ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ5536

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
18-670233-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf en voorwaardelijke rijontzegging voor aanmerkelijk onoplettend rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 oktober 2011 betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurder van een auto, heeft zich aanmerkelijk onoplettend gedragen door niet voorrang te geven aan een fietser, wat resulteerde in een aanrijding waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie stelde dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kon worden bewezen, terwijl de verdediging erkende dat de verdachte onvoorzichtig en onoplettend was geweest. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge had.

De rechtbank heeft de strafoplegging besproken, waarbij de officier van justitie een werkstraf van 50 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden had gevorderd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren en dat de verdachte strafbaar was. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman, mr. U. van Ophoven, en is gebaseerd op het onderzoek dat heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 4 maart 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/670233-12 (promis)
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 maart 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2013.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. U. van Ophoven, advocaat te [plaatsnaam].
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 oktober 2011 te [plaatsnaam] als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de
[straatnaam] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, aangezien
hij (onder meer), gekomen ter hoogte van de kruising of splitsing van die
[straatnaam] met de weg, de [straatnaam], naar links is afgeslagen op een
moment dat een hem over die [straatnaam] tegemoetkomende bestuurster van een
fiets hem (zeer) dicht was genaderd en (vervolgens) is gebotst of aangereden
tegen die bestuurster van die fiets en/of tegen die fiets,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 31 oktober 2011 te [plaatsnaam] als bestuurder van een voertuig
(motorrijtuig (auto)), daarmee rijdende op de weg, de [straatnaam], en toen,
gekomen ter hoogte van de kruising of splitsing van die [straatnaam] met de
weg, de [straatnaam], naar links is afgeslagen op een moment dat een hem over
die [straatnaam] tegemoetkomende bestuurster van een fiets hem (zeer) dicht
was genaderd en (vervolgens) is gebotst of aangereden tegen die bestuurster
van die fiets en/of tegen die fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat er geen sprake is van roekeloosheid.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsman gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte is onvoorzichtig en onoplettend geweest en het slachtoffer is zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd (zakelijk weergegeven):
Op het moment dat ik over de kruising [straatnaam]/[straatnaam] reed, hoorde ik [getuige] schreeuwen dat zijn tas nog in de auto lag. Ik heb toen gedurende één of twee seconden over mijn schouder naar achteren gekeken. Toen ik weer voor mij keek, zag ik dat ik een fietser had aangereden. Ik heb de fietser niet zien aan komen rijden.
Een proces-verbaal d.d. 12 november 2011, opgenomen in dossiernummer PL01MD 2011109158 d.d. 2 november 2011, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik weet nog dat ik die middag als fietser over de [straatnaam] te [plaatsnaam] reed in de richting van de C1000. Ik zag nabij de kruising met de [straatnaam] een grote personenauto rijden in mijn richting. Op de kruising zag ik dat deze auto plotseling voor mij langs draaide. Voor ik er erg in had, botste de voorzijde van de auto tegen mij aan. Ik ben vervolgens op het wegdek gevallen. Ik ben vervolgens naar het ziekenhuis gebracht.
Een schriftelijk stuk, te weten medische informatie betreffende [slachtoffer] d.d.
31 oktober 2011:
Conclusie onderzoek:
- comminutieve tibiaplateaufractuur links
De verklaring door getuige [getuige] op de terechtzitting afgelegd (zakelijk weergegeven):
[verdachte] was al bezig met insturen voor de bocht, toen ik hem riep.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is op grond van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair is ten laste gelegd. Verdachte heeft geen voorrang gegeven aan een uit tegenovergestelde richting komende fietser, terwijl dat wel had gemoeten en hij heeft zich af laten leiden door getuige [getuige]. Daarmee is verdachte aanmerkelijk onoplettend geweest.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 31 oktober 2011 te [plaatsnaam] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij aanmerkelijk onoplettend is geweest, aangezien hij (onder meer), gekomen ter hoogte van de kruising van die [straatnaam] met de [straatnaam], naar links is afgeslagen op een moment dat een hem over die [straatnaam] tegemoetkomende bestuurster van een fiets hem (zeer) dicht was genaderd en (vervolgens) is gebotst of aangereden tegen die bestuurster van die fiets en tegen die fiets, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk werd toegebracht.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een werkstraf van 50 uur en een rijontzegging voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarbij heeft de officier van justitie met name gelet op de door het openbaar miniserie gehanteerde richtlijnen en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft gesteld zich te kunnen vinden in de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen onvoldoende verantwoordelijkheid getoond ten opzichte van andere weggebruikers. Door de aanmerkelijk onoplettende gedragingen van verdachte heeft het slachtoffer onder meer een complexe breuk in de linkerknie opgelopen. Zij ondervindt hiervan tot op de dag van vandaag de fysieke gevolgen. Ook heeft zij in het verkeer nog steeds gevoelens van angst, zoals zij heeft uiteengezet in haar schriftelijke slachtofferverklaring die de voorzitter ter terechtzitting heeft voorgelezen.
De rechtbank acht gelet hierop, alsmede op de oriëntatiepunten die de rechterlijke macht hanteert bij de bestraffing van feiten als deze, een straf zoals door de officier van justitie is gevorderd in beginsel passend en geboden.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder voor het plegen van een soortgelijk feit is veroordeeld.
Nu er verder sedert het feit bijna anderhalf jaar is verstreken, zal de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 50 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaar gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H. van der Werff, voorzitter, L.W. Janssen en
G. Eelsing, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. ten Have-Imminga als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2013.