ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ3323

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
18/670356-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak wegens onvoldoende schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een ambulance betrokken was bij een verkeersongeval op 3 december 2011 in de gemeente De Marne. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos en onoplettend rijgedrag, wat zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij een ander. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend had gedragen door tijdens het rijden een navigatiesysteem te bedienen, wat resulteerde in een botsing tegen een paal van een tankstation.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank benadrukte dat niet alleen de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag bepalend is voor de vaststelling van schuld, maar ook de omstandigheden waaronder de overtreding heeft plaatsgevonden. De verdachte had verklaard dat hij op het scherm van het navigatiesysteem een veld had aangeraakt, wat hij blindelings kon doen. Dit leidde tot een moment van onoplettendheid, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om schuld aan te nemen.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde, namelijk overtreding van artikel 5 WVW, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op van € 250, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en het tijdsverloop in de zaak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor schuld in verkeerszaken en de rol van omstandigheden in de beoordeling van verkeersgedrag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/670356-12
op tegenspraak
Raadsman: mr. D.C. Keuning
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken
d.d. 28 februari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
[geboortedatum],
[adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 februari 2013.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 december 2011 in de gemeente De Marne
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (ambulance
van het merk Mercedes-Benz), daarmede rijdende over de weg, de N361, tussen de
Kerkstraat en de Warfhuisterweg en komende uit de richting van Ulrum en gaande
in de richting van Winsum, en toen in of aan het einde van of nabij een in die
N361, gezien verdachtes rijrichting, naar rechts voerende flauwe bocht zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig
-met een snelheid van ongeveer 120 km per uur, althans met een aanmerkelijke
snelheid, en/of terwijl verdachte een navigatiesysteem bediende of wilde
bedienen-
naar links te rijden of te manoeuvreren of niet naar rechts bij te sturen,
althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte met dat door
hem bestuurde motorrijtuig al dan niet gedeeltelijk is terecht gekomen op of
is gebotst tegen een in genoemde weg gelegen verhoogde middengeleider en/of
(vervolgens) naar rechts te rijden, te zwenken, te slippen en/of te glijden
en/of met genoemd motorrijtuig (gedeeltelijk) in de, voor verdachte, rechter
berm is geraakt en/of (hierna) naar links te rijden, te zwenken, te slippen
en/of te glijden (over genoemde middengeleider) en/of (tegen) een paal (van
een overkapping) van een, voor verdachte links van die weg gelegen,
tankstation te botsen, althans te raken, en/of tot stilstand te komen,
waardoor een ander [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een
hersenkneuzing en/of hersenbloeding en/of een fractuur van een wand van de
bovenkaakholte, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden
is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 03 december 2011 in de gemeente De Marne
als bestuurder van een voertuig (ambulance van het merk Mercedes-Benz),
daarmee rijdende op de weg, de N361, tussen de Kerkstraat en de Warfhuisterweg
en komende uit de richting van Ulrum en gaande in de richting van Winsum, en
toen in of aan het einde van of nabij een in die N361, gezien verdachtes
rijrichting, naar rechts voerende flauwe bocht, met het door hem, verdachte,
bestuurde voertuig
-met een snelheid van ongeveer 120 km per uur, althans met een aanmerkelijke
snelheid, en/of terwijl verdachte een navigatiesysteem bediende of wilde
bedienen-
naar links is gereden of heeft gemanoeuvreerd of niet naar rechts heeft
bijgestuurd, althans niet voldoende rechts heeft gehouden, zodanig dat
verdachte met dat door hem bestuurde voertuig al dan niet gedeeltelijk is
terecht gekomen op of is gebotst tegen een in genoemde weg gelegen verhoogde
middengeleider en/of (vervolgens) naar rechts is gereden, gezwenkt, geslipt
en/of gegleden en/of met genoemd voertuig (gedeeltelijk) in de, voor
verdachte, rechter berm is geraakt en/of (hierna) naar links is gereden,
gezwenkt, geslipt en/of gegleden (over genoemde middengeleider) en/of (tegen)
een paal (van een overkapping) van een, voor verdachte links van die weg
gelegen, tankstation is gebotst, althans geraakt, en/of tot stilstand is
gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft zich aanmerkelijk onoplettend gedragen, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Verdachte heeft de navigatieapparatuur bediend, waarna hij de macht over het stuur is verloren. Op het moment dat verdachte de navigatieapparatuur bediende was het donker. Er was weinig verlichting op de N361. De N361 is een weg waar de maximumsnelheid 80 kilometer per uur is. De N361 is smal, er zit een flauwe bocht in en in het midden van de weg staat een middengeleider. Verdachte heeft op dat moment 120 kilometer per uur gereden, hetgeen was toegestaan omdat hij met een ambulance met optische signalen en geluidssignalen reed. Onder die omstandigheden had verdachte echter niet het navigatiesysteem moeten bedienen. Door dat wel te doen heeft verdachte zich aanmerkelijk onoplettend gedragen. Door zijn handelen is verdachte met de door hem bestuurde ambulance tegen een paal van een tankstation gebotst. Hierdoor is aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel, althans letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn normale bezigheden is ontstaan, toegebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) niet kan worden bewezen. Er is hoogstens sprake van één moment van onoplettendheid, mogelijk gedurende het bedienen van het navigatiesysteem. En dat is nog maar de vraag, gelet op het automatisme dat deze handeling is. Dat verdachte in zijn verhoor bij de politie daar zelf de oorzaak zocht voor het gegeven dat hij over de middenstreep reed is verklaarbaar uit het willen zoeken naar een verklaring voor deze verkeersfout. Verdachte hoeft echter niet onoplettend gereden te hebben tijdens de bediening van de navigatieapparatuur door het veld met het vlaggetje aan te raken. Het is als de bediening van een richtingaanwijzer. Verdachte heeft daarbij een verkeerde positie op de weg ingenomen ten aanzien van een naar rechts voerende flauwe bocht. Dit is niet voldoende om verwijtbare schuld in de zin van artikel 6 WVW aan te nemen. Het besturen van een voertuig brengt mee dat een bestuurder tijdens het rijden af en toe in zijn spiegels moet kijken. Het aanraken van het scherm van een navigatiesysteem kan daarmee op één lijn worden gesteld. Door zo te handelen heeft verdachte niet aanmerkelijk onoplettend gereden.
