ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ6109

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
123517 / HA ZA 12-353
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in verificatiegeschil met betrekking tot arbitrage

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, betreft het een verificatiegeschil tussen eiseres [A] en de bewindvoerder [B] in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [C en D]. De procedure begon met een verificatievergadering op 8 november 2012, waar de bewindvoerder de vordering van [A] betwistte. De rechter-commissaris kon geen minnelijke regeling bereiken, waarna partijen werden verwezen naar de rol van 19 december 2012 voor een renvooiprocedure. Eiseres [A] vorderde dat het geschil zou worden doorverwezen naar de arbiters van TAMARA en stelde dat de rechter-commissaris ten onrechte had overwogen dat artikel 29 van de Faillissementswet (Fw) niet van toepassing was vanwege de cessie en het faillissement van Maas Shipyard Hoogezand B.V.

De rechtbank oordeelde dat [A] een beroep deed op onbevoegdheid op basis van een overeenkomst tot arbitrage, zoals vastgelegd in artikel 1022 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeerde dat de bewindvoerder de vordering van Maas Shipyard Hoogezand B.V. had betwist, wat volgens de rechtbank leidde tot de voortzetting van de arbitrale procedure. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het verificatiegeschil kennis te nemen, en veroordeelde de bewindvoerder in de proceskosten van [A].

Het vonnis werd uitgesproken op 27 maart 2013 door mr. J.E. Biesma en is uitvoerbaar bij voorraad. De zaak illustreert de toepassing van de Faillissementswet en de rol van arbitrage in geschillen binnen de context van schuldsanering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/123517 / HA ZA 12-353
Vonnis in incident van 27 maart 2013
in de zaak van
[A],
wonende te [plaats],
eiseres tot verificatie,
eiseres in het incident,
hierna ook te noemen: [A],
advocaat mr. C.H.J. van der Maas, kantoorhoudende te Haren,
tegen
[B],
in zijn hoedanigheid van de bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van
[C en D],
zaakdoende te [plaats],
verweerder tot verificatie,
verweerder in het incident,
hierna ook te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. H. Boonk, kantoorhoudende te Rotterdam.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de verificatievergadering in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [C] en [D] de dato 8 november 2012;
- de beslissing van de rechter-commissaris tot verwijzing van partijen naar de renvooiprocedure;
- de incidentele conclusie / verzoek tot doorverwijzing naar arbitrage;
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
1.3. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
2. De feiten
2.1. Tijdens de op 8 november 2012 gehouden verificatievergadering heeft de bewindvoerder de door [A] ingediende vordering betwist. De rechter-commissaris heeft tussen [A] en de bewindvoerder geen minnelijke regeling kunnen bewerkstelligen, waarna partijen op de voet van artikel 122 van de Faillissementswet ( Fw) zijn verwezen naar de rol van 19 december 2012 voor een renvooiprocedure.
2.2. De rechter-commissaris heeft tijdens voornoemde verificatievergadering bij zijn beslissing om het verificatiegeschil te verwijzen naar de rechtbank overwogen dat ten aanzien van de arbitrageprocedure tussen Maas Shipyard Hoogezand B.V. en de bewindvoerder, gelet op de cessie en het faillissement van Maas Shipyard Hoogezand B.V., geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 29 Fw.
3. Het geschil in het incident
3.1. [A] vordert het verificatiegeschil te renvooieren naar de arbiters van TAMARA. Tevens vordert [A] de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van het incident. [A] stelt hierbij dat de rechter-commissaris abusievelijk, althans ten onrechte heeft overwogen dat gelet op de cessie en het faillissement van Maas Shipyard Hoogezand B.V. geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 29 Fw.
3.2. De bewindvoerder voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in het geschil
4.1. De rechtbank verstaat dat [A] een beroep op onbevoegdheid doet wegens een overeenkomst tot arbitrage op grond van artikel 1022 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.2. De rechtbank passeert het verweer van de bewindvoerder dat [A] in plaats van de ingestelde incidentele vordering in te dienen, op grond van artikel 315 lid 1 Fw hoger beroep had moeten instellen. De verwijzing door de rechter-commissaris op grond van artikel 122 FW is geen beschikking in de zin van artikel 67 lid 1 Fw of 315 lid 1 Fw. De rechtbank is derhalve van oordeel dat [A], door geen beroep in te stellen, haar recht niet heeft verwerkt om in de onderhavige procedure een exceptie van onbevoegdheid op te werpen.
4.3. De rechter-commissaris heeft overwogen dat ten aanzien van de arbitrageprocedure tussen Maas Shipyard Hoogezand B.V. en de bewindvoerder, gelet op de cessie en het faillissement van Maas Shipyard Hoogezand B.V., geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 29 Fw. Partijen verschillen van mening of dit standpunt van de rechter-commissaris juist is geweest. Partijen verschillen klaarblijkelijk niet van mening over het gegeven dat tussen Maas Shipyard Hoogezand B.V. en de bewindvoerder een overeenkomst tot arbitrage is gesloten en dat de vordering van Maas Shipyard Hoogezand B.V. gecedeerd is aan [A]. Maas Shipyard Hoogezand B.V. heeft de vaststelling van haar vordering reeds voorgelegd aan de arbiters van TAMARA. Deze arbitrage is op grond van artikel 313 jo. 29 Fw geschorst om alleen dan voortgezet te worden indien de verificatie van de vordering wordt betwist. De rechtbank is van oordeel dat artikel 29 Fw ook op aanhangige arbitrale procedures van toepassing moet worden geacht. Nu de bewindvoeder de vordering van Doesburg bij de verificatie heeft betwist, had dit moeten leiden tot een voortzetting van de arbitrale procedure. Dat de vordering van Maas Shipyard Hoogezand B.V. gecedeerd is naar [A] doet daar niet aan af. Uit vaste literatuur en jurisprudentie blijkt immers dat de cessionaris en de debitor-cessus op grond van artikel 6:145 BW respectievelijk 6:142 BW gebonden zijn aan de tussen de cedent en debitor-cessus tot stand gekomen overeenkomst tot arbitrage met betrekking tot de vordering die is overgedragen (zie ook HR 2 november 1933, NJ 1934, p. 302).
4.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank zich op grond van artikel 1022 Rv onbevoegd verklaren.
4.5 De bewindvoerder zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, zoals hieronder nader zal worden aangegeven.
5. De beslissing
De rechtbank:
in de hoofdzaak en in het incident
5.1. verklaart zich onbevoegd om van het verificatiegeschil tussen [A] en de bewindvoerder kennis te nemen;
5.2. veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot € 452,00 in de kosten van het incident aan salaris advocaat en op
€ 267,00 aan vast recht;
5.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.?