RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
parketnummer: 18/670450-12 (Promis)
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 maart 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte]
geboren te [plaats] (land) in [datum],
wonende te [adres en woonplaats],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 februari 2013.
Aan de verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2011, te Borgercompagnie, althans in de gemeente Veendam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto/ bedrijfsauto, merk: Dodge), daarmede rijdende over een onverharde weg, te weten een zijweg van de Borgercompagnie, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl verdachte onder invloed van alcohol was, althans voorafgaand aan het verkeersongeval een hoeveelheid alcohol had genuttigd en/of terwijl de duisternis was ingetreden en/of er ter plaatse geen (straat)verlichting was en/of terwijl de verlichting van het door verdachte bestuurde motorvoertuig deels defect was, tengevolge waarvan het zicht op de weg was verminderd, met het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig, door/in de voor hem, verdachte, linkerberm is gaan rijden en/of blijven rijden, althans heeft nagelaten het midden van het pad te berijden en/of de in het pad gelegen bocht te volgen, en/of (daarbij) het uiteinde van een sloot, die haaks op het pad was gelegen en/of (deels) door begroeiing en/of de duisternis aan het oog was onttrokken, niet heeft opgemerkt,
tengevolge waarvan de door verdachte bestuurde auto in de genoemde sloot is gereden/gerold en/of (vervolgens) is gekanteld en/of op de kop in genoemde sloot terecht is gekomen, waardoor [slachtoffer], geboren op 28 januari 1987, inzittende van de door verdachte bestuurde auto, die auto niet kon verlaten en/of is gedood, althans is overleden aan de verwondingen, die hij door dit verkeersongeval heeft opgelopen, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 mei 2011, te Borgercompagnie, althans in de gemeente Veendam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto/ bedrijfsauto, merk: Dodge), daarmede rijdende over een onverharde weg, te weten een zijweg van de Borgercompagnie, rijdend in de richting van de Borgercompagnie, terwijl de duisternis was ingetreden en/of er ter plaatse geen (straat)verlichting was en/of terwijl de verlichting van het door verdachte bestuurde motorvoertuig deels defect was, tengevolge waarvan het zicht op de weg was verminderd,
met het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig, door/in de voor hem, verdachte, linkerberm is gaan rijden en/of blijven rijden, althans heeft nagelaten het midden van het pad te berijden en/of de in het pad gelegen bocht te volgen, en/of (daarbij) het uiteinde van een sloot, die haaks op het pad was gelegen en/of (deels) door begroeiing en de duisternis aan het oog was onttrokken, niet heeft opgemerkt, tengevolge waarvan de door verdachte bestuurde auto in de genoemde sloot is gereden/gerold en/of (vervolgens) is gekanteld en/of op de kop in genoemde sloot terecht is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
hij op of omstreeks 30 mei 2011, te Borgercompagnie, in de gemeente Veendam, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek,
als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
0,75 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Het enige verwijt dat verdachte dienaangaande kan worden gemaakt is dat hij een stuurfout heeft gemaakt waardoor het door hem bestuurde voertuig in de sloot is geraakt. Dat het gebruik van alcohol door verdachte daarop van invloed is geweest is niet gebleken. Uit de uitslag van het bloedonderzoek blijkt immers dat het slechts om een geringe overschrijding van de toegestane hoeveelheid ging.
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De verklaring van verdachte ter terechtzitting, zakelijk weergegeven:
Ik was bestuurder van de Dodge. Ik stond met de auto vlak bij de sloot. Ik ken de weg daar ter plaatse wel, maar niet dat onverharde stuk waar we stilstonden. Toen ik weer met auto weg wilde rijden zaten [betrokkene] en [slachtoffer] bij mij in de auto. Ik wilde wegrijden en gleed toen de sloot in. Ik denk dat ik onoplettend ben geweest.
Voordat we gingen rijden had ik vier à vijf biertjes gedronken.
Een proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 27 juli 2011, nummer 30.05.2011.23.55.3625, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onder 1.2 ‘Beknopte ongevalsbeschrijving’:
De bestuurder van de Dodge bevond zich op een onverhard pad nabij een sluis te Borger-compagnie. In de cabine bevonden zich tevens twee passagiers. Op enig moment reed de Dodge de sloot in en belandde hierbij op de kop in het water. De bestuurder en één passa-gier konden het voertuig spoedig verlaten. De andere passagier heeft geruime tijd in het voertuig gezeten, (…) raakte ten gevolge van dit ongeval in eerste instantie ernstig gewond en is op 24 juli 2011 ten gevolge van het opgelopen letsel overleden.
Onder 1.4 ‘Conclusie’:
Ik, verbalisant, ben van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Dodge.
Onder 2.2.7 en 2.2.8. ‘lichtgesteldheid’ en ‘wegverlichting’:
Op het moment van het ongeval (23.22 uur) was het nacht en er was geen straatverlichting.
