ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ2459

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
19/614011-09
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie betrokken bij hypotheekfraude en hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte 9], die samen met anderen betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met hypotheekfraude en hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten gebruik hebben gemaakt van valse werkgeversverklaringen om hypotheken te verkrijgen voor de aankoop van woningen, waarin vervolgens hennepkwekerijen werden ingericht. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrifte, oplichting en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als faciliterend en uitvoerend binnen deze organisatie gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij, Postbank N.V. (thans ING Nederland N.V.), tot schadevergoeding van € 151.843,05 toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, ondanks geconstateerde schendingen van procesregels, omdat de verdediging niet in haar belangen was geschaad. De zaak is behandeld in het kader van een omvangrijk onderzoek naar hypotheekfraude, waarbij meerdere verdachten en rechtspersonen betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 19/614012-09
datum uitspraak: 26 februari 2013
op tegenspraak
Raadsman mr. W.L.C. Rijk, advocaat te Rotterdam
VONNIS van de rechtbank Noord-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende te locatie Assen, in de zaak tegen:
[verdachte 9],
geboren op [datum] 1957 te [geboorteplaats en -land]
(voorheen) wonende te [plaats], [adres],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 juni 2011, 26 september 2011 en 12 oktober 2012 (start zitting).
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode 01 november 2004 tot en met 01 maart 2005 in de
gemeente(n) Breda, Etten-Leur en/of Bergen op Zoom, althans in Nederland, op
verschillende tijdstippen, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen,
althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of
vervalst(e) (model-) werkgeversverklaring betreffende [verdachte 9] (als bij de
aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 15]
te Rotterdam en/of [adres 16] te Etten-Leur en/of [adres 17] te Bergen op Zoom)
- zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit
te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
(telkens) genoemde werkgeversverklaring heeft verstrekt aan een (werknemer van
een) (tussenpersoon van een) hypotheeknemer bij het aanvragen van een
hypotheek, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (op) die
(model-) werkgeversverklaring
- is aangekruisd dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake
was van een dienstverband), en/of
- "nee" is aangekruisd bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband
binenkort te beëindigen?", en/of
- is vermeld dat [verdachte 9], sinds 01 april 2004 als tekenaar/constructeur
werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 4] bv, en/of
- is vermeld een bruto jaarsalaris van Euro 36.000,- en/of een
vakantietoeslag van Euro 2.880,- en/of een "vaste 13e maand" van Euro
3.000,- en/of een totaal (bruto) jaarsalaris van Euro 41.880,- (terwijl van
(een) salaris(componenten) geen sprake was) en/of
- een firma-stempel is geplaatst, en/of
- is ondertekend (als zijnde naar waarheid ingevuld);
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode 01 november 2004 tot en met 01 maart 2005 in de
gemeente(n) Breda, Etten-Leur en/of Bergen op Zoom, althans in Nederland, op
verschillende tijdstippen, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen,
althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of
vervalst(e) (model-) werkgeversverklaring betreffende [verdachte 8] (als bij de
aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 15]
te Rotterdam en/of [adres 16] te Etten-Leur en/of [adres 17] te Bergen op Zoom)
- zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit
te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
(telkens) genoemde werkgeversverklaring heeft verstrekt aan een (werknemer van
een) (tussenpersoon van een) hypotheeknemer bij het aanvragen van een
hypotheek, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat (op) die
(model-) werkgeversverklaring
- is aangekruisd dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake
was van een dienstverband), en/of
- "nee" is aangekruisd bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband
binenkort te beëindigen?", en/of
- is vermeld dat [verdachte 8], sinds 01 april 2004 als uitvoerder werkzaam was
bij het bedrijf [bedrijf 4] bv, en/of
- is vermeld een bruto jaarsalaris van Euro 40.800,- en/of een
vakantietoeslag van Euro 3.264,- en/of een "vaste 13e maand" van Euro
3.400,- en/of een totaal (bruto) jaarsalaris van Euro 47.464,- (terwijl van
(een) salaris(componenten) geen sprake was) en/of
- een firma-stempel is geplaatst, en/of
- is ondertekend (als zijnde naar waarheid ingevuld);
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks de periode 15 januari 2005 tot en met 19 januari 2010 te
Bergen op Zoom, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, een geldbedrag van Euro 34.986,-, (bouwdepot ZD
17) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar
mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat
bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
4.
