ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ5432

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
17/880004-12 VEV
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met eerdere veroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 maart 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 januari 2012, samen met anderen, geweld heeft gepleegd tegen drie slachtoffers in Leeuwarden. De verdachte heeft de slachtoffers in het water geduwd en hen vervolgens meermalen tegen het hoofd gestompt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor poging tot doodslag of zware mishandeling, omdat niet kon worden bewezen dat zijn opzet gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar werd wel veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen, met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van 186 dagen. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder het geweld was gepleegd. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd afgewezen, omdat de proeftijd was geëindigd voordat het nieuwe feit was gepleegd. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/880004-12
vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met het v.i.-zaaknummer 99-000011-34
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 maart 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 11 maart 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2012, te Leeuwarden, (althans) in de gemeente
Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] in het water heeft gegooid
en/of geduwd en/of
(terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich in het water
bevonden)
- een (aantal) bakst(e)en(en) en/of (een) fiets(en) en/of flesje(s) op/tegen
het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of tegen, althans in de
richting van, het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 3] heeft gegooid en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal,
onder water heeft geduwd en/of gehouden, en/of
- op de vinger(s)/hand(en) van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3]
heeft gestaan en/of getrapt en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft geschopt en/of geduwd, teneinde die [slachtoffer 1] en/of die
[slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te beletten om het water uit te komen en/of aan de
kant te klimmen en/of
- (meermalen) tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] heeft geslagen
en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn
verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens
een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
Subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en
strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 1 januari 2012, te Leeuwarden, (althans) in de gemeente
Leeuwarden, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de
Voorstreek, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
welk geweld bestond uit:
- het in het water gooien en/of duwen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
die [slachtoffer 3] en/of
(terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zich in het water
bevonden)
- het gooien van een (aantal) bakst(e)en(en) en/of (een) fiets(en) en/of
flesje(s) op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of tegen,
althans in de richting van, het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 3] en/of
- het (meermalen) onder water duwen en/of houden van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of
- het op de vinger(s)/hand(en) van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] staan en/of trappen en/of het duwen en/of schoppen tegen lichaam van die
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], teneinde die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2]
en/of die [slachtoffer 3] te beletten om het water uit te komen en/of aan de kant te
klimmen en/of
- het (meermalen) slaan en/of stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3]
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn
verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens
een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de duur van de voorlopige hechtenis, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, inclusief een behandelverplichting bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN) gericht op agressie en een alcohol- en harddrugsverbod;
- opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 650,00, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met betrekking tot het overige gevorderde bedrag;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 474,25, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag;
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 979,95, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 3] met betrekking tot het overige gevorderde bedrag.
Beoordeling van het bewijs
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Een aantal geweldshandelingen zijn door anderen gepleegd toen verdachte zelf in het water lag, zodat zijn opzet daarop niet gericht kan zijn geweest. Bovendien kan geen van de gepleegde geweldshandelingen worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, wellicht met uitzondering van het gooien met bakstenen. Verdachte heeft zijn eigen plan getrokken, hij wilde verhaal halen bij de jongen die hem in het water had geduwd en heeft in het water klappen uitgedeeld. Niet meer en niet minder. Hij heeft zijn boosheid op één persoon gebotvierd, en heeft daarbij niet samen en in vereniging met anderen gehandeld.
Ook voor het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Er was geen sprake van een groep. Hooguit liepen meerdere personen in de dezelfde richting, aldus de raadsman.
