RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
zaaknummer: AWB LEE 11/3224
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2013 in de zaak tussen
de Stichting Ondersteuning Bewonersplatform Achter de Hoven,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres (hierna: de stichting),
gemachtigde: mr. M.T. Hoen, advocaat te Gorredijk,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden,
verweerder (hierna: het college),
gemachtigde: A.J. Grondsma, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Vereniging voor Christelijk Voortgezet onderwijs in Noord-Fryslân (hierna: de CVO), gevestigd te Leeuwarden.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft het college ten behoeve van het bouwen van een sporthal met kleedruimte op het perceel Achter de Hoven 118 te Leeuwarden (hierna: het perceel) aan de CVO een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan "Achter de Hoven" (hierna: het bestemmingsplan).
Op 5 juli 2011 heeft de stichting bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 mei 2011.
Bij besluit op bezwaar van 17 november 2011 heeft het college het bezwaarschrift van de stichting ongegrond verklaard en het besluit van 26 mei 2011 gehandhaafd.
Op 28 december 2011 heeft de stichting beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 17 november 2011.
Bij uitspraak van 11 mei 2012 (AWB 12/797) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden het verzoek van de stichting om de aan de CVO verleende omgevingsvergunning te schorsen, afgewezen.
Op 18 maart 2013 heeft de rechtbank partijen telefonisch laten weten dat tijdens de behandeling van het beroep ter zitting aan de orde zal komen of de stichting, gelet op haar statutaire doelstelling, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2013. De stichting is verschenen bij haar voorzitter [naam], bijgestaan door mr. M.T. Hoen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De CVO is verschenen bij [naam].
1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen belang of collectief belang in het bijzonder behartigt (vgl. LJN: BZ3972).
3. Artikel 2, eerste lid, van de statuten van de stichting luidt als volgt:
"De stichting heeft ten doel: het ondersteunen van het Bewonersplatform Achter de Hoven, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords."
Artikel 2, tweede lid, van de statuten van de stichting luidt als volgt:
"De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
- het financieel ondersteunen van het Bewonersplatform Achter de Hoven;
- het beheren van gelden voor het Bewonersplatform Achter de Hoven;
- het voeren van juridische procedures met betrekking tot de door het Bewonersplatform Achter de Hoven verwoorde algemene belangen (dat wil zeggen groter of gelijk aan het collectief belang van de inwoners van de wijk) Achter de Hoven te Leeuwarden."
4. De rechtbank oordeelt dat de stichting geen belanghebbende is bij het besluit van 26 mei 2011 tot het verlenen van een omgevingsvergunning aan de CVO vanwege de belangen die zij krachtens haar statutaire doelstellingen en blijkens haar feitelijke werkzaamheden behartigt. De rechtbank oordeelt dat de stichting ten opzichte van het Bewonersplatform Achter de Hoven een ondersteunende rol vervuld. Niet valt in te zien dat de stichting zelf rechtstreeks belanghebbend is bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een sporthal met kleedruimte.
De activiteit waarop het besluit van 26 mei 2011 ziet, het oprichten van een sporthal met kleedkamer, valt namelijk buiten de reikwijdte van de statutaire doelstelling van de stichting, die uitsluitend is gericht op het ondersteunen van het Bewonersplatform Achter de Hoven. Daarom is het belang waarop de statutaire doelstelling van de stichting ziet niet rechtstreeks betrokken bij het besluit van 26 mei 2011 (vgl. LJ-nrs: BZ1667 en BZ3972).
5. De stichting heeft ter zitting aangegeven dat er geen aparte Stichting Bewonersplatform Achter de Hoven, met (een) eigen statutaire doelstelling(en), bestaat, maar dat feitelijk gezien de stichting hetzelfde is als het Bewonersplatform Achter de Hoven. Verder heeft de stichting aangegeven dat haar activiteiten omvangrijk zijn en onder meer bestaan uit vergaderen, verslaglegging, overleg en correspondentie met derden, signaleren en melden van klachten, projectbesprekingen, signaleren, bijhouden en bespreken van ontwikkelingen in het gebied, het organiseren van de wijkconferentie, workshops en acties en het werven van subsidies. Al deze activiteiten zijn gericht op de wijk Achter de Hoven.
Dat de stichting in haar beleving hetzelfde is als het Bewonersplatform Achter de Hoven en de stichting ten behoeve van het Bewonersplatform Achter de Hoven werkzaamheden verricht, wat hier van ook zij, maakt dit niet anders. Dit laat immers onverlet dat de stichting tot doelstelling heeft om het Bewonersplatform Achter de Hoven te ondersteunen en in de hoedanigheid van Stichting Ondersteuning Bewonersplatform Achter de Hoven in rechte is opgetreden. Het Bewonersplatform Achter de Hoven zelf heeft dit niet gedaan. Voor de beoordeling van de vraag of de stichting belanghebbende is ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb zijn immers bepalend de belangen die zij blijkens haar feitelijke werkzaamheden én krachtens haar statutaire doelstellingen behartigt (vgl. LJN: BZ1667)
6. Uit het voorgaande volgt dat het college het bezwaarschrift van 5 juli 2011 van de stichting niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het besluit op bezwaar van 17 november 2011 vernietigen en op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) veroordeelt de rechtbank het college in de door de stichting gemaakte proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 944 (1 punt voor het indienen van aanvullende gronden van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 17 november 2011;
- verklaart het bezwaarschrift van 5 juli 2011 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 302 aan de stichting te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 944.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2013.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.