zij in of omstreeks de periode 20 mei 2007 tot en met 19 januari 2010 op nader
te noemen plaatsen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmal (telkens)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk
aanwezig heeft gehad,
- in het pand [adres 15] te Rotterdam, 93, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, en/of
- in het pand [adres 16] te Etten-Leur, 538, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, en/of
- in het pand [adres 25] te Bergen op Zoom, 365, althans een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
5.
zij in of omstreeks de periode 01 juni 2003 tot en met 19 januari 2010 in de
gemeente(n) Emmen, Etten-Leur, Bergen op Zoom, Breda en/of Rotterdam en/of
elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie
bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen,
te weten (naast verdachte) de personen [verdachte 2], [verdachte 4], [verdachte 1],
[verdachte 5], [verdachte 8], [verdachte 37 en/of één of meer andere personen, en/of
de rechtspersonen [bedrijf 1], [bedrijf 2] BV, [bedrijf 3], [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6] BV, [bedrijf 7] BV, [bedrijf 8] BV, [bedrijf 9], [bedrijf 10] BV en/of één of meer andere
rechtspersonen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of
vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een
hoeveelheid hennep (als in artikel 3, sub B en C, OW),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR);
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte vrij zal spreken terzake het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde en ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Door de raadsman is samengevat het volgende verweer gevoerd.
Het Openbaar Ministerie heeft het de verdediging en de rechtbank onmogelijk gemaakt om inzicht te krijgen in het begin van het opsporingsonderzoek. De verdediging heeft geen inzicht gekregen in het dossier Beeruil, in de opsporingshandelingen in het voorbereidend onderzoek en in de contacten met medewerkers van financiële instellingen door het BRNON. Hierdoor is het onmogelijk een behoorlijke controle uit te oefenen en ons werk te kunnen doen. Het wettelijk systeem is hierdoor in de kern geschonden.
De verdediging concludeert derhalve tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot de verplichting tot het opmaken van proces-verbaal
Uit de bij de rechter-commissaris door opsporingsambtenaren ([verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5], [verbalisant 6]) enerzijds en fraudespecialisten van verschillende financiële instellingen (de Rabobank, Obvion, de Bank of Scotland en de ABN-AMRO) anderzijds afgelegde verklaringen blijkt dat er tussen beiden in de voorfase van het opsporingsonderzoek contacten zijn geweest, gesprekken hebben plaatsgevonden en informatie is uitgewisseld welke niet zijn geverbaliseerd. Evenmin is er in het procesdossier op andere wijze voorzien in verslaglegging van de betreffende bevindingen en verrichtingen van de opsporingsambtenaren. Evident is dat het, in ieder geval voor een deel, niet gaat om activiteiten tijdens verkennend onderzoek voorafgaand aan de opsporing maar om handelingen die hebben plaatsgevonden toen het opsporingsonderzoek al was opgestart. De inhoud van die verrichtingen en bevindingen maakt geen deel uit van het procesdossier, terwijl dit wel had gemoeten, en deze is aldus onthouden aan de rechtbank en de verdediging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opsporingsambtenaren met betrekking tot laatstbedoelde verrichtingen en bevindingen niet hebben voldaan aan de op grond van artikel 152 Sv op hen rustende verplichting (ten spoedigste) proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
Met betrekking tot de zaak/het dossier Beeruil
Op verzoek van de betreffende raadslieden heeft de rechtbank tijdens regiezittingen de zaken van een aantal verdachten in de zogeheten Kastanjezaak verwezen naar de rechter-commissaris van de rechtbank Assen voor het horen van getuigen.
De rechtbank heeft de rechter-commissaris ook in staat gesteld al datgene te verrichten dat hij in het belang van het onderzoek noodzakelijk acht. Het door de rechter-commissaris uitgevoerde onderzoek heeft er toe geleid dat hij in dit kader alsnog een aantal verbalisanten en medewerkers van het Openbaar Ministerie, onder wie dhr. [verbalisant 1], ambtenaar van politie en als projectleider werkzaam bij de BRNON, en dhr. [verbalisant 7], inspecteur van politie en coördinator van het fraudemeldpunt van de regiokorpsen Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland-Zuid, heeft gehoord.
[verbalisant 1] heeft op 5 september 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige een verklaring afgelegd over het zogeheten onderzoek Beeruil, dat heeft gespeeld in de regio Zuidwest-Nederland. Hij heeft onder meer verklaard - kort samengevat- dat de zaak Beeruil een soortgelijk fraudeonderzoek als de zaak Kastanje betrof, dat een aantal namen van dezelfde (rechts)personen in beide onderzoeken werden genoemd, dat hij uit Rotterdam informatie uit de zaak Beeruil die was neergelegd in een journaal heeft ontvangen en dat hij niet meer weet of hij de beschikking heeft gehad over een fysiek dossier van Beeruil.
