RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD,
(thans rechtbank Oost-Nederland)
Zittinghoudende te Groningen
Kenmerk: 12/735 en 13/43
Lurisnummer: UTL-1-2012033437
UITSPRAAK van bovengenoemde rechtbank, zittinghoudende te Groningen, op een vordering van de officier van justitie in het arrondissement Zwolle-Lelystad van 1 oktober 2012 tot het in behandeling nemen van een verzoek tot uitlevering ex artikel 23, eerste lid, van de Uitleveringswet, ingediend door de Amerikaanse autoriteiten d.d. 23 augustus 2012, kenmerk UTL-1-2012033437, strekkende tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon],
alias [opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in P.I. Ter Apel te Ter Apel, Ter Apelervenen 10,
hierna te noemen “opgeëiste persoon”.
De rechtbank heeft kennis genomen van voormeld verzoek, alsmede van de daarbij overgelegde stukken, te weten:
- het verzoek tot uitlevering ingediend door de Verenigde Staten van Amerika, nr. 122/12
d.d. 23 augustus 2012;
- een origineel en/of authentiek afschrift van een bevel tot aanhouding of andere akte die dezelfde kracht heeft; te weten een Warrant for Arrest from the United States District Court, Northern District of Cleveland, Ohio d.d. 25 juli 2001 inzake [opgeëiste persoon];
- een origineel en/of authentiek afschrift van het vonnis nr. 1:01CR00149-001 d.d. 25 juni 2001 van the United States District Court, Northern District of Cleveland, inzake [opgeëiste persoon];
- een overzicht van de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht, de tijd waarop en de plaats waar de feiten zijn begaan, hun wettelijke omschrijving en verwijzing naar de toepasselijke wetsbepalingen;
- een afschrift van de toepasselijke wetsbepalingen en een verklaring aangaande het toepasselijke recht, evenals een foto van de opgeëiste persoon en een kaart met vingerafdrukken afgenomen bij zijn arrestatie op 22 januari 2001;
- de beëdigde verklaring ter ondersteuning van een Uitleveringsverzoek opgesteld op
26 juli 2012 bekend onder nummer 1:12-MJ2095, waarvan de Engelse en Nederlandse versie zijn bijgevoegd;
- elektronische post van het Amerikaanse Ministerie van Justitie, afdeling strafzaken,
d.d. 7 juli 2012, met daarin omschreven het verzoek aan Nederland tot voorlopige aanhouding met het oog op uitlevering van [opgeëiste persoon].
- de uitslag van het dactyloscopoisch onderzoek, opgenomen in een brief van de IPOL, Unit FI-d/Dactyloscopie, d.d. 1 februari 2013.
De rechtbank heeft op de openbare zitting van 12 december 2012 en 6 februari 2013 gehoord de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam. Op 6 februari 2012 is op de openbare zitting tevens gehoord de opgeëiste persoon.
Op het onderhavige verzoek tot uitlevering zijn van toepassing het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (1980) en de Overeenkomst betreffende het instrument bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie inzake toepassing van het Verdrag van 1980, met bijlage en daarmee verband houdende uitwisseling van nota’s, ondertekend op 29 september 2004.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat er geen uitlevering kan plaatsvinden en heeft daartoe de navolgende aangevoerd.
Op grond van artikel 26 van de Uitleveringswet dient de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon te onderzoeken.
De raadsman heeft betwist dat zijn cliënt de persoon is die door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika is veroordeeld en van wie de uitlevering wordt verzocht.
Uit de email van de Amerikaanse autoriteiten wordt niet duidelijk welke vingerafdrukken nu precies zijn opgestuurd. Nu niet duidelijk is met welke vingerafdrukken de vingerafdrukken van cliënt zijn vergeleken, kan op basis van de brief van IPOL d.d. 1 februari 2013 waarin wordt vermeld dat de vingerafdrukken afkomstig zijn van één en dezelfde persoon, niet de conclusie worden getrokken dat de identiteit van zijn cliënt overeenkomt met die van [de opgeëiste persoon].