Bij de beoordeling van de verweren gaat de rechtbank uit van de navolgende feitelijke gang van zaken.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] lopen in de oudejaarsnacht van 2012 gedrieën langs de gracht over de Voorstreek (aan oostelijke zijde) in Leeuwarden. Aan dezelfde kant van de gracht lopen onder meer verdachte, zijn broer [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [naam 1] en [naam 2]. Zij zijn in meer of mindere mate bekenden van elkaar. Een aantal van hen is al vanaf het verlaten van discotheek Fire samen op weg naar huis, anderen hebben zich onderweg aangesloten. Op enig moment passeren zij [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Rond dat moment wordt [slachtoffer 2] door een onbekend gebleven persoon geduwd, waardoor zij in het water van de gracht belandt. Even later gebeurt hetzelfde met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Ook verdachte raakt te water. Hij weet het water weer uit te komen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] of [slachtoffer 3] proberen ook het water te verlaten, maar zij worden tegengehouden door mensen aan de kant. Even later springt verdachte opnieuw in het water om verhaal te halen bij [slachtoffer 1] of [slachtoffer 3], door wie hij in het water zou zijn geduwd. Kort na hem springt [medeverdachte 2] in het water. [medeverdachte 2] en verdachte stompen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] meermalen tegen hun hoofd. Verdachte duwt [slachtoffer 1] even onder water. Vanaf de kade wordt door in ieder geval twee personen met bakstenen gegooid in de richting van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Eén van de bakstenen raakt [slachtoffer 2] tegen haar hoofd. [medeverdachte 1] gooit een leeg plastic flesje en vervolgens een fiets in de richting van de personen in de gracht. De fiets belandt vlak langs de kade in het water. Een ander gooit met een zwaaiende beweging ook een fiets in de richting van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Het water in de gracht is circa 1.25 meter diep.
Voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood of zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijke opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Van de hiervoor vastgestelde geweldshandelingen is naar het oordeel van de rechtbank alleen voor wat betreft het gooien van bakstenen en het met een zwaaiende beweging gooien van een fiets in de richting van de zich in het water bevindende slachtoffers sprake van handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. Door van een afstandje met kracht een hard en zwaar voorwerp, zoals een baksteen of een fiets, te gooien in de richting van zich lager bevindende personen, met het risico dat die personen daarmee tegen het hoofd – één van de kwetsbaarste delen van het menselijk lichaam – worden geraakt, kan het niet anders zijn dan dat de gooier de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn gedragingen zouden kunnen leiden tot de dood van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], dan wel de dood van één van hen.
Het is onduidelijk gebleven wie met een zwaaiende beweging een tegen de gevel staande fiets in de richting van de personen in de gracht heeft gegooid. Weliswaar heeft [medeverdachte 2] bij de politie verklaard dat het zou kunnen dat hij met een fiets heeft gegooid, maar bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij dat heeft gedaan. Evenmin is met zekerheid vast te stellen wie met bakstenen hebben gegooid. Volgens verklaringen van getuigen hebben jongens op de kade stenen uit het trottoir gehaald en daarmee in de richting van de drie personen in de gracht gegooid. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken komt niet naar voren wie precies die personen op de kade zijn geweest.
De vraag dient te worden beantwoord of het door anderen gooien met bakstenen en het met een zwaaiende beweging gooien van een fiets aan verdachte -als medepleger- kan worden toegerekend. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
Voor het aannemen van medeplegen is nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten vereist. Dat er sprake is van nauwe samenwerking kan volgen uit het verrichten van een uitvoeringshandeling of uit een gezamenlijk plan. Niet is vastgesteld dat verdachte zelf een uitvoeringshandeling heeft verricht. Uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachten blijkt niet van een uitgesproken, noch van een stilzwijgend gezamenlijk plan om aan [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dodelijk letsel toe te brengen. Het lijkt zelfs waarschijnlijk dat verdachte zich in het water bevond op het moment dat er vanaf de kade met stenen en fietsen werd gegooid. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die duiden op een nauwe en bewuste samenwerking, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte zo bewust en nauw met een ander of anderen heeft samengewerkt dat sprake is van medeplegen van poging doodslag.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of verdachte alleen of samen met anderen heeft gepoogd (een van de) aangevers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Daarbij geldt als uitgangspunt dat twee van de eerder omschreven geweldshandelingen aan verdachte kunnen worden toegeschreven. Verdachte heeft [slachtoffer 1] of [slachtoffer 3], terwijl deze in het water stond, meerdere vuistslagen tegen het hoofd gegeven en hij heeft [slachtoffer 1] even onder water geduwd. De rechtbank is van oordeel dat het geven van meerdere vuistslagen tegen het hoofd naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet zozeer is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de aanmerkelijke kans op dat gevolg is aanvaard.