[verbalisant 7] heeft op 26 september 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige een verklaring afgelegd over het onderzoek Beeruil, een onderzoek dat heeft gespeeld in zijn regio, en over de inhoud van alsook de gang van zaken met betrekking tot het dossier in de zaak Beeruil. Hij heeft onder meer verklaard dat hij contact heeft gehad met [verbalisant 1] over Beeruil in relatie tot het onderzoek Kastanje, dat Beeruil bestond uit vier ordners en dat die ordners in april 2007 zijn opgehaald door onder andere [verbalisant 1].
Uit de processen-verbaal van verrichtingen en bevindingen van 27 september 2012 en 3 oktober 2012 blijkt dat de rechter-commissaris nader onderzoek heeft laten verrichten naar het dossier in de zaak Beeruil. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat niet is voldaan aan het verzoek van de rechter-commissaris om de vier ordners aan hem te overhandigen, omdat de ordners niet meer aanwezig zijn.
Wel heeft de rechter-commissaris de beschikking gekregen over het "Journaal Beeruil", dat hij bij het onderhavige procesdossier heeft gevoegd. Het betreft -kort gezegd- een overzicht van personen, organisaties, documenten met betrekking tot de aankoop/verkoop van onroerende zaken en het afsluiten van hypothecaire leningen die zouden hebben plaatsgevonden in Zuidwest-Nederland. Daarnaast wordt er melding gemaakt van gedane aangiften.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 5 oktober 2012 de officier van justitie verzocht in een op te maken proces-verbaal zijn stelling dat het dossier in de zaak Beeruil is vernietigd te onderbouwen.
Uit het dientengevolge opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie van 12 oktober 2012 blijkt -kort samengevat- dat [verbalisant 1] op 17 januari 2007 door middel van een e-mailbericht aan [verbalisant 7] heeft gevraagd om informatie uit de zaak Beeruil ten behoeve van de Kastanjezaak. Op 26 april 2007, zo blijkt uit het bij het proces-verbaal gevoegde mutatiebericht, zijn [verbalisant 8], werkzaam als informatiemedewerker bij het fraudemeldpunt van het Parket Zwolle-Lelystad, en [verbalisant 1] naar Capelle gereden om het dossier Beeruil op te halen. Het dossier Beeruil, dat kennelijk bestaat uit vier ordners, is daar door de medewerker [verbalisant 9] uit het archief gehaald en door [verbalisant 8] in ontvangst genomen.
Uit dat proces-verbaal blijkt ook dat de officier van justitie in oktober 2012 bij het Parket Zwolle-Lelystad en door [verbalisant 1] bij de politie onderzoek heeft laten doen naar het dossier Beeruil. [verbalisant 1] heeft de officier van justitie gemeld dat hij geen proces-verbaal van vernietiging ter zake van het dossier Beeruil heeft opgemaakt. [verbalisant 8] heeft in het huidige archief en kasten binnen het Parket Zwolle-Lelystad zonder resultaat gezocht naar het dossier Beeruil. Hij geeft in het aan de officier van justitie verzonden e-mailbericht van 11 oktober 2012 aan dat hij zich na een dergelijk lange tijd niet meer kan herinneren dat hij de mappen Beeruil heeft opgehaald in Rotterdam. Het dossier in de zaak Beeruil is niet gevonden. Ook heeft de officier van justitie [verbalisant 7] gevraagd of er op zijn eenheid een proces-verbaal van vernietiging van het dossier Beeruil is opgemaakt. [verbalisant 7] heeft de officier van justitie bericht dat een dergelijk proces-verbaal niet is opgemaakt. Het dossier Beeruil staat niet bij hem in het archief, terwijl de andere dossiers uit 2005 er nog wel zijn.
[verbalisant 1], [verbalisant 7] en de zaaksofficier van justitie mr. J.A.M.M. Francissen zijn als getuige gehoord op de terechtzitting van de rechtbank van 29 oktober 2012.
De zaaksofficier van justitie heeft -kort weergegeven- verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij tijdens het opsporingsonderzoek het dossier in de zaak Beeruil heeft gezien en ook niet dat hij heeft waargenomen dat gegevens uit dat dossier zijn gebruikt in het onderzoek in de zaak Kastanje. Hij had er geen wetenschap van dat het dossier in de zaak Beeruil is opgehaald door [verbalisant 1] en [verbalisant 8]. Hij heeft verder verklaard dat alles wat hij van de zaak Beeruil weet in het procesdossier van de Kastanjezaak is gerelateerd en dat hij geen overleg heeft gehad met opsporingsfunctionarissen over de zaak Beeruil. Hij kan zich niet herinneren dat hij bewust iets met gegevens uit de zaak Beeruil heeft gedaan ten behoeve van het onderzoek in de zaak Kastanje.