Onder 2.3.1 ‘Sporen op het (onverharde) wegdek’:
Sporen afkomstig van de Dodge:
Ik zag dat de walkant was begroeid met relatief hoog gras. In deze walkant, nabij de plaats waar de Dodge werd aangetroffen, zag ik twee rij- c.q rolsporen. Vóór deze sporen zag ik op het wegdek eveneens twee rolsporen welke kennelijk afkomstig waren van de Dodge.
Onder 5.2 ‘Oorzaak, toedracht en gevolg’:
De bestuurder van de Dodge was kennelijk voornemend om over de dam in de sloot, weer naar de rijbaan van de Borgercompagnie te rijden. Hiertoe diende hij in het verlengde van het onverharde pad enigszins naar rechts te sturen teneinde het midden van deze doorsteek te berijden. Mede door de duisternis schatte hij kennelijk de exacte plaats van de
dam/doorsteek niet goed in. Hij reed in voorwaartse richting van de slootwal en stuitte met de voorzijde tegen de afgeschuinde zijde van de dam. De voorzijde van het voertuig botste tegen de walkant en vervolgens rolde het voertuig over de linker flank het water in. Het voertuig lag vervolgens op de kop in de sloot.
Een schriftelijk stuk, te weten een verslag opgemaakt door J.E. Keizer, arts, d.d. 24 juni 2011, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het overlijden van [slachtoffer], geboren op 28 januari 1987, en overleden op 24 juli 2011. Betrokkene is op niet natuurlijke wijze overleden aan de gevolgen van ernstig hersenletsel en longcomplicaties welke goed passen bij een episode van zuurstofgebrek zoals bijvoorbeeld bij verdrinking. Er is een duidelijke knik in de levensloop, na het ongeval is betrokkene in een vegetatief toestandsbeeld terecht gekomen en uiteindelijk een aantal weken later op 24 juli 2011 overleden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2011, opgenomen op pagina 69 en 70 van dossier nummer PL01PD 2011053531, d.d. 21 juni 2011, van de Regiopolitie Groningen, inhoudende de relatering van verbalisanten;
- een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het NFI, d.d. 7 juni 2011, opgenomen op pagina 80 van voornoemd dossier.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de inhoud van de bewijsmiddelen en de hiervoor weergegeven standpunten als volgt.
Bij het vaststellen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft zijn voertuig op een onverharde weg geparkeerd, terwijl het ter plaatse erg donker was. Om weg te rijden uit die positie naar de verharde weg diende verdachte het einde van een haaks op de auto gelegen sloot rechts te passeren door de auto in ieder geval voldoende naar rechts te sturen. Toen verdachte wegreed, is hij toch in de sloot beland met de auto, die daarbij is gekanteld en ondersteboven in de sloot is komen te liggen. De rechtbank is van oordeel dat het wegrijden onder de gegeven omstandigheden een verrichting betreft die een grote mate van voorzichtigheid en oplettendheid van de bestuurder eist. Dit geldt in het bijzonder nu verdachte niet goed op de hoogte was van de situatie ter plaatse en het zicht op de walkant deels door de hoge begroeiing ter plaatse aan het zicht werd onttrokken. Verdachte is in dit geval tekortgeschoten in de van hem te verlangen oplettendheid en voorzichtigheid. Hij is gaan rijden, zonder zich eerst ervan te vergewissen dat de route die hij wilde nemen voor een auto begaanbaar was. Anders dan de raadsman neemt de rechtbank aan dat de alcohol wel degelijk een negatieve invloed op het gedrag van verdachte heeft gehad. Het is van algemene bekendheid dat alcohol bij een gehalte zoals in het bloed van verdachte aangetroffen een negatieve invloed heeft op de rijvaardigheid. De rechtbank beschouwt het handelen van verdachte in de gegeven omstandigheden als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Ten gevolge van dit handelen is het voertuig van verdachte op de kop in de sloot geraakt, waardoor één van zijn passagiers, [slachtoffer], die auto niet kon verlaten, is overleden aan de verwondingen die hij door dit verkeersongeval heeft opgelopen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2011 te Borgercompagnie, in de gemeente Veendam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto/ bedrijfsauto, merk: Dodge), daarmede rijdende over een onverharde weg, te weten een zijweg van de Borgercompagnie, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, terwijl verdachte onder invloed van alcohol was en terwijl de duisternis was ingetreden en er ter plaatse geen (straat)verlichting was, tengevolge waarvan het zicht op de weg was verminderd, met het door hem, verdachte, bestuurde motorvoertuig, door/in de voor hem, verdachte, linkerberm is gaan rijden en/of blijven rijden en daarbij het uiteinde van een sloot, die haaks op het pad was gelegen en (deels) door begroeiing en de duisternis aan het oog was onttrokken, niet heeft opgemerkt, tengevolge waarvan de door verdachte bestuurde auto in de genoemde sloot is gereden/gerold en vervolgens is gekanteld en op de kop in genoemde sloot terecht is gekomen, waardoor [slachtoffer], geboren op 28 januari 1987, inzittende van de door verdachte bestuurde auto, die auto niet kon verlaten en is overleden aan de verwondingen, die hij door dit verkeersongeval heeft opgelopen, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.
