het bestaan van enige erfdienstbaarheid of ander recht is, aldus [A], geen sprake.
4.6.3. Zoals de rechtbank in overweging 4.5.3 reeds heeft vastgesteld, is van een gemeenschappelijk toegangskanaal geen sprake en zijn Aqualux c.s. en [A] ieder voor een deel van het toegangskanaal eigenaar. Behoudens tussen partijen bestaande afspraken dan wel een gevestigde erfdienstbaarheid, zijn Aqualux c.s. en [A] over en weer niet bevoegd gebruik te maken van het aan de ander toebehorende deel van het toegangskanaal. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt over het gebruik van het toegangskanaal. Aqualux c.s. heeft het bestaan van de afspraken weliswaar gesteld, maar heeft na de betwisting van deze afspraken door [A] nagelaten haar stelling, bijvoorbeeld met schriftelijke stukken, nader te onderbouwen. Nu Aqualux c.s. dat heeft nagelaten, heeft zij haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd en bestaat er geen aanleiding om haar nog toe te laten bewijs bij te brengen. Van een tekortschieten door [A] in de nakoming van een verplichting uit hoofde van vermeende afspraken over het gebruik van het toegangskanaal kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake zijn. Met betrekking tot het verweer van [A] dat van enige erfdienstbaarheid of van een ander recht evenmin sprake is, overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 5:72 BW kunnen erfdienstbaarheden ontstaan door vestiging en door verjaring. Gesteld noch gebleken is dat door vestiging dan wel door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan dan wel dat anderszins een recht is gevestigd op grond waarvan Aqualux c.s. bevoegd zou zijn gebruik te maken van het deel van het toegangskanaal dat [A] toekomt.
4.6.4. Voor zover de inhoud van de volgens Aqualux c.s. bestaande afspraken onvoldoende komt vast te staan, heeft Aqualux c.s. een beroep gedaan op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Daarmee heeft Aqualux c.s. een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6:248, lid 1 BW. Ingevolge dit artikellid heeft een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke naar de aard van de overeenkomst uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Naar het oordeel van de rechtbank is, nu het bestaan van een afspraak tussen partijen over het gebruik van het toegangskanaal niet is komen vast te staan, van een overeenkomst daarover evenmin sprake, zodat er geen ruimte is om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 6:248, lid 1 BW. De rechtbank zal het beroep hierop dan ook passeren.
4.7. Toebrengen hinder als bedoeld in artikel 5:39 BW
4.7.1. Aqualux c.s. heeft een beroep gedaan op artikel 5:39 BW. Aqualux c.s. heeft - kort samengevat - gesteld dat de wijze waarop [A] gebruik maakt van haar water onrechtmatige hinder oplevert voor Aqualux c.s. Aqualux c.s. kan niet meer gebruik maken van de vier ligplaatsen, zoals zij dat voorheen deed. De exploitatiemogelijkheden van beide dubbele ligboxen zijn beperkt, hetgeen voor Aqualux c.s. financieel nadeel oplevert. Voorts heeft zij gesteld dat door de aanvaarbescherming en het geplande boothuis dit deel van de gemeenschappelijke watergang voor Aqualux c.s. niet meer toegankelijk is, hetgeen een probleem oplevert om het water als uitweg en toegang voor haar aldaar gelegen ligplaatsen te gebruiken. Tot slot heeft zij gesteld dat [A] bekend was met het belang van Aqualux c.s. dat de gehele watergang voor Aqualux c.s. beschikbaar zou blijven en dat zij geweigerd heeft toestemming te geven voor de aanleg van de aanvaarbescherming.
4.7.2. [A] heeft ten verwere - kort samengevat - aangevoerd dat Aqualux c.s. zich voorheen toelegde op kleinere schepen, maar dat zij zich tegenwoordig toelegt op grotere schepen met een lengte van 15 meter. Waar voorheen twee schepen konden liggen, kan nu één schip afgemeerd liggen. [A] heeft ter onderbouwing van haar verweer foto's overgelegd. Voorts heeft [A] aangevoerd dat de onderhavige situatie reeds vijf jaar bestaat, dat Aqualux c.s. ook gemakkelijk kan uitwijken naar boxen in meer noordelijke richting en dat Aqualux c.s. de exploitatie van huurschepen uitvoert in een haven die daarvoor kennelijk ongeschikt is. Volgens [A] is de ontstane situatie tussen partijen te wijten aan Aqualux c.s.
4.7.3. In artikel 5:39 BW is bepaald dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf.
Volgens dit artikel mag een eigenaar van een erf niet aan de eigenaar van een ander erf hinder toebrengen op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is.
4.7.4. De vraag of hinder onrechtmatig is, hangt af van de aard, ernst en duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen. Voorts is mede van belang of degene die zich beklaagt over de hinder zich ter plaatse heeft gevestigd voor dan wel na aanvang van de hinderveroorzakende activiteiten. In dat laatste geval zal hij een zekere mate van hinder eerder hebben te dulden.