[verbalisant 7] heeft -kort gezegd- verklaard dat het dossier Beeruil niet meer dan 4 ordners omvatte en dat dit dossier in 2007 aan [verbalisant 8] is overhandigd. Hij heeft verder verklaard dat dit dossier niet is teruggekomen en ook niet op zijn eenheid kan zijn vernietigd omdat de dossiers uit dezelfde tijd nog steeds in het archief aanwezig zijn. Het opgemaakte journaal is volgens hem een volledige samenvatting van de inhoud van het dossier. De zaak Beeruil heeft niet tot een strafrechtelijk onderzoek geleid omdat de verantwoordelijke landelijke stuurgroep hiervan heeft afgezien. Er zijn in de zaak Beeruil geen verdachten of getuigen gehoord.
[verbalisant 1] heeft onder meer verklaard -kort gezegd- dat de zaak Beeruil niet is meegenomen in de zaak Kastanje en dat de basis voor het Kastanjeonderzoek de 9 aangiften van de Rabobank is geweest.
De rechtbank gaat er op grond van het hiervoor vermelde vanuit dat [verbalisant 1] en [verbalisant 8] het dossier in de zaak Beeruil (bestaande uit 4 ordners) in 2007 bij de eenheid van de politie in Zuidwest-Nederland hebben opgehaald ten behoeve van het onderzoek in de zaak Kastanje, dat dit dossier niet op een later tijdstip is teruggeven aan die eenheid van de politie en dat er geen reden is om aan te nemen dat het dossier (in verband met het verstrijken van een bepaalde termijn) is vernietigd.
Uit de processen-verbaal van de rechter-commissaris van 27 september 2012 en 3 oktober 2012 komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat hij de officier van justitie heeft verzocht om het dossier in de zaak Beeruil aan hem te overhandigen, opdat hij zou kunnen beoordelen of dit dossier relevante informatie bevat welke aan het procesdossier Kastanje dient te worden toegevoegd. Aan dit verzoek heeft de officier van justitie ondanks pogingen om dit te bewerkstelligen niet kunnen voldoen. Ook in een later stadium heeft de officier van justitie, zo blijkt uit het door hem opgemaakte proces-verbaal, zich ingespannen het dossier in de zaak Beeruil in handen te krijgen. Dit heeft niet tot resultaat geleid en hij is niet bij machte gebleken om het dossier in de zaak Beeruil geheel of ten dele bij het procesdossier van het onderzoek Kastanje te voegen, in het geval hij dat na bestudering van dat dossier geïndiceerd zou hebben geacht.
Rechtsgevolgen van de niet-naleving van artikel 152 Sv en het niet voorhanden kunnen krijgen van het dossier in de zaak Beeruil.
Vooropgesteld dient te worden dat de rechter-commissaris noch de rechtbank de officier van justitie hebben verzocht, laat staan opgedragen, om het dossier in de zaak Beeruil (ten dele) te voegen bij het procesdossier in de zaak Kastanje.
Wel heeft de rechtbank kenbaar gemaakt dat er vragen zijn gerezen met betrekking tot de start van het onderzoek, in het bijzonder de vraag of bij die start gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil zijn gebruikt.
De rechter-commissaris heeft de officier van justitie wel verzocht om het dossier in de zaak Beeruil aan hem over te dragen, maar de rechtbank gaat er vanuit dat hij dit verzoek heeft gedaan om te kunnen beoordelen of dat dossier relevante informatie bevatte die van belang zou kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak Kastanje.
Bij beantwoording van de vraag of, en zo ja welke, consequenties verbonden moeten worden aan de omstandigheid dat het dossier in de zaak Beeruil niet meer voorhanden is en dus niet gevoegd kan worden bij het dossier in de zaak Kastanje, acht de rechtbank essentieel het antwoord op de daaraan voorafgaande vraag of gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil een initiërende en/of sturende rol hebben gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje. Om die vraag onder de gegeven omstandigheden te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank er mee ingestemd dat de zaaksofficier van justitie mr. Francissen en de verbalisant [verbalisant 1] als getuige ter terechtzitting worden gehoord. Uit de door hen afgelegde verklaringen valt op geen enkele wijze af te leiden dat gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil enige rol van betekenis hebben gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje. Evenmin blijkt een dergelijke rol uit de door [verbalisant 8], die werkzaam is bij het Openbaar Ministerie en het dossier Beeruil in ontvangst heeft genomen, bij de rechter-commissaris en in zijn e-mail van 11 oktober 2012 afgelegde verklaring. Ook overigens komt een dergelijke rol niet overtuigend naar voren in de door de andere opsporingsambtenaren of medewerkers van het Openbaar Ministerie bij de rechter-commissaris als getuige afgelegde verklaringen.