Bovendien bevat de brief van de IPOL enkel de conclusie dat de vingerafdrukken overeenkomen en wordt er niks vermeld omtrent de gehanteerde methode voor de vergelijking van de vingerafdrukken. In Nederland kan een vingerafdruk pas worden geïdentificeerd wanneer er minimaal twaalf punten van overeenkomst in voorkomen, zonder verschilpunten. De brief van IPOL maakt hiervan geen melding.
Daar komt bij dat de brief van IPOL niet kan worden aangemerkt als een proces-verbaal nu deze niet in wettelijke vorm is opgemaakt.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de nationaliteit van zijn cliënt niet overeenkomt met de nationaliteit van de persoon wiens uitlevering wordt verzocht. Er bevinden zich bij de stukken geen documenten waaruit het Amerikaanse staatsburgerschap blijkt.
De raadsman verzoekt primair de vordering van de officier van justitie af te wijzen, nu de identiteit van zijn cliënt niet overeenkomt met de persoon waarop het uitleveringsverzoek betrekking heeft. Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding van de zaak opdat er een proces-verbaal kan worden opgemaakt met betrekking tot de vergelijking van de vingerafdrukken.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de verweren van de verdediging heeft de officier van justitie het navolgde aangevoerd.
De identiteit van de persoon die zich in uitleveringsdetentie bevindt en op de zitting aanwezig is, komt overeen met de identiteit van de persoon genoemd in het uitleveringsverzoek. Dit blijkt in de eerste plaats uit de grote gelijkenis, zoals ter zitting vastgesteld, tussen de persoon in uitleveringsdetentie en de zich in het dossier bevindende foto van de persoon wiens uitlevering wordt verzocht. Dit blijkt tevens uit de vergelijking van de vingerafdrukken van de persoon in uitleveringsdetentie met de digitale vingerafdrukken van [opgeëiste persoon] die op 25 januari door de Amerikaanse autoriteiten zijn toegestuurd, welke afkomstig zijn van één en dezelfde persoon.
Voor wat betreft de nationaliteit van de opgeëiste persoon, verwijs ik naar het uitleveringsverzoek. Daaruit blijkt voldoende duidelijk dat de opgeëiste persoon zowel de Israëlische als de Amerikaanse nationaliteit bezit.
Identiteit opgeëiste persoon
Op grond van artikel 9 lid 4 van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (1980) [hierna: het Verdrag] dient bij een verzoek tot uitlevering met betrekking tot een veroordeelde persoon bewijsmateriaal te worden gevoegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon degene is op wie de veroordeling betrekking heeft. Het verzoek tot uitlevering ziet volgens de stukken op de persoon [opgeëiste persoon]. Van deze persoon zijn door de autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika een print van vingerafdrukken bijgevoegd, alsmede een duidelijke foto. Op 25 januari 2013 is de print van de vingerafdrukken per e-mail verstuurd ten behoeve van dactyloscopisch onderzoek.
In het e-mailbericht bij deze vingerafdrukken wordt de naam van [opgeëiste persoon], alsmede zijn geboortedatum genoemd. Tevens is, naast de vingerafdrukken, de foto van [opgeëiste persoon] die zich ook in het dossier bevindt, als attachment bij het e-mailbericht gevoegd.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat uit de e-mailwisseling tussen de autoriteiten en het IRC-NON voldoende duidelijk blijkt dat de vingerafdrukken die op 25 januari 2013 per e-mail zijn verstuurd, betrekking hebben op [opgeëiste persoon].
Het dactyloscopisch onderzoek dat vervolgens aan de hand van deze vingerafdrukken heeft plaatsgevonden, leverde een match op tussen de vingerafdrukken van [opgeëiste persoon] en de opgeëiste persoon die zich in bewaring bevindt en voor de rechtbank is verschenen.
De rechtbank is van oordeel dat de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek in combinatie met de ter terechtzitting waargenomen gelijkenis tussen de foto van [opgeëiste persoon] en de opgeëiste persoon daarnaast en ook opzichzelf voldoende bewijs vormen voor de vaststelling dat de opgeëiste persoon degene is op wie de veroordeling betrekking heeft en dat aldus is voldaan aan art. 9 lid 4 van het Verdrag.
