ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ5784

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
18/670453-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een alarmpistool en verboden wapenbezit in Groningen

Op 28 maart 2013 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 10 oktober 2012 in Groningen met een alarmpistool heeft geschoten en twee personen heeft bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door het tonen van het wapen en het afvuren ervan, de redelijke vrees bij de aangevers heeft gewekt dat zij in levensgevaar verkeerden. De verdachte heeft verklaard dat hij het wapen enkel wilde uitproberen en niet de intentie had om de aangevers te bedreigen. De rechtbank oordeelde echter dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de bedreiging, gezien de omstandigheden waaronder het wapen werd getoond en afgevuurd. De verdachte is ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een semi-automatisch gaspistool en een balletjespistool, beide wapens van verboden categorieën. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege zijn alcoholafhankelijkheid en zwakbegaafdheid. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 35 dagen geëist, en de rechtbank heeft deze straf opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast is de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met een jaar verlengd, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer: 18/670453-12 (promis) en 18/254471-11 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 maart 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[naam.verdachte],
geboren te [geboorteplaats.verdachte] op [geboortedatum.verdachte],
wonende te [woonplaats.verdachte], [adres.verdachte].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Winschoten.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 2012, in de gemeente Groningen,
[aangever 1] en/of [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk dreigend ten overstaan van die [aangever 1] en/of [aangever 2] een
(gas)pistool uit een jaszak gehaald en/of getoond aan die [aangever 1] en/of
[aangever 2] en/of de slede van dat pistool naar achteren getrokken of gedaan, althans
een of meer handelingen aan of met dat pistool gemaakt, en/of met dat pistool
een of meer zwaaiende bewegingen gemaakt en/of - toen genoemde [aangever 1]
en/of [aangever 2] doorliepen en/of waren weggelopen- met dat pistool geschoten en/of
(daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Doorlopen, doorlopen",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 10 oktober 2012, in de gemeente Groningen een wapen van
categorie III, te weten een semi-automatisch gaspistool (merk Umarex), en/of
munitie van categorie II, te weten centraal peperpatronen (merk HP, kaliber 8
mm), voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 10 oktober 2012, in de gemeente Groningen, een wapen van
categorie I onder 7°, te weten een zogenaamde "balletjespistool" (merk HF),
zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende
gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemde
voorwerp voorhanden heeft gehad;
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in de derde regel van het onder 2 ten laste gelegde “categorie II” vermeld in plaats van “categorie III”. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest “categorie III”. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de aangiftes van [aangever 2] en [aangever 1] en de verklaring van verdachte ten overstaan van de politie afgelegd waarin hij aangeeft dat hij de aangevers is tegen gekomen en dat hij het gaspistool heeft afgevuurd. De officier van justitie heeft betoogd dat de bedreiging onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de aangevers de redelijke vrees bestond dat zij het leven zouden laten.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd alsmede op het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het onderzoek aan het wapen.
Het onder 3 ten laste gelegde bezit van het balletjespistool kan bewezen worden verklaard aan de hand van de verklaring van verdachte ten overstaan van de politie afgelegd, de verklaring van verdachtes moeder dat zij het pistool heeft gevonden in de tas van verdachte, alsmede het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het onderzoek aan het wapen. Het door de verdediging gevoerde Salduz-verweer dient te worden verworpen, nu de vondst van het balletjespistool moet worden beschouwd als uitvloeisel van het onderzoek naar de bedreiging en het bezit van het gaspistool.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde primair betoogd dat verdachte geen opzet had op de bedreiging van [aangever 1] en [aangever 2]. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is geweest van angst of vrees dat aangevers het leven zouden verliezen dan wel dat zij zwaar mishandeld zouden worden. Hierbij heeft de raadsvrouw verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad d.d. 18 januari 2005,
LJN: AR7062.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde primair aangevoerd dat de verklaring van verdachte d.d. 30 oktober 2012 van het bewijs dient te worden uitgesloten, nu verdachte voorafgaand aan het verhoor niet op zijn consultatiebijstand is gewezen. De verplichting om verdachte op zijn consultatiebijstand te wijzen vloeit voort uit het feit dat de ontdekking van het balletjespistool moet worden aangemerkt als een nieuw feit en dus los staat van de bedreiging en het bezit van het gaspistool. Indien de verklaring van verdachte van het bewijs wordt uitgesloten, kunnen de overige bewijsmiddelen niet de overtuiging dragen dat het balletjespistool van verdachte is. Verdachte zal derhalve van het onder 3 ten laste gelegde dienen te worden vrijgesproken.