Om het bestaan van die, door de verdediging veronderstelde, rol helemaal uit te sluiten acht de rechtbank het van belang te bezien of het op basis van de gegevens die blijken uit het wel aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje voor de rechtbank en de verdediging voldoende verifieerbaar en controleerbaar is op welke wijze de verdenking tegen de verdachte is ontstaan.
De rechtbank komt hieronder nader op terug.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er sprake is van schending van het vormvoorschrift zoals dat is weergegeven in artikel 152 Sv.
Ten aanzien van de toepassing van de in lid 1 van artikel 359a Sv opgenomen rechtsgevolgen bij vormverzuimen, wordt in lid 2 van dat artikel bepaald dat de rechtbank rekening dient te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Uit de jurisprudentie komt naar voren dat in geval van vormverzuimen slechts in uitzonderlijke gevallen de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aan de orde is. Indien er sprake is van ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid. Een zo vergaande sanctie kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (HR 19 december 1995, NJ 1996,249). Ook in gevallen van inbreuk waardoor weliswaar de belangen van de verdachte niet wordt geschaad maar waar er wel sprake van is dat het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, dient de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te worden uitsproken (HR 1 juni 1999. NJ 1999,567).
Bij de beantwoording van de vraag of in casu de door de verdediging bepleite niet- ontvankelijkheid (of een andere in artikel 359a Sv vermelde sanctie) dient te volgen is van belang of, en zo ja in hoeverre, de verdachte en verdediging daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de onderhavige niet-naleving van artikel 152 Sv.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak, waarbij het Openbaar Ministerie is tekortgeschoten in de verplichting relevante handelingen en verrichtingen bij de start van het onderzoek te verbaliseren, ook bij die beantwoording cruciaal of, ondanks de geconstateerde schending, op basis van het aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje voor de rechtbank en de verdediging verifieerbaar en controleerbaar is op welke wijze de verdenking ten aanzien van verdachte is gerezen.
Op basis van het aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje kan -zakelijk weergegeven- het volgende worden vastgesteld:
De Rabobank heeft naar aanleiding van een brand in een woning in Nieuw Weerdinge, waar een hennepkwekerij werd aangetroffen en ten aanzien waarvan de aflossingen van de ten behoeve van die woning afgesloten hypothecaire lening vervolgens stopten, intern onderzoek gedaan naar mogelijke hypotheekfraude ten aanzien van de financiering van die woning. De bank heeft ook de mogelijke fraude met betrekking tot de financiering van acht andere woningen in het interne onderzoek betrokken. In zeven van die woningen is door de politie een (ontmantelde) hennepkwekerij aangetroffen.
Naar aanleiding van dit interne onderzoek heeft de Rabobank in het najaar van 2006 aangifte gedaan van negen gevallen van zogenaamde hypotheekfraude. In de onderscheiden aangiftes wordt door de bank verklaard -kort gezegd- dat zij vermoedt dat de bij die bank afgesloten hypothecaire lening is verkregen door overlegging van één of meerdere valse werkgeversverklaringen en valse loonspecificaties welke afkomstig zijn van de ondernemingen [bedrijf 5] BV of [bedrijf 2]. Er wordt in die aangiften uitgebreid en gedetailleerd aangegeven op welke wijze de fraude zou hebben plaatsgevonden en welke personen en bedrijven daarbij betrokken zouden zijn. Op de bij die aangiften gevoegde werkgeversverklaringen staat als werkgever en ondertekenaar [verdachte 5] vermeld en ze zijn voorzien van een firmastempel. [verdachte 5] was volgens het uittreksel uit het voor een ieder toegankelijke handelsregister van de Kamer van Koophandel algemeen directeur van [bedrijf 5] B.V. en de eenmanszaak [bedrijf 2] werd voor zijn rekening gedreven.
Ter verkrijging van een hypothecaire lening voor één die woningen (adres 2] te Nieuwegein), zo blijkt uit de betreffende aangifte van de Rabobank, twee werkgeversverklaringen overgelegd. Één van die werkgeversverklaringen is afkomstig van [bedrijf 5] BV, waarop als werkgever en ondertekenaar [verdachte 5] staat vermeld. De andere werkgeversverklaring is afkomstig van het bedrijf [bedrijf 7] BV. Als werkgever en ondertekenaar staat daarop [verdachte 4] vermeld. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte 4] bestuurder en enig aandeelhouder van deze onderneming was.