Op grond van artikel 9 lid 2 onder a van het Verdrag dienen bij het uitleveringsverzoek alle beschikbare gegevens betreffende onder meer de nationaliteit van de opgeëiste persoon te worden gevoegd. Aangezien het artikel spreekt van het overleggen van ‘beschikbare gegevens’, is het verzoek niet zonder meer ontoelaatbaar indien deze gegevens kennelijk niet beschikbaar zijn. Artikel 9 lid 2 onder a is aldus minder absoluut gesteld dan artikel 9 lid 4 van het Verdrag. Nu er reeds conform artikel 9 lid 4 van het Verdrag voldoende bewijsmateriaal is overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon degene is op wie de veroordeling betrekking heeft, is de rechtbank van oordeel dat het niet noodzakelijk is dat de Amerikaanse autoriteiten tevens bewijsmateriaal overleggen betreffende de nationaliteit van opgeëiste persoon.
De feiten, waarvoor uitlevering wordt gevraagd, voldoen aan de voorwaarden van artikel 5 van de Uitleveringswet. De omschreven gedragingen leveren naar het oordeel van de rechtbank zowel in de verzoekende staat als in Nederland strafbare feiten op, waarvoor volgens zowel de Amerikaanse als de Nederlandse strafwet vrijheidsstraffen van een jaar of meer kunnen worden opgelegd.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
1. artikel 26, eerste lid, WWM jo. artikel 55, derde lid, onder a, WWM;
2. artikel 13, eerste lid, WWM jo. artikel 55, eerste lid, WWM.
Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat er sprake is van een politiek, militair dan wel fiscaal delict, derhalve is er geen sprake van een uitzonderingsgrond als genoemd in de artikelen 10 en 11 Uitleveringswet.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van executieverjaring.
De rechtbank is van voorts oordeel dat de door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoen aan de vereisten, omschreven in artikel 18 van de Uitleveringswet en aan de nadere vereisten gesteld in de van toepassing zijnde verdragen.
De rechtbank stelt vast dat ook overigens niet is gebleken van technische beletselen en acht de uitlevering derhalve toelaatbaar.
De rechtbank heeft hierbij gelet op de artikelen 13 lid 1, 26 lid 1 en 55 lid 1 en 3 onder a van de Wet Wapens en Munitie, alsmede de artikelen 1 tot en met 12, 18, 23, 24, 25, 26, 28 en 29 van de Uitleveringswet en het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (1980).
verklaart toelaatbaar de uitlevering tot tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde rechterlijke uitspraak van de United States District Court, Northern District of Cleveland d.d. 25 juni 2001 van:
[opgeëiste persoon],
alias [opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in P.I. Ter Apel te Ter Apel, Ter Apelervenen 10,
Deze uitspraak is aldus gedaan door mrs. G. Eelsing, voorzitter, D.M. Schuiling en
Th.A. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwarts als griffier en uitgesproken op de openbare zitting van 20 februari 2013.
Van de rechtbank Zwolle-Lelystad, thans rechtbank Oost-Nederland, zittinghoudende te Groningen, naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een verzoek tot uitlevering ex artikel 23, eerste lid, van de Uitleveringswet, ingediend door de Verenigde Staten, d.d. 23 augustus 2012, nr. 122/12, strekkende tot uitlevering van:
[opgeëiste persoon],
alias [opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende in P.I. Ter Apel te Ter Apel, Ter Apelervenen 10.
De vordering is op 12 december 2012 en 6 februari 2013 ter openbare zitting behandeld. Op deze zitting zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aan uitlevering in de weg staan.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 februari 2013 de uitlevering van voornoemde opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard.
Gelet op haar bovengenoemde beslissing adviseert de rechtbank de Minister van Justitie op het voornoemde uitleveringsverzoek toewijzend te beschikken.
Dit advies is aldus gegeven door G. Eelsing, voorzitter, D.M. Schuiling en Th.A. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwarts als griffier en uitgesproken op de openbare zitting van 20 februari 2013.
Mr. D.M. Schuiling en mr. Th.A. Wiersma zijn buiten staat dit advies mede te ondertekenen.