In dat verband acht de rechtbank van belang dat uit de verklaringen van de aangevers niet kan worden afgeleid dat zij met kracht tegen het hoofd zijn gestompt. Ook wanneer de rechtbank het bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] vastgestelde letsel in aanmerking neemt, komt het niet tot een andere conclusie. Van het onder water duwen van [slachtoffer 1] kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gezegd dat daarbij verdachtes opzet in voorwaardelijke zin was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het water was ondiep; het reikte tot de middel. Uit diverse verklaringen volgt dat [slachtoffer 1] slechts enkele seconden met zijn hoofd onder water is geweest. Bovendien heeft [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat het onder water duwen op een manier gebeurde zoals hij dat vroeger spelenderwijs in het zwembad had meegemaakt. Van medeplegen van een poging zware mishandeling is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. De rechtbank verwijst naar wat hiervoor is overwogen over het medeplegen van een poging doodslag. Verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Het verweer wordt gehonoreerd.
Van het in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde ‘in vereniging’ plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt (onder meer HR 11 november 2003, LJN: AL6209).
In een situatie waarin het geweld zich richtte tegen een drietal personen die zich inmiddels in het water van de gracht bevonden, is verdachte in het water gesprongen en heeft hij één van de twee mannelijke studenten meermalen tegen het hoofd gestompt.
Ook heeft hij [slachtoffer 1] korte tijd onder water geduwd. Uit de omstandigheden dat verdachte deel uitmaakte van de zich op de oostelijke kade van de Voorstreek bevindende groep personen en aldus de groep getalsmatig versterkte en dat verdachte en anderen uit de groep ieder voor zich hebben besloten de confrontatie te zoeken, zonder dat hij zich op enig moment van de gebeurtenissen heeft gedistantieerd, leidt de rechtbank af dat verdachte aldus een voldoende significante bijdrage aan het openlijk geweld heeft geleverd als hiervoor bedoeld. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
De stelling van de raadsman dat niet gesproken kan worden van een groep, mist feitelijke grondslag. In ieder geval vijf personen, te weten verdachte, zijn broer [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [naam 1] en [naam 2], kenden elkaar in meer of mindere mate en liepen al langere tijd met elkaar op. De omstandigheid dat ook door andere personen die zich op het moment van het incident op de oostelijke kade van de Voorstreek bevonden geweld kan zijn gebruikt, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2012, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, met anderen, aan de openbare weg, de Voorstreek, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] welk geweld bestond uit:
- het in het water duwen van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3], terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich in het water bevonden
- het gooien van een baksteen tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] en het gooien van een (aantal) bakst(e)en(en) en/of fietsen en een flesje in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3];
- het onder water duwen van die [slachtoffer 1] en
- het duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] of die [slachtoffer 3], teneinde die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] of die [slachtoffer 3] te beletten om het water uit te komen en
- het meermalen stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3],
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen 5 jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf, wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, in kracht van gewijsde is gegaan.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie en het reclasseringsadvies;
- het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft samen met een groep anderen in de oudejaarsnacht van 2012 geweld gepleegd op straat en in de gracht tegen een groepje willekeurige studenten. Daarbij is veel geweld gebruikt, zoals het duwen van de studenten in het water van de gracht, het stompen tegen het hoofd van twee van hen en het gooien met bakstenen. Een van de studenten is tegen het hoofd geraakt met een baksteen. Ook de andere twee hebben letsel opgelopen. Het moet voor de studenten een uitermate beangstigende ervaring zijn geweest. Van het ene op het andere moment belandden zij in het koude water. Doordat hen werd belet via het trappetje op de kade te klimmen, waren ze als een kat in het nauw. Vervolgens dienden zij als schietschijf voor de groep belagers. Er werd naar hen gegooid met wat voorhanden was: een plastic flesje en zelfs fietsen en bakstenen. Tot op de dag van vandaag ondervinden de drie studenten de gevolgen van wat hen is overkomen. Zij zijn angstig en alert, en twee van hen hebben hun studie moeten staken. Dat het zo uit de hand gelopen is, lijkt voor een groot deel het gevolg te zijn geweest van het feit dat alle verdachten zwaar onder invloed verkeerden van alcohol.