hij op 30 mei 2011 te Borgercompagnie, in de gemeente Veendam, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek,
als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994,
0,75 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1, primair Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander is gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
2. Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder meer rekening houdend met het lange tijdsverloop van de zaak, gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot:
- een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis;
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde de bepaling dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, hetgeen ook kan inhouden dat verdachte een leefstijltraining zal volgen.
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op zijn standpunt ten aanzien van de bewijsvraag gepleit voor de oplegging van een lagere werkstraf dan door de officier van justitie is geëist. Voor het overige heeft de raadsman zich niet tegen de strafeis van de officier van justitie verzet.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport en het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede met de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door de wijze waarop - en de omstandigheden waaronder - hij zijn voertuig heeft bestuurd onvoldoende verantwoordelijkheid getoond ten opzichte van de overige twee inzittenden die zich bij hem in de auto bevonden. Het ongeval dat door het handelen van verdachte heeft plaatsgevonden heeft geleid tot de dood van één van deze inzittenden. Verdachte heeft hierdoor onbeschrijflijk leed veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank rekent verdachte het feit dan ook aan, temeer daar verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol verkeerde en terwijl hij wat dat betreft vanuit het verleden als een gewaarschuwd mens moet worden beschouwd. Verdachte is immers blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 5 februari 2013 eerder (in 2003 en 2005) veroordeeld voor het rijden onder invloed van alcohol en heeft de cursus Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (verder EMA-cursus) gevolgd.
De rechtbank acht gelet hierop, alsmede op de oriëntatiepunten die de rechterlijke macht hanteert bij de bestraffing van feiten als deze in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden.
De rechtbank houdt echter tevens rekening met de volgende omstandigheden.
Kijkend naar de mate van schuld die verdachte kan worden aangerekend, bevindt deze zich naar het oordeel van de rechtbank aan de ondergrens van de aanmerkelijke verwijtbaarheid. Daarbij merkt de rechtbank op dat het afschuwelijke gevolg beperkt voorzienbaar voor verdachte moet zijn geweest. Verder zijn er sedert het feit bijna twee jaren verstreken. De rechtbank acht het gelet hierop niet passend om verdachte (thans nog) een vrijheidsstraf te laten ondergaan en zal deze straf daarom geheel voorwaardelijk opleggen.
Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van een werkstraf zoals is gevorderd door de officier van justitie gerechtvaardigd. De rechtbank zal verder een geheel onvoorwaardelijke rijontzegging van langere duur opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie, omdat dit naar haar oordeel meer recht doet aan de ernst van de feiten.
De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in het recente verleden niet voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank acht het verder zorgelijk dat de voornoemde veroordelingen in 2003 en 2005 en het volgen van een EMA-cursus verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden om wederom onder invloed van alcohol een auto te gaan besturen.
Blijkens het rapport van de Verslavingszorg Noord Nederland, afdeling reclassering, d.d. 19 februari 2013 is mede daarom een behandeling van verdachte thans geïndiceerd. Het advies luidt om verdachte binnen het kader van een verplicht reclasseringstoezicht de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie, een behandelverplichting bij de GGZ Lentis en deelname aan de EMA-cursus.
De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel van dit vonnis verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c,14d, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het onder 1 primair en 2 bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 180 (honderd en tachtig) uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 90 (negentig) dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Verslavingszorg Noord Nederland, afdeling reclassering.
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat veroordeelde voor het einde van de proeftijd dan wel gedurende de proeftijd van 2 jaren een of meer van de volgende voorwaarden overtreedt:
- de veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt tevens als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich per omgaande (nadat dit vonnis onherroepelijk is) melden bij de Verslavingszorg Noord Nederland, afdeling reclassering te Assen, aan de Overcingellaan 19 te Assen (hierna VNN-reclassering). Hierna zal de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de VNN-reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
- de veroordeelde zal deelnemen aan een leefstijltraining;
- de veroordeelde zal zich ambulant laten behandelen bij de GGZ Lentis te Veendam en/of zal de reeds door hem aldaar ingezette behandeling voltooien en zal de adviezen van de behandelaren en van de VNN-reclassering opvolgen;
- de veroordeelde zal deelnemen aan de cursus Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer.
Draagt de VNN-reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte voor het onder 1 primair bewezen- en strafbaar verklaarde tevens tot:
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest, voordat deze uitspraak voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, op de duur van die ontzegging in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, P.H.M. Smeets en L.W. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van W. Brandsma als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2013.