vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummer / rolnummer: C/17/125271 / KG ZA 13-48
Vonnis in kort geding van 20 maart 2013
naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres
advocaat mr. S.R. Damminga te Amsterdam,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERNSTORFF B.V.,
gevestigd te Schiermonnikoog,
gedaagde,
advocaat mr. A. Woertman te Heerenveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FG BEHEER B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GBEX B.V.,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VEERHUYS EXPLOITATIEMIJ. BV.,
gevestigd te Schiermonnikoog,
gedaagde,
niet verschenen,
5. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR BERNSTORFF,
gevestigd te Schiermonnikoog,
gedaagde,
advocaat mr. A. Woertman te Heerenveen,
6. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR FAZANDT GROEP,
gevestigd te Schiermonnikoog,
gedaagde,
advocaat mr. A. Woertman te Heerenveen.
Partijen zullen hierna worden genoemd aan de zijde van eisende partij Deutsche Bank en aan de zijde van gedaagde partij voor gedaagden sub 1, 5. en 6 Bernstorff B.V. c.s., voor gedaagde sub 2 Fazandtgroep, voor gedaagde sub 3 GBEX en voor gedaagde sub 4 Veerhuys Exploitatiemaatschappij.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding uitgebracht op 26 februari 2013
- de producties van Deutsche Bank
- de producties van Bernstorff B.V. c.s.
- de mondelinge behandeling d.d. 6 maart 2013, gezamenlijk met de mondelinge behandeling van het verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof voor het inroepen van een huurbeding door de hypotheekhouder ex artikel 3:264 lid 5 BW jo. artikel 549 Rv.
- het tijdens de behandeling tegen de niet verschenen gedaagde, Veerhuys Exploitatiemaatschappij, verleende verstek
- de pleitnota van de advocaat van Deutsche Bank
- de pleitnota van de advocaat van Bernstorff B.V. c.s.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Fazandtgroep is eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres L], waarin (met name) wordt geëxploiteerd hotel/restaurant Graaf Bernstorff, alsmede van de woningen aan [adres M en P], [adres O], [adres N] en de [adres K], alle gelegen te Schiermonnikoog. Bestuurder van Fazandtgroep is sinds 2 juli 1982 de heer [F].
2.2. GBEX is een dochtervennootschap van Fazandtgroep en was tot omstreeks januari 2012 exploitant van hotel/restaurant Graaf Bernstorff. Bestuurder van GBEX is sinds 29 augustus 2002 Fazandtgroep.
2.3. Sinds omstreeks januari 2012 is de exploitatie van hotel/restaurant Graaf Bernstorff in handen van Bernstorff B.V. (gedaagde sub 1). Bernstorff B.V. heeft als enig aandeelhouder Stichting Administratiekantoor Bernstorff (gedaagde sub 5), en wordt bestuurd door de heer [F].
2.4. ABN AMRO Bank N.V. (hierna ook te noemen ABNAMRO) heeft vanaf 2005 kredieten verstrekt aan Fazandtgroep en GBEX. Op deze kredietovereenkomsten zijn de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO van toepassing.
Artikel III.5 van die Algemene Bepalingen luidt (voor zover van belang):
"5. Tussentijdse opeising
5.1. ABN AMRO heeft het recht om in de navolgende omstandigheden het nog niet afgeloste gedeelte van de hoofdsom van de lening, tezamen met rente en met al het overige door de Kredietnemer uit hoofde van de Kredietovereenkomst verschuldigde, terstond en in zijn geheel tussentijds op te eisen, zonder enige sommatie of ingebrekestelling:
a. Indien de Kredietnemer enige verplichting jegens ABN AMRO uit hoofde van de Kredietovereenkomst, met inbegrip van de verplichtingen die voor de Kredietnemer voortvloeien uit de ABK, of uit welken anderen hoofde ook, niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt, of indien naar het oordeel van ABN AMRO een aanzienlijke kans bestaat dat de Kredietnemer enige verplichting jegens ABN AMRO niet, niet tijdig of niet behoorlijk zal kunnen nakomen;"
2.5. Tot zekerheid van terugbetaling van deze kredieten heeft Fazandtgroep zekerheden verstrekt onder meer door de verlening van rechten van hypotheek op de haar in eigendom toebehorende onroerende zaken als vermeld in rechtsoverweging 2.1. Voorts hebben Fazandtgroep en GBEX hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaard voor al hetgeen ABNAMRO van deze vennootschappen mocht hebben te vorderen, uit welke hoofde dan ook.
