ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ6109
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in verificatiegeschil met betrekking tot arbitrage
In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, betreft het een verificatiegeschil tussen eiseres [A] en de bewindvoerder [B] in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [C en D]. De procedure begon met een verificatievergadering op 8 november 2012, waar de bewindvoerder de vordering van [A] betwistte. De rechter-commissaris kon geen minnelijke regeling bereiken, waarna partijen werden verwezen naar de rol van 19 december 2012 voor een renvooiprocedure. Eiseres [A] vorderde dat het geschil zou worden doorverwezen naar de arbiters van TAMARA en stelde dat de rechter-commissaris ten onrechte had overwogen dat artikel 29 van de Faillissementswet (Fw) niet van toepassing was vanwege de cessie en het faillissement van Maas Shipyard Hoogezand B.V.
De rechtbank oordeelde dat [A] een beroep deed op onbevoegdheid op basis van een overeenkomst tot arbitrage, zoals vastgelegd in artikel 1022 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeerde dat de bewindvoerder de vordering van Maas Shipyard Hoogezand B.V. had betwist, wat volgens de rechtbank leidde tot de voortzetting van de arbitrale procedure. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het verificatiegeschil kennis te nemen, en veroordeelde de bewindvoerder in de proceskosten van [A].
Het vonnis werd uitgesproken op 27 maart 2013 door mr. J.E. Biesma en is uitvoerbaar bij voorraad. De zaak illustreert de toepassing van de Faillissementswet en de rol van arbitrage in geschillen binnen de context van schuldsanering.