ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ5785

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
18/670175-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een grootvader wegens ontuchtige handelingen met zijn kleinzoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een grootvader, die beschuldigd werd van het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met zijn kleinzoon in de periode van 10 februari 2011 tot en met 10 juli 2011. De rechtbank heeft de grootvader veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de overige ten laste gelegde seksuele handelingen met vriendinnetjes van zijn dochter, die zich tussen 1991 en 1995 zouden hebben voorgedaan.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de aangiften van de slachtoffers en de verklaringen van getuigen. De officier van justitie had gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen konden worden, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat voor de meeste feiten onvoldoende bewijs aanwezig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste ten laste gelegde feiten, maar achtte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, maar deze werden afgewezen omdat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen waren.

De rechtbank heeft de verdachte onder toezicht van de reclassering gesteld en hem verplicht tot behandeling bij de AFPN. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer: 18/670175-12 (promis)
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 maart 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[naam.verdachte],
geboren te [geboorteplaats.verdachte] op [geboortedatum.verdachte],
wonende te [woonplaats.verdachte], [adres.verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. O.G. Schuur, advocaat te Groningen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging overeenkomstig artikel 313 Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2011 tot en met 10 juli 2011 te
Groningen, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de
leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meermalen, één of meer
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft verdachte
(telkens)
- die [slachtoffer 1] tongzoenen gegeven en/of
- (over de kleding) in het kruis en/of over de penis van die [slachtoffer 1] gewreven
en/of
- de (ontblote) penis van die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of
- de (ontblote) penis van die [slachtoffer 1] gekust en eraan gelikt en/of
- de (ontblote) penis van die [slachtoffer 1] in de mond genomen en eraan gesabbeld;
art 244 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2011 tot en met 10 juli 2011 te
Groningen, meermalen, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1] tongzoenen gegeven en/of
- (over de kleding) in het kruis en/of over de penis van die [slachtoffer 1] gewreven
en/of
- de (ontblote) penis van die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of
- de (ontblote) penis van die [slachtoffer 1] gekust en eraan gelikt en/of
- aan de (ontblote) penis van die [slachtoffer 1] gesabbeld;
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
A
hij in of omstreeks de periode van 20 september 1991 tot 01 december 1991 te
Groningen, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, meermalen, buiten echt, een
of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, immers heeft verdachte
(telkens)
- die [slachtoffer 2] (over haar onderbroekje heen) over haar vagina en/of tussen haar
schaamlippen gestreeld met zijn vingers en/of
- die [slachtoffer 2] gezoend en getongzoend en/of
- die [slachtoffer 2] over haar (ontblote) vagina en tussen haar schaamlippen gelikt;
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
en/of
B
hij in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met 20 september
1995 te Groningen, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die toen
de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meermalen, een of meer
handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], immers heeft verdachte
(telkens)
- die [slachtoffer 2] (over haar onderbroekje heen) over haar vagina en/of tussen haar
schaamlippen gestreeld met zijn vingers en/of
- die [slachtoffer 2] gezoend en getongzoend en/of
- die [slachtoffer 2] over haar (ontblote) vagina en tussen haar schaamlippen gelikt;
art 244 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks het jaar 1993 te Groningen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om door één of meer feitelijkheden [slachtoffer 3],
geboren op [geboortedatum] te dwingen tot het plegen en/of dulden
van een of meer ontuchtige handeling(en)
zijn hand(en) onder het shirtje/bloesje van die [slachtoffer 3] heeft
gedaan/gestoken (om te proberen haar borstjes te betasten) en bestaande die
feitelijkheid hierin dat verdachte onverhoeds handelde (waarna die [slachtoffer 3] geschrokken zijn hand(en) wegsloeg)
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 246 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks het jaar 1993 te Groningen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum],
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen (bestaande uit het
betasten van haar borstjes) zijn handen onverhoeds onder het shirtje/bloesje
van die [slachtoffer 3] heeft gedaan/gestoken, terwijl de uitvoering van dat
misdrijf niet is voltooid;
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1995
te Groningen, met [slachtoffer 4], geboren op [geboortedatum], die toen de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, meermalen, buiten echt, een
of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het betasten van de borsten en/of
- het strelen/betasten van de vagina en/of
- het betasten van de billen en/of
- het geven van (tong)zoenen op de mond en/of in de nek;