2.6. In alle tussen Fazandtgroep en GBEX als kredietnemers en ABN AMRO als kredietgever gesloten kredietovereenkomsten staat vermeld dat verhuur van de verbonden onroerende zaken alleen mag plaatsvinden met toestemming van ABN AMRO en dat ABN AMRO akkoord gaat met verhuur van die onroerende zaken. De laatste kredietovereenkomst dateert van 20 maart 2008.
2.7. In de bijbehorende hypotheekakten van 30 juni 2005, 6 maart 2006 en 30 juni 2006 staat vermeld (voor zover van belang):
"Huurbeding
Voorts zal zonder schriftelijke toestemming van de Bank het Verbondene niet mogen worden verhuurd, verpacht of op enige andere wijze in gebruik gegeven. Zodanige overeenkomsten zullen behoudens schriftelijke toestemming van de Bank niet vernieuwd en optiejaren zullen zonder schriftelijke toestemming van de Bank niet toegestaan mogen worden.
(…."
en (behoudens in de hypotheekakte van 30 juni 2006):
"Bezwaring/verhuur/verandering
(….)
Het onderpand is niet anders verhuurd, dan krachtens de aan de Bank bekende huurovereenkomsten.
De Bank verklaart voor zonodig in afwijking van de hiervoor genoemde Algemene Bepalingen voor Hypotheekstelling dat:
- de Bank hierbij toestemming verleent aan de Hypotheekgever om het Verbondene te verhuren overeenkomstig de daarvoor geldende bestemming;
(….)"
2.8. Op 6 augustus 2008 heeft een afsplitsing plaatsgevonden van een deel van het vermogen van ABNAMRO. De verkrijgende vennootschap was New HBU II N.V., die op 1 april 2010 haar statutaire naam heeft gewijzigd in Deutsche Bank Nederland N.V. (eiseres).
2.9. In 2010 is een kredietovereenkomst gesloten tussen Fazandtgroep en GBEX als kredietnemers en Deutsche Bank als kredietgever, op 28 mei 2010 ondertekend namens Deutsche Bank en op 20 juni 2010 door de heer [F] namens Fazandtgroep en GBEX (hierna te noemen de kredietovereenkomst van 20 juni 2010).
Deze overeenkomst luidt (voor zover hier van belang):
"KREDIETOVEREENKOMST
(wijziging bestaande kredietovereenkomst)
(….)
In aanmerking nemende dat:
- op 20-03-2008 een kredietovereenkomst is gesloten tussen ABN AMRO Bank N.V., hierna te noemen "ABN AMRO", en de daarin vermelde kredietnemer(s), hierna te noemen de "Kredietovereenkomst ABN AMRO".
- op 7 augustus 2008 een juridische afsplitsing heeft plaatsgevonden waardoor de vorderingen en andere rechten en plichten uit hoofde van de Kredietovereenkomst ABN AMRO zijn overgegaan van ABN AMRO naar New HBU II N.V., thans genaamd Deutsche Bank Nederland N.V., hierboven als Deutsche Bank gedefinieerd, zoals tot op heden voortgezet, gewijzigd en/of aangevuld hierna te noemen de "Bestaande Kredietovereenkomst";
- de Kredietnemer en Deutsche Bank beogen, met behoud van de vorderingen en andere rechten en plichten uit hoofde van de Bestaande Kredietovereenkomst, de Bestaande Kredietovereenkomst (gewijzigd) voort te zetten en of aan te vullen, op de wijze zoals weergegeven in deze Kredietovereenkomst.
zijn overeengekomen als volgt:
De vorderingen en andere rechten en plichten uit hoofde van de Bestaande Kredietovereenkomst blijven behouden en de bepalingen uit de Bestaande Kredietovereenkomst blijven onverminderd van kracht, ten behoeve van Deutsche Bank.
(….)
Zekerheden en verklaringen
- Krediethypotheek van EUR 5.500.000,00 in hoofdsom, te vermeerderen met 40% voor rente en kosten, op elk van de onroerende zaken en appartementsrechten te Schiermonnikoog:
a) [adres L], te weten het hotel en de appartementennummers 21, 22, 23, 24, 25, 27, 35, 43, 44, 45, 47, 52, 54 en 38;
(….)