Beoordeling
De rechtbank slaat acht op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De door verdachte op de terechtzitting van 14 maart 2013 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 10 oktober 2012 heb ik nadat ik bij de Chinees was weggelopen het pistool thuis opgehaald. Het was een gaspistool. Ik wilde het pistool uitproberen. Ik kan me wel herinneren dat ik twee jongens ben tegen gekomen en dat ik tegen hen heb gezegd dat ze door moesten lopen. Ik heb in de lucht geschoten
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 11 oktober 2012, opgenomen op p. 17 e.v. van dossier nr. PL01KF 2012102725 d.d. 19 oktober 2012, inhoudende de aangifte van [aangever 1], zakelijk weergegeven:
Ik hoorde de man tegen ons zeggen: "Wat is er?". Hierop zei [aangever 2] tegen hem: "Wat is er? Er is toch niks?" Toen de man met ons aan het praten was begon hij ook onze kant op te lopen. De man zei toen: "Waarom zitten jullie over mij te bellen." Vervolgens zag ik dat hij een vuurwapen haalde uit zijn rechterjaszak met zijn rechterhand. Ik zag dat hij de slede achterover trok met zijn linkerhand. Al die tijd liep hij onze richting op. Vervolgens stopte hij ongeveer anderhalf à twee meter voor ons. Ik hoorde hem zeggen: "Ik heb ook problemen." Ik hoorde hem vervolgens zeggen dat wij ons om moesten omdraaien en weg lopen. Hij heeft dat om de seconden herhaald. Hij zei steeds tegen ons: "Doorlopen, doorlopen". Wij moesten dus weg lopen. Wij moesten onze rug naar hem toe draaien. Dat was geen fijn gevoel. Wij hebben dat wel gedaan omdat ik heel erg schok, en omdat hij dat vuurwapen trok en hij zwaaide met dat vuurwapen. Ik voelde mij heel erg bedreigd en was bang dat hij daadwerkelijk het vuurwapen ging gebruiken.
Wij zijn weggelopen. Wij hoorden vervolgens een schot achter ons. Ik denk dat er toen tussen hem en ons 10 meter zat.
Ik voelde mij erg bedreigd door deze man. Ik was ook in de veronderstelling dat de man daadwerkelijk op ons wilde schieten, en dat het schot wat is gelost voor ons bedoeld was.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 11 oktober 2012, opgenomen op p. 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [aangever 2], zakelijk weergegeven:
Ik zag tussen 21.20 en 21.45 uur een man op de weg staan naast het winkelcentrum. Ik zag dat de man toen ons vroeg: "Wat is er?". Hij zei dat op een agressieve toon. Vervolgens kwam hij naar ons toe lopen met zijn handen in zijn jaszakken. Toen hij ongeveer drie meter van ons af was haalde hij het pistool uit zijn rechterzak met zijn rechterhand.
Hij hield dat pistool voor zich en laadde dit pistool met zijn linkerhand. Hij deed de slede naar achteren. Toen zei hij : "Ik heb problemen, ik heb problemen." Toen zei hij tegen ons: "Loop door". Hij zei toen tegen ons dat we niet om mochten kijken, dat we door moesten lopen. Ik hoorde dat hij dat meerdere keren heeft gezegd.
Toen we ongeveer op driekwart van de parkeerplaats liepen hoorden wij een knal. Toen ik het schot hoorde liepen we ongeveer midden op de parkeerplaats. Wij hadden helemaal geen beschutting.
Ik heb gedaan wat hij zei omdat hij agressief op ons over kwam en hij haalde dat vuurwapen te voorschijn. Ik voelde mij heel erg bedreigd, daarom deed ik ook wat de man ons vroeg.
Het wapen was een klein wapen, kleur mat zwart, en zag eruit als een echt wapen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 maart 2013
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2012, opgenomen als bijlage bij voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van [verbalisant 1], brigadier van Politie Drenthe, gecertificeerd vuurwapencoördinator van de Divisie Recherche Ondersteuning, Afdeling Thematische Expertise, Team Vuurwapens
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2012, opgenomen als bijlage bij voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van [verbalisant 2], brigadier van Politie Drenthe, gecertificeerd vuurwapencoördinator van de Divisie Recherche Ondersteuning, Afdeling Thematische Expertise, Team Vuurwapens, zakelijk weergegeven:
Wapen 2:
"Balletjespistool", voorwerp geschikt voor be- of afdreiging.
Merk : HF
Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie 1 onder 7 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie.