4.7.5. De rechtbank stelt vast dat door de plaatsing van de aanvaarbescherming er voor Aqualux c.s. een wijziging in het gebruik van het water heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het aannemelijk dat Aqualux c.s. daarvan hinder ondervindt bij het in- en uitvaren van haar schepen. De vraag is echter of deze hinder als onrechtmatig als bedoeld in artikel 5:39 BW is aan te merken. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de aanvaarbescherming zich reeds vijf jaar op de huidige plaats bevindt. De rechtbank stelt, nu dit niet is betwist door Aqualux c.s., voorts vast dat Aqualux c.s. zich in de loop der jaren heeft toegelegd op de verhuur van - naar de rechtbank begrijpt zowel in lengte als breedte - grotere schepen. Waar zij voorheen in de dubbele ligboxen twee schepen kon afmeren, kan zij thans nog één schip afmeren. De rechtbank is echter onvoldoende gebleken dat de schade die Aqualux c.s. gesteld heeft daardoor te hebben geleden en te zullen lijden het gevolg is van de aanwezigheid van de aanvaarbescherming (en het nog te bouwen schiphuis). Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat haar uit de overgelegde foto's is gebleken dat de schepen van Aqualux c.s. dusdanig breed zijn dat deze meer ruimte innemen dan een enkele ligplaats. Dat thans niet twee schepen, maar één schip in de dubbele ligbox kan worden afgemeerd, is naar het oordeel van de rechtbank een keus van Aqualux c.s. om grotere schepen te willen verhuren en niet het gevolg van het moeilijker kunnen in- en uitvaren van schepen in de ligboxen door de aanwezigheid van de door [A] geplaatste aanvaarbescherming. De rechtbank is in zoverre dan ook van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatige hinder. Voorts overweegt de rechtbank dat haar uit de overgelegde foto's niet is gebleken dat het in- en uitvaren van de huurschepen in het geheel niet mogelijk is door de aanwezigheid van de aanvaarbescherming. Immers, op de foto's is te zien dat in de onderhavige boxen schepen liggen. De enkele omstandigheid dat het moeilijker is om de schepen de ligboxen in- en uit te varen, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat de hinder onrechtmatig is. Daarbij betrekt de rechtbank eveneens het belang van [A] bij de aanvaarbescherming. Onbetwist heeft [A] gesteld dat in het verleden schade aan haar schiphuizen is toegebracht door schepen van Aqualux c.s. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat van onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:39 BW geen sprake is. Het beroep van Aqualux c.s. daarop zal de rechtbank dan ook passeren.
4.8. Onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 BW
4.8.1. Aqualux c.s. heeft - kort samengevat - gesteld [A] op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar. [A] heeft bij de bouw van de aanvaarbescherming geen rekening gehouden met de belangen van Aqualux c.s. Aqualux c.s. wordt door de aanwezigheid van de aanvaarbescherming ernstig beperkt en lijdt financieel nadeel. [A] heeft daarmee gehandeld in strijd met hetgeen krachtens ongeschreven recht betamelijk is.
4.8.2. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals zij hiervoor reeds heeft geconcludeerd in overweging 4.7.5, is van onrechtmatig handelen door [A], bestaande uit het toebrengen van onrechtmatige hinder, geen sprake. Daar komt bij dat Aqualux c.s. haar stellingen dat haar belangen zijn geschaad en dat zij financieel nadeel heeft geleden en zal lijden ten gevolge van de aanwezigheid van de aanvaarbescherming onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal het beroep op artikel 6:162 BW van Aqualux c.s. dan ook passeren.
4.9. Conclusie
4.9.1. Het bovenstaande leidt er toe dat het verstekvonnis niet in stand kan blijven. De rechtbank zal daarom het verstekvonnis vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van Aqualux c.s. afwijzen.
4.10. Kosten procedure
4.10.1. Aqualux c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in artikel 141 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [A] in eerste instantie niet is verschenen. Op grond van artikel 141 Rv. komen ook de kosten van het betekenen van het verstekvonnis voor rekening van [A]. Nu het exploot van betekening zich niet bij de stukken bevindt, kan echter niet worden vastgesteld wat de kosten daarvan voor Aqualux c.s. zijn geweest. Deze kosten worden derhalve vastgesteld op nihil. De door Aqualux c.s. te vergoeden kosten aan de zijde van [A] worden tot op heden vastgesteld op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.479,00.
5. De beslissing
De rechtbank:
vernietigt het vonnis van 18 juli 2012 onder zaaknummer / rolnummer 120455 / HA ZA
12-184, waarvan verzet;
wijst de vorderingen van Aqualux c.s. af;
veroordeelt Aqualux c.s. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op een bedrag van € 1.479,00;
verklaart dit vonnis - voor zover dit betrekking heeft op de veroordeling van Aqualux c.s. in kosten van deze procedure - uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.K. Hoogslag en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013 in aanwezigheid van de griffier.?