één en ander nader omschreven in de hypotheekakte.
In de Algemene bepalingen van Hypotheekstelling is aangegeven dat verhuur van de verbonden onroerende zaken alleen mag plaatsvinden met toestemming van Deutsche Bank. Deutsche Bank gaat akkoord met verhuur van bovengenoemde onroerende zaken.
(….)
- Krediethypotheek van EUR 750.000 in hoofdsom, te vermeerderen met 40% voor rente en kosten, op het appartementsrechten aan [adres L] te Schiermonnikoog appartementennummers 31, 33 en 56, één en ander nader omschreven in de hypotheekakte.
In de Algemene bepalingen van Hypotheekstelling is aangegeven dat verhuur van de verbonden onroerende zaken alleen mag plaatsvinden met toestemming van Deutsche Bank. Deutsche Bank gaat akkoord met verhuur van bovengenoemde onroerende zaken.
(….)
Volmachten
De Kredietnemer verleent voor zover nodig hierbij aan Deutsche Bank dezelfde volmachten die hij vóór 7 augustus 2008 aan ABN AMRO Bank N.V. heeft verleend en bekrachtigd hierbij de rechtshandelingen die New HBU II N.V., thans genaamd Deutsche Bank Nederland N.V., in deze kredietovereenkomst gedefinieerd als Deutsche Bank, vanaf 7 augustus 2008 tot en met heden als Kredietnemer heeft verricht."
2.10. Fazandtgroep en GBEX hebben vanaf 1 oktober 2010 niet meer voldaan aan hun aflossingsverplichtingen waardoor een bedrag van € 447.183,- niet is afgelost. Vanaf januari 2012 hebben Fazandtgroep en GBEX ook niet meer voldaan aan hun renteverplichtingen: voor 2012 hebben zij een bedrag aan € 232.840,- niet voldaan en de onvoldane renteverplichting loopt iedere maand op.
2.11. Deutsche Bank heeft - na diverse besprekingen - Fazandtgroep en GBEX in de gelegenheid gesteld uiterlijk 1 februari 2013 de schulden af te lossen. Hieraan hebben Fazandtgroep en GBEX niet voldaan. Per 1 februari 2013 heeft Deutsche Bank een opeisbare vordering op Fazandtgroep en GBEX van € 6.168.437,50 uit hoofde van leningen die zij heeft verstrekt, € 549.867,- uit hoofde van derivatencontracten en een bedrag voor de sinds 1 januari 2012 vervallen rente.
2.12. Fazandtgroep heeft op 27 januari 2012 het hotel/restaurant Graaf Bernstorff, (inclusief 17 hotelkamers en 16 appartemententen) aan de [adres L], alsmede de woningen aan [adres M en P], [adres O], [adres N] en [adres K], alle te Schiermonnikoog, voor de duur van vijf jaar verhuurd aan Bernstorff B.V. (voorheen geheten Brakzandt B.V.) voor een bedrag van € 350.000,- per jaar. De exploitatie van het hotel/restaurant is eveneens ondergebracht bij Bernstorff B.V.
2.13. Bij exploot van 4 februari 2013 heeft Deutsche Bank de executie van haar hypotheekrecht op het onderpand aangezegd aan (onder meer) Fazandtgroep en GBEX.
2.14. De executie van het hypotheekrecht is op 14 februari 2013 aangezegd aan Bernstorff B.V. c.s. en Veerhuys Exploitatiemaatschappij. Daarbij is ook het huurbeding ingeroepen.
2.15. De voor 12 maart 2013 aangekondigde executieveiling is uitgesteld tot april 2013.
2.16. Op 26 februari 2013 is door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, het faillissement van Fazandtgroep en GBEX uitgesproken. Curator in het faillissement is mr. J.C.M. Silvius, advocaat te Groningen.
3.1. Deutsche Bank vordert in dit kort geding samengevat - dat Bernstorff B.V c.s. en Veerhuys Exploitatiemaatschappij de aan Deutsche Bank verhypothekeerde onroerende zaken aan de [adres L] te Schiermonnikoog ontruimen en dat naar de voorzieningenrechter begrijpt (thans) mr. Silvius, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Fazandtgroep en GBEX, deze ontruiming gehengt en gedoogt, zulks voor ieder der gedaagden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 15.000,-- per dag dat zij hiermee in gebreke blijven.