De vrijstellingsbepalingen van de Wet wapens en munitie zijn op bovengenoemde wapen niet van toepassing. Uit niets is gebleken dat de verdachte gerechtigd was tot het voorhanden hebben van voormeld wapen.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2012, opgenomen op p. 43 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van [verbalisant 2], hoofdagent van Politie Groningen en [verbalisant 3], aspirant van Politie Groningen, zakelijk weergegeven:
Op 16 oktober 2012 spraken wij met [getuige 1]. Zij vertelde ons dat zij op 16 oktober 2012 de kleren van haar zoon, [verdachte], wilde wassen en dat zij, toen zij deze kleren uit de tas haalde, onderin de tas een pistool zag liggen.
Wij verbalisanten, hebben het pistool, wat ons verbalisanten, een nep vuurwapen leek, in beslag genomen en meegenomen naar het politiebureau.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt rechtbank als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is verricht dat bij de bedreigde persoon de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Deze vrees dient in het algemeen door de bedreiging te kunnen worden opgewekt.
Daar waar twee nietsvermoedende voorbijgangers, de aangevers, worden aangesproken door een hen onbekende man, die hen vervolgens een wapen toont, de slede achteruit haalt, hen opdracht geeft door te lopen en vervolgens het wapen af vuurt, kan van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wel sprake zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval aannemelijk dat de aangevers hebben verondersteld dat er op hen geschoten werd. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat het schieten met een vuurwapen de dood tot gevolg kan hebben. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat door het tonen van het vuurwapen en het vervolgens schieten met dat vuurwapen bij aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen.
Voorts is vereist dat het opzet van verdachte op de bedreiging is gericht.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte boos opzet heeft gehad op bedreiging van de aangevers. Verdachte heeft verklaard dat hij niet bewust het vuurwapen aan de jongens heeft getoond en dat hij niet bewust het vuurwapen heeft afgevuurd om de jongens angst aan te jagen, maar dat hij slechts de bedoeling had om het vuurwapen, welke hij de dag ervoor had aangeschaft, uit te proberen. De rechtbank hecht geloof aan deze verklaring.
De vraag is vervolgens wel of niettemin sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de bedreiging van de aangevers. Voor beantwoording van de vraag of bij de verdachte voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de bedreiging van de aangevers - heeft bestaan, dient te worden bezien of de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Van deze aanmerkelijke kans moet de verdachte wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans bewust hebben aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen vloeit voort dat verdachte in de buurt van een winkelcentrum, waar rond dat tijdstip mensen waren, het vuurwapen uit zijn jaszak heeft gehaald. Met het vuurwapen in zijn hand heeft hij de aangevers aangesproken. Verdachte heeft vervolgens de slede van het wapen naar achteren gehaald en de aangevers gezegd dat zij door moesten lopen. Toen de aangevers een aantal meters van verdachte verwijderd waren, heeft verdachte het wapen afgevuurd. Uit deze omstandigheden kan worden afgeleid dat er naar algemene ervaringsregels sprake was van een aanmerkelijke kans dat bij de aangevers een redelijke vrees zou ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Door op een dergelijke wijze het vuurwapen te tonen en af te vuren, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank welbewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij bij de aangevers de redelijke vrees zou wekken dat zij tengevolge van verdachtes handelingen het leven zouden kunnen verliezen. Aldus is naar het oordeel het opzet van verdachte voorwaardelijk op dat gevolg gericht.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verklaring van verdachte d.d. 30 oktober 2012 van het bewijs dient te worden uitgesloten nu hij voorafgaand aan dit verhoor niet op zijn recht op consultatiebijstand is gewezen.
Daargelaten of zich een schending van de Salduz-norm heeft voorgedaan is de rechtbank anders dan de raadsvrouw van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit, ook zonder gebruik te maken van de verklaring van verdachte, voldoende wettig en overtuigend is bewezen op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen. Het verweer van de raadsvrouw dat de overige bewijsmiddelen de mogelijkheid openlaten dat het pistool niet aan verdachte toebehoorde, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 10 oktober 2012, in de gemeente Groningen, [aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend ten overstaan van die [aangever 1] en [aangever 2] een gaspistool uit een jaszak gehaald en getoond aan die [aangever 1] en [aangever 2] en de slede van dat pistool naar achteren getrokken of gedaan, en met dat pistool een of meer zwaaiende bewegingen gemaakt en - toen genoemde [aangever 1] en [aangever 2] doorliepen - met dat pistool geschoten en (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Doorlopen, doorlopen".