Het vestigingsadres van zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 5] BV is [adres 18] in Breda. Dit is volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ook het vestigingsadres van de eenmanszaak [bedrijf 6]. Deze onderneming heeft een werkgeversverklaring ten name van [verdachte 2] overgelegd ter verkrijging door [verdachte 2] van een hypothecaire lening bij Fortis ASR ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres 6] te Dordrecht. Deze onderneming wordt gedreven voor rekening van [verdachte 1]. Ook in deze woning is een hennepkwekerij aangetroffen. De hypotheeknemer Fortis ASR heeft aangifte gedaan van hypotheekfraude. Datzelfde adres, [adres 18] te Breda, heeft volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel ook gegolden als vestigingsadres van de onderneming [bedrijf 10] BV. [verdachte 2] is enig aandeelhouder van deze onderneming. Deze onderneming heeft facturen verschaft om gelden uit het bouwdepot te verkrijgen met betrekking tot de woningen aan de [adres 9] te Zwaag, de [adres 5] te Rotterdam en de [adres 17] te Bergen op Zoom. De [adres 5] te Rotterdam is een woning die [verdachte 2] samen met zijn toenmalige vriendin heeft aangekocht. De woning is gefinancierd met gelden uit een bij de ABN-AMRO bank afgesloten hypothecaire lening. Om die lening te verkrijgen is onder meer een werkgeversverklaring en loonspecificaties overgelegd afkomstig van [bedrijf 8] BV, een bedrijf waarvan [verdachte 4] enig aandeelhouder en bestuurder was. Ook hier is een hennepkwekerij aangetroffen. De bank heeft aangifte gedaan van hypotheekfraude. De woning aan de [adres 17] te Bergen op Zoom is een woning die is aangekocht door [verdachte 8] en [verdachte 9], de ouders van [verdachte 2]. Ter verkrijging van een hypothecaire lening bij de Postbank NV hebben zij ieder een werkgeversverklaring overgelegd van de onderneming [bedrijf 4] BV, waarvan [verdachte 2] volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel enig aandeelhouder is geweest. De ouders [verdachte 8] en [verdachte 9] hebben met een werkgeversverklaring en loonspecificaties van datzelfde bedrijf nog twee woningen gekocht, namelijk de woningen aan de [adres 15] te Rotterdam en aan de [adres 16] te Etten-Leur. Ook in deze woningen is telkens een hennepkwekerij aangetroffen en is door de financiële instellingen aangifte gedaan van hypotheekfraude. De aankoop van de woning aan de [adres 9] te Zwaag is gefinancierd met een hypothecaire lening van GMAC Hypotheek Kombin BV. Bij het afsluiten is en werkgeversverklaring en loonspecificaties overgelegd afkomstig van [bedrijf 5], het bedrijf waarvan [verdachte 5] algemeen directeur is. Er is in deze woning een hennepkwekerij aangetroffen en de hypotheeknemer heeft aangifte van hypotheekfraude gedaan.
In één van de aangiften van de Rabobank (met betrekking tot de woning aan de [adres 3] te Tytsjerk) wordt aangegeven dat in het dossier een aantekening is gevonden bij de hypotheekbesprekingen een tolk genaamd "[naam 1]" is opgetreden. Mogelijk zo wordt in die aangifte gerelateerd betreft het hier [verdachte 1], die eigenaar is van [bedrijf 6], gevestigd op het adres [adres 18] te Breda.
