ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ2764

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
19/830027-11 rc 11/39
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wegens verzuim in rechtsbijstand

In deze zaak heeft de rechter-commissaris van de Rechtbank Noord-Nederland op 27 februari 2013 een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen. De veroordeelde was op 25 februari 2013 aangehouden op basis van artikel 14fa lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, omdat er ernstige redenen bestonden om te vermoeden dat hij zich niet aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke straf hield. De veroordeelde had eerder, op 2 augustus 2011, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd gekregen voor een vermogensdelict met een geweldscomponent, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door de Stichting Reclassering Nederland.

De rechter-commissaris oordeelde dat de veroordeelde niet op de hoogte was gesteld van zijn recht op rechtsbijstand, wat in strijd is met artikel 14fa lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel verwijst naar de rechten van een verdachte die in verzekering is gesteld, en waarborgt dat de verdachte rechtsgeleerde bijstand kan krijgen. De rechter-commissaris benadrukte dat de veroordeelde, ondanks zijn status als veroordeelde, recht had op rechtsbijstand vanaf het moment van zijn aanhouding. Het verzuim om de veroordeelde op zijn consultatierecht te wijzen, leidde tot de conclusie dat de vordering van het Openbaar Ministerie tot voorlopige tenuitvoerlegging moest worden afgewezen.

De rechter-commissaris concludeerde dat het verzuim in de rechtsbijstand zo ernstig was dat dit de afwijzing van de vordering rechtvaardigde. De beslissing werd genomen in het belang van de rechtsbescherming van de veroordeelde, die in staat moet worden gesteld om zijn rechten te verdedigen. De rechter-commissaris wees de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging af, waarmee de veroordeelde voorlopig in vrijheid werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Assen
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 19/830027-11
RC-nummer : 11/39
BEVEL VOORLOPIGE TENUITVOERLEGGING
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank;
Overweegt:
Gezien de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement van 26 februari 2013, strekkende tot het verlenen van een bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging van een door de politierechter van de Rechtbank Assen d.d. 2 augustus 2011 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden jegens:
Naam : [veroordeelde]
Voornamen :
geboren op :
adres :
Gehoord de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. Knottenbelt,
Bij onherroepelijk vonnis van 2 augustus 2011 is veroordeelde door de rechtbank Assen veroordeeld tot onder meer 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf ter zake van een vermogensdelict met een geweldscomponent. Naast de algemene voorwaarde, heeft de rechtbank een aantal bijzondere voorwaarden opgelegd. Deze zijn dat de veroordeelde zich gedurende de gestelde proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland of één van haar onderscheiden partners, hetgeen tevens zal inhouden een plaatsing van veroordeelde in het kader van begeleid wonen en werken bij het project Vast en Verder van het Leger des heils, dan wel bij de Stichting Exodus dan wel bij een gelijksoortige instelling.
Op grond van het rapport van de Reclassering van 15 februari 2013 is het OM van oordeel dat er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Daarom heeft het OM op 18 februari 2013 bevolen veroordeelde aan te houden. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding van 25 februari 2013 is veroordeelde op 25 februari om 13.05 uur aangehouden. Omdat het OM de aanhouding van de veroordeelde noodzakelijk blijft vinden, heeft het onverwijld, te weten op 26 februari 2013, een vordering ingediend bij de rechter-commissaris.
Met betrekking tot de door het OM gedane vordering, overweegt de rechter-commissaris het volgende. Uit het proces-verbaal van aanhouding van de veroordeelde van 25 februari 2013 noch uit enig ander document blijkt dat de veroordeelde is gewezen op rechtsbijstand door een advocaat. Art. 14fa lid 4 Sr verklaart onder meer art. 40 Wetboek van Strafvordering "van overeenkomstige toepassing". Laatstgenoemde bepaling ziet op rechtsbijstand aan de verdachte die in verzekering is gesteld. De ratio van die bepaling is de verdachte te waarborgen dat hij rechtsgeleerde bijstand heeft. Meer in het bijzonder is van belang dat de verdachte zijn eigen proceshouding kan bepalen, waarbij hij vaak rechtsgeleerde bijstand behoeft. Het geval van art. 14fa Sr is een andere, namelijk dat een reeds veroordeelde, ter fine van voorlopige tenuitvoerlegging is aangehouden. Zo gezien is er in het licht van de onschuldpresumptie geen recht op onmiddellijke consultatie van een rechtsgeleerd raadsman. Evenwel is de grond om de veroordeelde aan te houden gelegen in het vermoeden dat er ernstige redenen bestaan dat veroordeelde enig voorwaarde niet heeft nageleefd. Dat vermoeden is niet onweerlegbaar; de veroordeelde moet op elk moment in de gelegenheid worden gesteld om dat vermoeden te betwisten teneinde aan te geven dat zijn vrijheidsbeneming onterecht is. Daarbij moet hij verzekerd zijn van rechtsgeleerde bijstand, althans moet hij de mogelijkheid hebben om vanaf het moment van de aanhouding een advocaat te raadplegen. Indien namelijk na de aanhouding blijkt dat het vermoeden niet terecht is, dient de veroordeelde onmiddellijk weer in vrijheid gesteld te worden. Er is geen enkele aanleiding aan te nemen dat in art. 14fa Sr besloten ligt dat - in de fase voorafgaande aan de definitieve behandeling van de vordering tenuitvoerlegging - slechts de rechter-commissaris de invrijheidsstelling van de veroordeelde kan bevelen. Een redelijke wetsuitleg van art. 14fa lid 4 Sr brengt naar het oordeel van de rechter-commissaris derhalve met zich mee dat aan de veroordeelde ten aanzien van wie een ernstig vermoeden bestaat dat enig gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd, rechtsbijstand wordt verleend vanaf het moment dat hij van zijn vrijheid is beroofd ter fine van voorgeleiding aan de rechter-commissaris. Hieruit vloeit voort dat de veroordeelde onmiddellijk na zijn aanhouding ex art. 14fa lid 1 Sr gewezen moet worden op zijn consultatierecht (uit te oefenen bijvoorbeeld door middel van het inschakelen van de piket-advocaat door de politie), hetgeen in het onderhavige geval verzuimd is. Nu er sprake is van een termijn van ruim twee dagen waarin de veroordeelde, hoewel van zijn vrijheid benomen zijnde, niet in de gelegenheid is gesteld met een advocaat te overleggen, is de rechter-commissaris van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een zodanig verzuim dat daaraan moet worden verbonden de afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot de voorlopige tenuitvoerlegging van de destijds opgelegde twee maanden voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechter-commissaris beslist als volgt:
Wijst de vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging af.
Assen, 27 februari 2013
Mr. A.L.J.M.A. Janssens,
Rechter-commissaris,