Weliswaar was het oudejaarsavond, maar dat betekent nog niet dat het innemen van grote hoeveelheden alcoholhoudende drank als vanzelfsprekend moet worden beschouwd. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij zichzelf in een zodanige positie heeft gebracht en daardoor anderen grote schade heeft berokkend.
Verdachte is eerder veroordeeld wegens soortgelijke misdrijven, terwijl ten aanzien van hem ook de wettelijke strafverzwaringsgrond geldt. Korter dan vijf jaar voor het plegen van dit feit is verdachte voor een soortgelijk misdrijf veroordeeld tot een gevangenisstraf. De reclassering geeft aan dat verdachte na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling zijn leven op de rit leek te hebben. Hij had een vast inkomen, een gezin, zelfstandige huisvesting en kwam de meldplicht na. Toch is verdachte gedurende de periode dat hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld drie keer met justitie in aanraking gekomen. Verdachte heeft meerdere gedragsinterventies gevolgd, maar is nog steeds onvoldoende in staat om risicovolle situaties te herkennen en te vermijden. De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, een behandelverplichting (agressieregulatietraining) en een drugs- of alcoholverbod.
Voor de rechtbank is voor ernstige vormen van openlijk geweld, zoals hier, het uitgangspunt dat dit bestraft wordt met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen dat hij wordt behandeld, noch om hem een alcohol- of drugsverbod op te leggen.
Eerdere pogingen om bij verdachte een blijvende gedragsverandering te bewerkstelligen zijn gestrand. De rechtbank verwacht dan ook niet dat een agressieregulatietraining wel effect zal hebben. Een alcohol- of drugsverbod acht de rechtbank hier niet op zijn plaats.
Daarom zal de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen.
De rechtbank komt tot een andere kwalificatie dan de officier van justitie en zal om die reden een lagere straf opleggen dan is gevorderd. Mede gelet op de oriëntatiepunten voor openlijke geweldpleging acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis van verdachte passend en geboden.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het voegingsformulier van [slachtoffer 1] behelst als opgave van de materiële schade een bedrag van € 150,00 en als opgave van de immateriële schade een bedrag van € 750,00. Bij het voegingsformulier is ter staving van de schade een 'Schade-onderbouwingsformulier' van Slachtofferhulp Nederland gevoegd. Uit het laatstgenoemde formulier volgt dat de € 150,00 aan materiële schade ziet op de aanschaf van een nieuwe mobiele telefoon, nu de oude mobiele telefoon ten gevolge van het ten laste gelegde feit onbruikbaar is geworden. Voorts wordt daarbij opgemerkt dat er geen aankoopnota meer voor handen is. Ondanks het ontbreken van een aankoopnota, is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van € 150,00 voor een nieuwe mobiele telefoon redelijk en aannemelijk is.
Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, is deze materiële schade naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht door het bewezenverklaarde feit, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering. Dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf tegen de openbare orde betreft, maakt dat oordeel niet anders.
De rechtbank is op grond van hetgeen is vermeld in het Schade-onderbouwingsformulier van oordeel dat de gestelde immateriële schade ad € 750,00 eveneens voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht het gevorderde bedrag voorts redelijk en billijk. De rechtbank merkt daarbij nog op dat zij geen rekening heeft gehouden met de hoogte van de vorderingen van de andere benadeelde partijen voor wat betreft de immateriële schade en iedere vordering afzonderlijk heeft beoordeeld.