Het subsidiair tenlastegelegde, te weten overtreding van artikel 5 WVW, kan volgens de raadsman wettig en overtuigend worden bewezen.
Beoordeling
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, dient de rechtbank vast te kunnen stellen dat verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling. Vast moet komen te staan dat verdachte zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onoplettend of onvoorzichtig heeft gedragen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn in dat verband verschillende factoren van belang. Daarbij kan gedacht worden aan de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
Hierbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat schuld in de zin van artikel 6 WVW bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat verdachte met de door hem bestuurde ambulance tegen een paal van de overkapping van een tankstation is gebotst. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op het scherm van het navigatiesysteem een veld heeft aangeraakt waarin een vlaggetje staat aangegeven. Dat kan hij blindelings doen. Vlak daarna bevond hij zich over de middenstreep, deels op de andere weghelft. Hij heeft de auto direct bijgestuurd, maar raakte in een slip.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat er in ieder geval sprake is geweest van een moment van onoplettendheid waardoor verdachte in een naar rechts voerende flauwe bocht niet voldoende naar rechts heeft gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank is één enkel moment van onoplettendheid echter onvoldoende voor het oordeel dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daartoe zijn bijkomende omstandigheden vereist, die in deze zaak niet zijn komen vast te staan. Daarbij merkt de rechtbank nog het volgende op.
Verdachte was op dat moment als bestuurder van een ambulance met optische signalen en geluidssignalen op weg naar een zogenaamde prio- 1 melding. Een prio-1 melding brengt mee dat een ambulance binnen 15 minuten na de melding aanwezig moet zijn op de plaats van het incident. Door de uitoefening van zijn taak was een snelheid van 120 kilometer per uur op dat moment geboden, evenals de bediening van de navigatieapparatuur op het moment dat verdachte dat heeft gedaan. In dit verband gaat de rechtbank uit van de lezing van verdachte, dat hij twijfelde of de navigatie hem de kortste dan wel snelste route aangaf naar de plaats van het incident. Op grond van de Regeling optische en geluidssignalen 2009 was een snelheid van 120 kilometer per uur overigens ook toegestaan. Het overschrijden van de maximumsnelheid noch de bediening van de navigatieapparatuur kunnen daarom worden gezien als een hierboven bedoelde bijkomende omstandigheid die maakt dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van schuld in voormelde zin. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
De bekennende verklaring, door verdachte op de terechtzitting afgelegd.
Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse nummer 03.12.2011.1920.5413,
d.d. 18 januari 2012.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 december 2011 in de gemeente De Marne als bestuurder van een voertuig (ambulance van het merk Mercedes-Benz), daarmee rijdende op de weg, de N361, tussen de Kerkstraat en de Warfhuisterweg en komende uit de richting van Ulrum en gaande in de richting van Winsum, en toen in of nabij een in die N361, gezien verdachtes rijrichting, naar rechts voerende flauwe bocht, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig
met een snelheid van ongeveer 120 km per uur, terwijl verdachte een navigatiesysteem bediende niet naar rechts heeft bijgestuurd, zodanig dat verdachte met dat door hem bestuurde voertuig is terecht gekomen tegen een in genoemde weg gelegen verhoogde
middengeleider en vervolgens naar rechts is gezwenkt, en met genoemd voertuig gedeeltelijk in de, voor verdachte, rechter berm is geraakt en hierna naar links is gezwenkt over genoemde middengeleider en tegen een paal van een overkapping van een, voor verdachte links van die weg gelegen tankstation is gebotst en tot stilstand is gekomen, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een geldboete van € 500,= voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit. Aan de andere kant heeft de officier van justitie rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt verdediging
Primair heeft de raadsman de rechtbank in overweging gegeven om verdachte ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat hij zich kan vinden in de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapportage, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank enerzijds gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer van de door verdachte gepleegde overtreding.
Aan de andere kant zal de rechtbank rekening houden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hij heeft de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed ingezien en heeft ook na het ongeluk contact gehouden met het slachtoffer. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete van na te noemen hoogte opleggen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank uitgaat van een bewezenverklaring van overtreding van artikel
5 WVW.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
De rechtbank:
Acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een geldboete van € 250,=
met bevel dat voor het geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 5 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.W. Janssen, voorzitter, M.J.B. Holsink en
J.V. Nolta, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.E. van Rhijn, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2013.