3.2. Bernstorff B.V. c.s. voert verweer.
3.3. Mr. Silvius q.q. - die ter zitting is verschenen - verklaart zich bereid aan een veroordeling tot ontruiming zijn medewerking te verlenen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
het vorderingsrecht
4.1.1. Deutsche Bank stelt dat onder het afgesplitste vermogen van ABNAMRO zich de vorderingen van ABNAMRO op Fazandtgroep en GBEX bevonden. Daarmee verkreeg Deutsche Bank de vorderingen op Fazandtgroep en GBEX en - op grond van artikel 6:142 BW - de hypotheekrechten die strekten tot zekerheid van voldoening van deze vorderingen.
4.1.2. Bernstorff B.V. c.s. betwist - bij gebrek aan wetenschap - dat Deutsche Bank de verkrijgende vennootschap was van het vermogen van ABNAMRO en dat zij rechthebbende is van de oorspronkelijk aan ABNAMRO verstrekte hypotheekrechten.
4.1.3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van Deutsche Bank dat zij, door de afsplitsing van het vermogen van ABNAMRO, de vordering op Fazandtgroep en GBEX heeft verkregen. In de tussen Fazandtgroep en GBEX als kredietnemers en Deutsche Bank als kredietgever gesloten kredietovereenkomst van 20 juni 2010 is in verband hiermee ook expliciet vermeld: "dat - op 7 augustus 2008 een juridische afsplitsing heeft plaatsgevonden waardoor de vorderingen en andere rechten en plichten uit hoofde van de Kredietovereenkomst ABN AMRO zijn overgegaan van ABN AMRO naar New HBU II N.V., thans genaamd Deutsche Bank Nederland N.V., hierboven als Deutsche Bank gedefinieerd, zoals tot op heden voortgezet, gewijzigd en/of aangevuld hierna te noemen de "Bestaande Kredietovereenkomst"."
Fazandtgroep en GBEX hebben deze kredietovereenkomst ondertekend.
Dat Deutsche Bank de vorderingen niet zou hebben verkregen, heeft Bernstorff B.V. c.s. in het licht van het vorengaande onvoldoende gemotiveerd betwist. Het verweer van Bernstorff B.V. c.s. dienaangaande zal dan ook als ongegrond worden gepasseerd.
4.2.1. Deutsche Bank stelt (primair) dat de verhuur van de onroerende zaak aan [adres L] te Schiermonnikoog aan Bernstorff B.V. c.s. en Veerhuys Exploitatiemaatschappij plaatsvindt in strijd met het huurbeding dat is opgenomen in de hypotheekakten. Deutsche Bank heeft voor die verhuur niet de vereiste toestemming verleend. Deutsche Bank stelt daartoe dat bij de kredietovereenkomst van 20 juni 2010 uitgangspunt is geweest dat de bestaande situatie werd bevestigd en voor zover nodig geactualiseerd. Dit blijkt ook uit haar brief van 27 mei 2010, waarbij zij de kredietovereenkomst van 20 juni 2010 aan Fazandtgroep en GBEX heeft aangeboden. De situatie die zich toen voordeed, was dat GBEX - hoofdelijk schuldenaar van Deutsche Bank onder de kredietovereenkomst - als exploitant van het hotel/restaurant, de enige huurder was van de aan Fazandtgroep in eigendom toebehorende verbonden onroerende zaken. Met eventuele andere huurders was Deutsche Bank niet bekend. Het is tegen deze achtergrond dat in de kredietovereenkomst is opgenomen dat Deutsche Bank toestemming verleende voor verhuur van de onroerende zaken. Gelet op de bepaling dat elke nieuwe overeenkomst tot verhuur toestemming behoeft van Deutsche Bank en Deutsche Bank slechts bekend was met één huurder, moet worden geconcludeerd dat de verleende toestemming betrekking had op de enige aan Deutsche Bank bekende huurder, zijnde GBEX, welke tevens als kredietnemer aansprakelijk was voor de nakoming van de kredietovereenkomst. Andere partijen kunnen, zo stelt Deutsche Bank, aan deze toestemming geen rechten ontlenen. De Algemene Bepalingen strekken er mede toe Deutsche Bank controle te geven over aan wie Fazandtgroep het onderpand verhuurt en om Deutsche Bank de mogelijkheid te geven het onderpand vrij van huur te executeren.