Nadat [verdachte 2] in april 2009 was aangehouden in het bedrijfspand [adres 19] te Almere in verband met een daar aanwezige hennepkwekerij, heeft het onderzoeksteam Kastanje, zo blijkt uit het proces-verbaal, zich gericht op nader onderzoek naar [verdachte 2], die toen al op grond van de eerdere hierboven weergegeven bevindingen als verdachte werd aangemerkt. Uit het vervolgens ingestelde onderzoek (observaties en taps) bleek dat hij regelmatig contact had met [verdachte 7] en dat door hen beiden materialen werden gehaald bij de bouwmarkt en dat deze werden vervoerd naar de woning van [verdachte 7]. Er was het vermoeden dat ze deze materialen gebruikten voor de aanbouw van een hennepkwekerij. In oktober 2009 is er in die woning een hennepkwekerij aangetroffen. Ook is uit dit onderzoek gebleken dat [verdachte 2] regelmatig telefonisch contact heeft gehad met [verdachte 3] die volgens de verbalisanten te maken zouden kunnen hebben met de verbouw van hennep in de woning van [verdachte 3]. In deze gesprekken komt ook de financiële relatie tussen [verdachte 3], [verdachte 7] en [verdachte 2] aan de orde. Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat er telefonisch gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [verdachte 2]en zijn vader [verdachte 8] die volgens de verbalisanten duiden op de verbouw van hennep, waarbij [verdachte 8] en [verdachte 9] betrokken zouden kunnen zijn. Ook is de Rabobankrekening van [verdachte 3] onderzocht. Daaruit bleek een financiële relatie tussen [verdachte 3] en onder meer [verdachte 2] en [verdachte 7]. In zowel de woning van [verdachte 7] als [verdachte 3] is een hennepkwekerij aangetroffen. Ten aanzien van de financiering van de woningen hebben de financiële instellingen (Sparck Hypotheken BV en Florius) aangifte gedaan van hypotheekfraude.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de informatie die zich in het aanwezige procesdossier van de Kastanjezaak bevindt, uitgaande van de naar aanleiding van een intern onderzoek gedane aangiften van Rabobank, op logische en begrijpelijke wijze verifieerbaar en controleerbaar langs welke weg het redelijk vermoeden van schuld aan strafbare feiten ten aanzien van verdachte (en de hiervoor genoemde andere medeverdachten in de Kastanjezaak) is gerezen.
Dit bevestigt het eerder op grond van de verklaringen van de getuigen [verbalisant 1] en Francissen door de rechtbank ingenomen standpunt dat het dossier in de zaak Beeruil geen initiërende en/of sturende rol heeft gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje en dat de verdediging en verdachte niet daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de omstandigheid dat de officier van justitie het dossier in de zaak Beeruil niet voorhanden heeft kunnen krijgen en geheel of te dele aan het dossier in de zaak Kastanje heeft kunnen toevoegen.
Dit leidt daarnaast tot het oordeel van de rechtbank dat verdachte en de verdediging evenmin daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de eerder door de rechtbank geconstateerde schending van artikel 152 Sv. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat [betrokkene 2], analist bij de Rabobank, bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er tussen de banken interbancair overleg met betrekking tot hypotheekfraude bestond, dat de Rabobank aangifte heeft gedaan op basis van het interne onderzoek van die bank en dat hij als intermediair naar andere banken is opgetreden en dat er gegevens zijn uitgewisseld. Ook [betrokkene 3], fraudespecialist bij de ABN-AMRO bank, geeft bij de rechter-commissaris aan dat de fraudeafdelingen van de banken regelmatig onderling contact hebben om gezamenlijk hypotheekfraude te bestrijden. [betrokkene 4], fraudecoördinator bij de Bank of Scotland, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat naar aanleiding van een gesprek met genoemde [betrokkene 2] en door hem verstrekte informatie, door de Bank of Scotland een onderzoek naar hypotheekfraude is gestart, en dat zij er vanuit gaat dat de Bank of Scotland later dezelfde informatie van de BRNON heeft gekregen. Op grond van deze verklaringen neemt de rechtbank aan dat de aangiften van de andere financiële instellingen hun grondslag hebben gevonden in dit interbancair overleg over hypotheekfraude en de binnen dat overleg namens de Rabobank verstrekte informatie, alsmede daarop volgend intern onderzoek door die financiële instellingen, en dat deze aangiften niet zijn geïnitieerd en/of wezenlijk zijn gestuurd door de hierboven bedoelde contacten, gesprekken en uitgewisselde informatie die hebben plaatsgevonden tussen de medewerkers van die financiële instellingen enerzijds en opsporingsambtenaren anderzijds, waarvan door de verbalisanten niettemin op grond van artikel 152 Sv proces-verbaal had moeten worden opgemaakt.
Er kan naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet worden gesproken van ernstige schending van de beginselen van procesorde en evenmin kan worden gezegd dat het wettelijk systeem in de kern is geraakt, door de hiervoor omschreven niet-naleving van artikel 152 Sv en het niet voegen door de officier van justitie van het dossier in de zaak Beeruil bij het procesdossier in de zaak Kastanje. Niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie is mitsdien niet aan de orde. Evenmin acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden een ander rechtsgevolg (strafverlaging of bewijsuitsluiting) op zijn plaats.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de constatering door de rechtbank dat artikel 152 Sv is geschonden.
Het verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit feit uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals deze uit het procesdossier naar voren komen.