De rechtbank acht derhalve de gehele vordering ad € 900,00 gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het voegingsformulier van [slachtoffer 2] behelst als opgave van de materiële schade een bedrag van € 45,00 voor een mobiele telefoon, een bedrag van € 57,25 voor een I-pod Classic, een bedrag van € 8,00 voor een ring, een bedrag van € 2,00 voor twee boekjes, een bedrag van
€ 12,00 voor een portemonnee, en als opgave van de immateriële schade een bedrag van
€ 350,00. Bij het voegingsformulier is ter staving van de schade een 'Schade-onderbouwingsformulier' van Slachtofferhulp Nederland gevoegd.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, is deze materiële schade naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht door het bewezenverklaarde feit, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering. Dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf tegen de openbare orde betreft, maakt dat oordeel niet anders.
De rechtbank acht derhalve de gehele vordering ad € 474,25 gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Het voegingsformulier van [slachtoffer 3] behelst als opgave van de materiële schade een bedrag van € 390,00 voor een mobiele telefoon, een bedrag van € 89,95 voor herstel van een horloge, en als opgave van de immateriële schade een bedrag van € 1.250,00. Bij het voegingsformulier is ter staving van de schade een 'Schade-onderbouwingsformulier' van Slachtofferhulp Nederland gevoegd.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend.
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schadevergoeding redelijk en billijk. De rechtbank merkt daarbij nog op dat zij geen rekening heeft gehouden met de hoogte van de vorderingen van de andere benadeelde partijen voor wat betreft de immateriële schade en iedere vordering afzonderlijk heeft beoordeeld.
Anders dan de raadsman van verdachte heeft betoogd, is de materiële schade naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht door het bewezenverklaarde feit, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering. Dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf tegen de openbare orde betreft, maakt dat oordeel niet anders.
De rechtbank acht derhalve de gehele vordering ad € 1.729,95 gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 25 september 2008, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van de voorlopige hechtenis.
Bij deze onherroepelijke vrijheidstraf is de periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling 365 dagen. Uit het ten aanzien van hem genomen Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling blijkt dat verdachte met ingang van 26 mei 2010 in vrijheid werd gesteld met een proeftijd van 365 dagen onder algemene en bijzondere voorwaarden.
Bij vordering d.d. 28 maart 2012 heeft de officier van justitie gevorderd de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen voor een periode van 365 dagen nu verdachte zich niet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde, zijnde het niet plegen van enig strafbaar feit, door het in deze zaak ten laste gelegde feit te plegen.
De rechtbank is op grond van de volgende overwegingen van oordeel dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen.
Gelet op het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht gaat de proeftijd in op de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling en is de proeftijd van de algemene voorwaarde gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, maar bedraagt ten minste een jaar. Op grond van het vierde lid van voornoemd artikel loopt de proeftijd niet gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Uitgaande van de datum van de invrijheidstelling, 26 mei 2010, en een proeftijd van 365 dagen, zou de proeftijd zijn geëindigd op 26 mei 2011. Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt niet dat hij tijdens de proeftijd rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Ook de officier van justitie heeft hierover ter zitting niets opgemerkt.
De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de proeftijd op 26 mei 2011 is geëindigd.
Nu de vordering van de officier van justitie is gebaseerd op het plegen van een nieuw strafbaar feit met als pleegdatum 1 januari 2012, welke datum valt na de datum van beëindiging van de bij de voorwaardelijke invrijheidstelling behorende proeftijd, zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 43a, 43b, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 186 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 900,00 (zegge: negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 900,00 (zegge: negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 en bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 474,25 (zegge: vierhonderd vierenzeventig euro en vijfentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van € 474,25 (zegge: vierhonderd vierenzeventig euro en vijfentwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 en bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.729,95 (zegge: eenduizend zevenhonderd en negenentwintig euro en vijfennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen een som geld ten bedrage van € 1.729,95 (zegge: eenduizend zevenhonderd en negenentwintig euro en vijfennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 en bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met het
v.i.-zaaknummer 99-000011-34:
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 maart 2013.