4.2.2. Bernstorff B.V. c.s. stelt ten verwere dat de heer [F] destijds (in 2005) met de heren [X] en [Y] van ABNAMRO heeft besproken dat op termijn de onderneming en de daaraan verbonden onroerende zaken mogelijk zouden kunnen worden verpacht. Als voorwaarde voor de kredietovereenkomst is indertijd daarom op verzoek van de heer [F] expliciet en zonder enig voorbehoud vastgelegd dat de vennootschappen, zonder voorafgaand overleg met ABNAMRO, de onderneming en de onroerende zaken eventueel konden verhuren. De ongeclausuleerde vrijheid om het onroerend goed te mogen verhuren is vanaf 2005 in alle kredietovereenkomsten door ABNAMRO vastgelegd. ABNAMRO heeft op voorhand haar toestemming gegeven voor verhuur van de litigieuze objecten. Nadien heeft Deutsche Bank de inhoud van de kredietovereenkomsten één op één overgenomen en voortgezet. Dat Deutsche Bank toestemming heeft verleend voor verhuur aan Bernstorff B.V. c.s. blijkt ook uit de tekst van de door Deutsche Bank opgestelde kredietovereenkomst, waarin staat vermeld dat Deutsche Bank akkoord gaat met verhuur van de onroerende zaken. Bernstorff B.V. c.s. voert voorts aan dat bij de uitleg van een onduidelijke bepaling of een onduidelijk beding, gekozen dient te worden voor de minst bezwarende uitleg voor de niet professionele partij (de contra proferentem regel). Juist in het onderhavige geval waarin voor de professionele partij, de Deutsche Bank, het huurbeding kennelijk zo belangrijk is, lag het volgens haar op de weg van de bank om de formulering van de kredietovereenkomst eenduidig te kiezen.
4.2.3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
In de hypotheekakten zoals vermeld in rechtsoverweging 2.6. is het in geding zijnde huurbeding opgenomen. In voornoemde hypotheekakten van 30 juni 2005 en 6 maart 2006 staat tevens vermeld (i) dat het onderpand niet anders is verhuurd dan krachtens de aan ABNAMRO bekende huurovereenkomsten en (ii) dat ABNAMRO toestemming verleent aan de kredietnemer(s) om het verbondene te verhuren overeenkomstig de daarvoor geldende bestemming.
Het geschil spitst zich primair toe op de vraag hoe deze bepalingen moeten worden uitgelegd. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (LJN: AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zal zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (HR 29 juni 2007, LJN: BA4909 en HR 19 januari 2007, LJN: AZ3178).
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit samenstel van bepalingen bezwaarlijk anders kan worden gelezen dan dat de door ABNAMRO gegeven toestemming betrekking had op de toenmalige en tevens bij ABNAMRO bekende huurder, GBEX. Een huurbeding heeft immers de bedoeling te voorkomen dat een hypotheekhouder bij een eventuele executie nadeel lijdt, nu een huurovereenkomst de waarde van het verbonden onroerend goed kan doen dalen. Derhalve heeft de hypotheekhouder er belang bij dat zij schriftelijk toestemming dient te verlenen indien door de hypotheekgever een huurovereenkomst wordt aangegaan of gewijzigd met betrekking tot de verbonden onroerende zaak. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat ABNAMRO deze toestemming slechts heeft verleend voor verhuur aan GBEX, aangezien GBEX tevens kredietnemer en hoofdelijk schuldenaar was voor het aangegane krediet. De eerste hypotheekakte is immers opgemaakt ter zekerheid van een (niet onaanzienlijk) krediet van 5,5 miljoen euro.
Weliswaar heeft Bernstorff B.V. c.s. een beroep gedaan op volgens haar een mondeling door de heer [F] met de heren [X] en [Y] van ABNAMRO in 2005 gemaakte afspraak, die in de kredietovereenkomsten zou zijn vastgelegd, maar deze afspraak wordt door Deutsche Bank betwist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat Bernstorff B.V. c.s. deze afspraak niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft ter onderbouwing daarvan geen stukken in het geding gebracht. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat indien de afspraak zo zou luiden als Bernstorff B.V. c.s. stelt, het voor de hand zou hebben gelegen dat de tekst van het huurbeding anders zou hebben geluid. Nu een kort geding zich niet leent voor (nadere) bewijslevering, zal dit verweer van Bernstorff B.V. c.s. worden verworpen.