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Voor wat betreft het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte alsmede op de bekennende verklaring van de verdachte. Ten aanzien van het onder 2 A en B ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte van [slachtoffer 2], welke wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van [slachtoffer 2], de verwijsbrief van de huisarts alsmede door de verklaring van [aangeefster 1]. Het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen aan de hand van aangifte van [slachtoffer 3], welke wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van [slachtoffer 3] alsmede door de verklaring van [aangeefster 1]. Bovendien kunnen de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] worden beschouwd als schakelbewijs. Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte van [slachtoffer 4], welke aangifte steun vindt in de verklaring van de moeder van [slachtoffer 4] en in de verklaring van [aangeefster]. Ook hier kunnen de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] worden beschouwd als schakelbewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde gepleit voor een vrijspraak nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. Voor wat betreft het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
De raadsman heeft voorts bepleit dat verdachte voor het onder 2A ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu er geen bewijs is dat er iets zou zijn voorgevallen tussen 1 september 1991 en 1 december 1991, laat staan dat de ten laste gelegde handelingen zich hebben afgespeeld in voornoemde periode. Ten aanzien van het onder 2B ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens gepleit voor een vrijspraak. Het seksueel binnendringen zoals ten laste gelegd blijkt alleen uit de aangifte van [slachtoffer 2] en wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel, in het bijzonder niet door de aangiftes van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] nu blijkt dat zij [slachtoffer 2] kennen en met haar hebben gesproken over de aangiftes.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier zit, zowel voor wat betreft de primaire als de subsidiaire variant, en dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. Ook hier geldt dat de aangiftes van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] niet als schakelbewijs kunnen worden gebruikt nu de aangeefsters elkaar kennen en met elkaar over de zaak hebben gesproken.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit primair gepleit voor een vrijspraak nu er onvoldoende bewijs is en de enige twee verklaringen op essentiële onderdelen verschillen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er een vrijspraak dient te volgen, nu het uitgaande van de verklaring van de moeder van [slachtoffer 4] is gebleven bij een poging terwijl dit niet ten laste is gelegd. Meer subsidiair heeft de raadsman voor een vrijspraak gepleit omdat de verklaring van aangeefster over het incident steeds op essentiële punten verschilt.
Beoordeling
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen, nu het ten laste gelegde ‘tongzoenen’ alleen blijkt uit de aangifte van [aangeefster 1] en geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte derhalve van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 2A, 2B, 3 en 4 ten laste gelegde
Lid 2 van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kan worden gebaseerd. Hierbij geldt dat twee getuigenverklaringen, afkomstig uit dezelfde bron, voor de toepassing van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering als verklaring van één getuige dienen te worden aangemerkt. Er dient daarom ook in deze zaak een zelfstandig bewijsmiddel te zijn dat elk van de aangiftes van respectievelijk [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in voldoende mate ondersteunt.
De verklaringen van de moeders van de aangeefsters zijn gebaseerd op informatie die zij van de aangeefsters hebben verkregen. Deze verklaringen zijn derhalve afkomstig uit één en dezelfde bron, waardoor zij niet als ondersteunend bewijs kunnen dienen. De verklaringen van [aangeefster 1] ondersteunen enkel het feit dat aangeefsters wel bij verdachte thuis kwamen, hetgeen overigens ook niet door verdachte betwist wordt, maar niet de ontuchtige handelingen. Voor wat betreft de verklaring van [aangeefster 1] d.d. 13 januari 2012, waarin zij aangeeft zich te kunnen herinneren dat zij verdachte en [slachtoffer 2] een keer heeft aangetroffen op de stoel en dat verdachte toen met zijn handen onder het t-shirt van [slachtoffer 2] zat, acht de rechtbank deze onvoldoende overtuigend. De rechtbank komt tot dit oordeel gezien het feit dat [aangeefster 1] in haar eerdere verklaring d.d. 9 augustus 2011 expliciet verklaart dat zij geen herinneringen heeft aan seksueel misbruik van [slachtoffer 2] door verdachte en pas later, na de aangifte van [slachtoffer 2], met bovenstaande verklaring is gekomen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefsters in elkaars zaken, over en weer als schakelbewijs kunnen dienen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat schakelbewijs in beginsel niet ongeoorloofd is, maar dat dit slechts dan toelaatbaar is indien en voor zover het bewijs voor het ene feit redengevend is voor het bewijs van het andere ten laste gelegde feit. Daarbij geldt bovendien dat de andere bewezenverklaringen die worden 'geschakeld' daarnaast zelfstandig moeten worden gefundeerd.
Nu de aangifte van [slachtoffer 2] zelf niet is ondersteund door aanvullend wettig bewijs en dit ook geldt voor de aangiftes van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] kunnen de aangiftes over en weer ook niet als schakelbewijs dienen in de andere zaken.
Nu er voor alle drie de feiten slechts één zelfstandig bewijsmiddel aanwezig is, acht de rechtbank niet wettig bewezen dat verdachte de feiten heeft begaan en zal zij hem dan ook van alle drie de feiten vrijspreken.