2.
hij op 10 oktober 2012, in de gemeente Groningen een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch gaspistool (merk Umarex), en munitie van categorie III, te weten centraal peperpatronen (merk HP, kaliber 8 mm), voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 10 oktober 2012, in de gemeente Groningen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een zogenaamde "balletjespistool" (merk HF), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, leveren de volgende strafbare feiten op:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
3. Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 17 december 2012, opgemaakt door [naam.psycholoog], klinisch psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat er sprake is van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De stoornis is te omschrijven als alcohol- en (incidenteel) cannabisgebruik en alcoholafhankelijkheid. De gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens betreft zwakbegaafdheid. Aangezien verdachte zich door invloed van zijn lage intelligentie onvoldoende realiseerde wat de consequenties van zijn handelen waren, wordt geadviseerd om verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, met deze conclusie verenigen en neemt deze over. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 35 dagen met aftrek.
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft primair betoogd dat verdachte ter zake het onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijk deel als stok achter de door.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor alle ten laste gelegde feiten, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht, doorgaan met het Exodus traject, behandeling door het AFPN en een alcohol en drugs verbod.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van twee willekeurige slachtoffers door aan hen een vuurwapen te tonen, hen te vertellen dat zij door moesten lopen en vervolgens, toen de slachtoffers enige meters van verdachte waren verwijderd, het pistool af te vuren. Uit de aangiften van beide slachtoffers blijkt dat zij dit als zeer bedreigend hebben ervaren. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen gevoelens van angst bij de bedreigde personen veroorzaakt, maar een dergelijk feit brengt in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het illegaal voorhanden hebben van een tweetal wapens. Wapenbezit vormt een bedreiging voor de veiligheid in de samenleving.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, een vrijheidsbenemende straf van enige duur een passende en geboden sanctie vormt.
De rechtbank weegt ten nadele van verdachte mee dat hij naar blijkt uit een uittreksel justitiële documentatie van 13 februari 2013 eerder voor bedreiging is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit de psychologische onderzoeksrapportage van 17 december 2012. In dit rapport wordt vastgesteld dat bij verdachte sprake is van alcoholafhankelijkheid en zwakbegaafdheid tengevolge waarvan hij de consequenties van zijn handelen niet kan overzien. De kans op recidive wordt als klein ingeschat, mits verdachte zich blijft onthouden van het gebruik van middelen.
Gelet op het bovenstaande, rekening houdende met de verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van het bewezen verklaarde en met de tevens aan de orde zijnde vordering na voorwaardelijke veroordeling, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer: 18-254471-11
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te Groningen d.d. 5 april 2012 gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven. Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 3 weken.
Veroordeelde heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan strafbare feiten, waarvoor nu een veroordeling volgt.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen en de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf met een jaar te verlengen en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geschetst in het reclasseringsrapport d.d. 22 februari 2013 op te nemen.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen en de bijbehorende proeftijd met een jaar te verlengen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de vorm van een werkstraf ten uitvoer te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank houdt echter rekening met het feit dat verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis reeds is begonnen met een traject bij Exodus en dat hij in dat kader al de nodige vooruitgang heeft geboekt. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal de rechtbank de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf met een jaar verlengen. Tevens zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden aanpassen zoals voorgesteld in het reclasseringsrapport d.d. 22 februari 2013. Deze bijzondere voorwaarden zullen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, nu er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14e, 14f, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 Van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur 35 dagen.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Groningen d.d. 5 april 2012 onder parketnummer 18/254471-11.
Verlengt de in het vonnis van de politierechter te Groningen d.d. 5 april 2012 onder parketnummer 18/254471-11 vastgestelde proeftijd met één jaar.
Stelt ten aanzien van het vonnis van de politierechter te Groningen d.d. 5 april 2012 onder parketnummer 18/254471-11 alsnog de volgende bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na de datum van uitspraak van dit vonnis telefonisch melden bij Reclassering Nederland te Groningen;
- de veroordeelde zal zich laten begeleiden door de AFPN of een vergelijkbare instelling zolang de reclassering dit nodig acht;
- de veroordeelde wordt verplicht bij Exodus Groningen te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, voor de duur van maximaal 6 maanden;
- de veroordeelde wordt verboden alcohol en drugs te gebruiken en moet meewerken aan door de reclassering noodzakelijk geachte middelencontrole.
Bepaalt dat de hierboven gestelde voorwaarden, niettegenstaande hoger beroep, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, E.W. van Weringh en L.W. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwarts, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 maart 2013.