Voorts staat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam vast dat deze situatie werd gecontinueerd toen de vorderingen door Deutsche Bank werden overgenomen, ten behoeve waarvan de kredietovereenkomst van 20 juni 2010 werd aangegaan. De tekst van het huurbeding is toen niet anders komen te luiden en bovendien staat in de kredietovereenkomst van 20 juni 2010 vermeld dat de vorderingen en andere rechten en plichten uit hoofde van de bestaande kredietovereenkomst met ABNAMRO blijven behouden en dat de bepalingen uit die bestaande kredietovereenkomst onverminderd van kracht blijven ten behoeve van Deutsche Bank. Ook de door Deutsche Bank gegeven toestemming had naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter derhalve uitsluitend betrekking op verhuur van de verbonden onroerende zaken aan GBEX.
4.3.1. Deutsche Bank stelt dat zij een groot financieel belang heeft bij het inroepen van het huurbeding en de gevorderde ontruiming. Met instandhouding van de in strijd met de hypotheekakte aangegane huur- of gebruiksovereenkomsten zal met de executie van het onderpand minder opbrengst worden verkregen om Deutsche Bank uit te voldoen. De lagere opbrengst ingeval van verkoop in verhuurde toestand blijkt uit het feit dat Deutsche Bank drie biedingen heeft ontvangen voor alle aan Deutsche Bank verhypothekeerde zaken voor het geval Deutsche Bank over wenst te gaan tot executie van haar hypotheekrecht, aldus Deutsche Bank. De hoogste bieding (voor de onroerende zaak aan [adres L] en de in rechtsoverweging 2.1. genoemde woningen) bedraagt € 5.150.000,- en gaat ervan uit dat deze onroerende zaken in onverhuurde toestand wordt opgeleverd. De laagste bieding bedraagt € 3.000.000,- tot € 3.500.000,- en gaat uit van oplevering in verhuurde staat. De door Bernstorff B.V. c.s. genoemde bieding van € 4.000.000,- is niet bij Deutsche Bank binnengekomen. Het verschil in hoogte van de biedingen rechtvaardigt dat Deutsche Bank een beroep doet op het huurbeding. Als gevolg van dit beroep zijn de huurovereenkomsten met Bernstorff B.V., Veerhuys Exploitatiemaatschappij B.V., Stichting Administratiekantoor Bernstorff en Stichting Administratiekantoor Fazandtgroep nietig. Deutsche Bank heeft er recht en belang bij dat deze huurders worden veroordeeld tot ontruiming, zodat Deutsche Bank haar hypotheekrechten kan execturen en de panden vrij van huur kan verkopen en leveren.
4.3.2. Bernstorff B.V. c.s. betwist het door Deutsche Bank gestelde financiële belang en stelt dat het verschil in biedingen maximaal € 1.000.000,- bedraagt. De heer [F] heeft via de heer [Z] een investeerder gevonden die een acceptabel voorstel van
€ 4.000.000,- in contanten en zonder financieringsvoorbehoud heeft gedaan en daarbij ook een passende betaling aan de crediteuren in het vooruitzicht heeft gesteld. De onderhandelingen lopen nog. De door Deutsche Bank genoemde bieding van € 5.150.000,- van Van Langen B.V. is volgens Bernstorff B.V. c.s. zeer onduidelijk.
4.3.3. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Uit de door Deutsche Bank overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat met instandhouding van de huurovereenkomst met Bernstorff B.V. onvoldoende opbrengst zal worden gekregen om de schuld van Fazandtgroep en GBEX te kunnen voldoen en ook dat beduidend minder opbrengst zal worden verkregen dan in onverhuurde toestand. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat Deutsche Bank belang heeft bij het inroepen van het huurbeding en bij de gevorderde ontruiming van de ten processe bedoelde onroerende zaken.
De voorzieningenrechter tekent hierbij aan dat, voor zover in deze panden (tevens) sprake is van woonruimte als bedoeld in artikel 3: 264 lid 5 BW, in zoverre afzonderlijk toestemming is vereist. Bij beschikking van heden is tevens beslist op het verzoek van Deutsche Bank om deze toestemming te verlenen.
4.3.4. Nu vaststaat dat Bernstorff B.V. huurder is van deze onroerende zaak, zal de vordering tegen Bernstorff B.V. worden toegewezen. Ook de vordering van Deutsche Bank tegen de gedaagden sub 5 en 6 kan worden toegewezen, nu zij wel zijn verschenen, maar geen verweer hebben gevoerd.