De rechtbank slaat ten aanzien van onder 1 subsidiair ten laste gelegde acht op de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2013 afgelegd
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 9 augustus 2012, opgenomen op pagina 68 e.v. in dossier nr. 2012020916, d.d. 16 maart 2012 van Regiopolitie Groningen, inhoudende de verklaring van [aangeefster 1]
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 10 februari 2011 tot en met 10 juli 2011 te Groningen,
meermalen, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft verdachte
- (over de kleding) in het kruis en over de penis van die [slachtoffer 1] gewreven
en/of
- de (ontblote) penis van die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of
- de (ontblote) penis van die [slachtoffer 1] gekust en eraan gelikt en/of
- aan de (ontblote) penis van die [slachtoffer 1] gesabbeld.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 11 december 2012, opgemaakt door [naam.psychiater], psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 7 januari 2013, opgemaakt door [naam.psycholoog], Gz-psycholoog.
De conclusie van het psychiatrisch rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat er sprake is van pedofilie, alcoholafhankelijkheid en een persoonlijkheidsstoornis met cluster A, B en C trekken. Aangezien de persoonlijkheidsstoornis en de pedofilie de keuzevrijheid van verdachte enigszins hebben beïnvloed, wordt geadviseerd om verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De conclusie van het psychologisch rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat er sprake is van antisociale en schizoïde kenmerken, alcoholafhankelijkheid en beperkte copingvaardigheden. Aangezien de gehele ontwikkeling van verdachte heeft gezorgd voor een scheefgroei in zijn persoonlijkheid, wordt geadviseerd om verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank kan zich met deze adviezen verenigen en neemt deze over. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2A en 2B, 3 primair en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijke met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van behandeling door de AFPN.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, kan worden volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en behandeling door de AFPN. Deze straf kan eventueel worden aangevuld met een werkstraf.
Indien de rechtbank meer bewezen acht dan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman gewezen op het tijdsverloop tussen de ten laste gelegde feiten en de terechtzitting. De feiten dateren uit de jaren negentig en zouden destijds veel minder zwaar zijn bestraft dan de straf die nu door de officier van justitie nu geëist.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode meermalen schuldig gemaakt aan ver gaande ontucht met zijn destijds zevenjarige kleinzoon. Verdachte wist dat zijn kleinzoon in geestelijk opzicht kwetsbaar was en desondanks heeft hij zijn kleinzoon geconfronteerd met zijn handelen, waarbij verdachte, met voorbijgaan aan de belangen van zijn kleinzoon, alleen maar heeft gehandeld ter bevrediging van zijn eigen behoeften. Verdachte heeft hiermee het vertrouwen dat zijn kleinzoon in hem had ernstig geschaad. Dit zijn ernstige feiten waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van de kleinzoon op grove wijze is geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel misbruik de psychische en lichamelijke gevolgen daarvan nog lange tijd mee zullen dragen. Het misbruik heeft daarnaast ook een diepe impact gehad op de dochter van verdachte, de moeder van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen.
De rechtbank neemt voorts bij het opleggen van de straf in aanmerking de inhoud van de psychiatrische en psychologische onderzoeksrappportage. In het rapport van de psychiater wordt gesteld dat de aanwezige psychische stoornissen van duurzame aard zijn en dat de recidivekans, indien de psychische gesteldheid niet verbetert, als matig tot hoog wordt ingeschat. In de psychologische onderzoeksrapportage wordt gesteld dat het risico op herhaling van het huidige ten laste gelegde momenteel als laag tot matig wordt ingeschat, omdat verdachte geen tot weinig contacten heeft met gezinnen met kinderen en verdachte niet kan worden beschouwd als een impulsieve dader.
De rechtbank is gelet op het voorgaande en rekening houdend met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
De rechtbank zal hierbij tevens bepalen dat een gedeelte voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van 3 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich onder behandeling dient te stellen bij de AFPN.
Vordering van de benadeelde partijen (m.b.t. het onder 2 en 4 ten laste gelegde feit)
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [benadeelde partij 1], domicilie gekozen hebbende te Groningen.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Gevorderd wordt een bedrag van € 680,67 aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich voorts in het strafproces gevoegd [benadeelde partij 2].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Gevorderd wordt een bedrag van € 1680,67 aan immateriële schade
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraken, de vorderingen dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen verband bestaat tussen de gestelde schade en de feiten.
Beoordeling
[benadeelde partij 1]
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, kan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de ingestelde vordering.
[benadeelde partij 2]
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 4 is ten laste gelegd, kan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de ingestelde vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair, 2a, 2b, 3 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 (drie) jaren, een of meer van de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van
een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op
de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. De hiervoor bedoelde voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat de veroordeelde zich ambulant zal laten behandelen door AFPN of een soortgelijke instelling zolang de reclassering/behandelaar dit noodzakelijk oordeelt.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen
Feit 2
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de ingestelde vordering.
Feit 4
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de ingestelde vordering.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en L.W. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwarts, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 maart 2013.