Tegen Veerhuys Exploitatiemaatschappij is verstek verleend. De vordering tegen Veerhuys Exploitatiemaatschappij zal evenwel als ongegrond worden afgewezen, nu uit de dagvaarding niet is gebleken dat Veerhuys Exploitatiemaatschappij huurder is van de onroerende zaak aan de [adres L].
4.3.5. Deutsche Bank stelt dat zij zo spoedig mogelijk doch bij voorkeur vanaf het paasweekend voortzetting van de exploitatie door een opvolgend eigenaar/exploitant wenst. Bernstorff B.V. heeft weliswaar aangevoerd dat zij eerst na het zomerseizoen het gehuurde wenst te ontruimen, doch de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hierin te bewilligen. Fazandtgroep en GBEX zijn failliet verklaard en de aan Deutsche Bank uitgebrachte biedingen hebben een beperkte looptijd. Bernstorff B.V. zal dan ook worden veroordeeld het gehuurde te ontruimen binnen acht dagen na betekening van dit vonnis.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge art. 556 lid 1 en art. 557 Rv overbodig is.
4.3.6. De door Deutsche Bank gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, nu Bernstorff B.V. c.s. hiertegen geen verweer heeft gevoerd, met dien verstande dat daaraan een maximum zal worden verbonden van € 300.000,- per gedaagde.
4.3.7. Nu mr. Silvius q.q. de procedure heeft overgenomen en zich bereid heeft verklaard mee te werken aan de door Deutsche Bank gevorderde ontruiming, zal de voorzieningenrechter de vordering om de ontruiming te gehengen en te gedogen toewijzen zonder daaraan een dwangsom te verbinden.
4.4.1. Bernstorff B.V. c.s. en mr. Silvius q.q. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Deutsche Bank worden veroordeeld, welke kosten worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht 589,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.481,71.
De nakosten, waarvan Deutsche Bank betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden vastgesteld.
4.4.2. Deutsche Bank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Veerhuys Exploitatiemaatschappij worden veroordeeld, welke kosten worden vastgesteld op nihil.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt Bernstorff B.V. om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis de ten processe bedoelde aan Deutsche Bank verhypothekeerde zaken met alle daarin aanwezige personen en zaken te ontruimen en met afgifte van de sleutels aan Deutsche Bank ter beschikking te stellen,
5.2. veroordeelt Bernstorff B.V. om aan Deutsche Bank een dwangsom te betalen van € 15.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300.000,- is bereikt,
5.3. veroordeelt mr. Silvius q.q. om te gehengen en te gedogen dat Deutsche Bank binnen acht dagen na betekening van dit vonnis de ten processe bedoelde aan Deutsche Bank verhypothekeerde zaken doet ontruimen en met afgifte van de sleutels aan Deutsche Bank ter beschikking doet stellen,
5.4. veroordeelt Stichting Administratiekantoor Bernstorff om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis de ten processe bedoelde aan Deutsche Bank verhypothekeerde zaken met alle daarin aanwezige personen en zaken te ontruimen en met afgifte van de sleutels aan Deutsche Bank ter beschikking te stellen,
5.5. veroordeelt Stichting Administratiekantoor Bernstorff om aan Deutsche Bank een dwangsom te betalen van € 15.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.4. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300.000,- is bereikt,
5.6. veroordeelt Stichting Administratiekantoor Fazandtgroep om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis de ten processe bedoelde aan Deutsche Bank verhypothekeerde zaken met alle daarin aanwezige personen en zaken te ontruimen en met afgifte van de sleutels aan Deutsche Bank ter beschikking te stellen,
5.7. veroordeelt Stichting Administratiekantoor Bernstorff om aan Deutsche Bank een dwangsom te betalen van € 15.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.6. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 300.000,- is bereikt,
5.8. veroordeelt Bernstorff B.V. c.s. en mr. Silvius q.q. in de proceskosten aan de zijde van Deutsche Bank, tot op heden vastgesteld op € 1.481,71, te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op €131,- aan salaris advocaat en - onder voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Bernstorff B.V. c.s. en mr. Silvius q.q. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan - met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat,
5.9. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10. veroordeelt Deutsche Bank in de proceskosten aan de zijde van Veerhuys Exploitatiemaatschappij, tot op heden begroot op nihil,
5.11. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2013.?