[adres 15] te Rotterdam
Op 22 februari 2005 heeft de ABN-AMRO een hypotheek gevestigd op de woning aan de [adres 15] te Rotterdam, ten behoeve van [verdachte 8] en [verdachte 9]. Bij de aanvraag om een hypothecaire lening hebben zowel [verdachte 8] als [verdachte 9] een werkgeversverklaring overgelegd van het bedrijf [bedrijf 4] BV, gedateerd op 25 januari 2005 en getekend met de naam [verdachte 6]. De werkgeversverklaring van [verdachte 8] houdt onder meer in dat hij sinds 1 april 2004 in vaste dienst is als uitvoerder, tegen een bruto jaarsalaris van € 47.464,-- (inclusief toeslagen). De werkgeversverklaring van [verdachte 9] houdt onder meer in dat zij eveneens sinds 1 april 2004 in vaste dienst is, in haar geval in de functie van tekenaar / constructeur, tegen een bruto jaarsalaris van € 41.880,-- (inclusief toeslagen).
Op 19 januari 2010 heeft de politie in de woning een hennepkwekerij aangetroffen.
Op 11 maart 2010 (aangevuld op 26 mei 2010) heeft de bank aangifte gedaan van vermoedelijke hypotheekfraude, nadat uit onderzoek van diverse onregelmatigheden was gebleken.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het betalingsverkeer tussen Precision Machining en de verdachte [verdachte 8] en [verdachte 9]. De rechtbank stelt op grond van de bankafschriften vast dat slechts 10 keer sprake is geweest van een betaling aan [verdachte 8] en 9 keer aan [verdachte 9], voor het laatst op respectievelijk 11 april 2005 en 9 maart 2005, dat wil zeggen kort na de verstrekking van de hypothecaire lening. Opvallend is verder dat de betalingen zonder regelmaat plaatsvonden, dat in beide gevallen in augustus 2004 geen loon is uitbetaald en dat geen uitbetaling heeft plaatsgevonden van de toeslagen (vakantiegeld, 13e maand) waarop de verdachten volgens hun werkgeversverklaringen recht zouden hebben. De bedrijfsrekening van [bedrijf 4] wordt bovendien uitsluitend gevoed met bedragen die kort voor de overboekingen op de rekening worden gestort, kennelijk om de betalingen aan [verdachte 8] en [verdachte 9] mogelijk te maken.
Uit door de politie opgevraagde informatie bij de Belastingdienst blijkt niet dat [verdachte 8] of [verdachte 9] over de jaren 2004 en 2005 enig loon uit een dienstbetrekking met [bedrijf 4] hebben genoten. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de omzet van het bedrijf over het jaar 2004 slechts ongeveer € 22.000,-- zou hebben bedragen. Bovendien zou over het jaar 2004 slechts ruim € 20.000,-- aan fiscaal loon zijn uitbetaald en over 2005 nihil.
Uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 4] is opgericht op 9 juli 2003 en dat tussen 9 juli 2003 en 1 januari 2004 enig aandeelhouder en bestuurder van de onderneming was [verdachte 2], de zoon van de verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9]. Na 1 januari 2004 is de onderneming overgegaan op [verdachte 6].
Naar aanleiding van het voorgaande heeft de politie [verdachte 8], [verdachte 9] en hun zoon [verdachte 2] als verdachten gehoord. De politie heeft [verdachte 6] aanvankelijk niet kunnen traceren; inmiddels is deze verdachte overleden.
[verdachte 8] heeft zich bij de verhoren bij de politie voor wat betreft de verdenking van hypotheekfraude beroepen op zijn zwijgrecht en derhalve geen relevante verklaring afgelegd. [verdachte 9] heeft uitsluitend verklaringen afgelegd over haar levensloop en die van haar echtgenoot, maar voor wat betreft de concrete verdenkingen eveneens een beroep gedaan op haar zwijgrecht. De rechtbank constateert wel dat haar beschrijving van haar arbeidsverleden en dat van haar echtgenoot - beiden zijn voornamelijk werkzaam geweest in de horeca - weinig aannemelijk maakt dat zij in dienst zouden zijn genomen in een uitvoerende of technische functie bij een bouwbedrijf.
[verdachte 2] heeft aangegeven dat hij op verzoek van [verdachte 1] op een zeker moment een aantal bedrijven heeft opgericht: [bedrijf 4], [bedrijf 10] BV en [bedrijf 15]. Hij heeft verder verklaard dat het hem wel duidelijk werd dat deze bedrijven niet bedoeld waren om daadwerkelijk mee te ondernemen. Wel heeft hij op verzoek van [verdachte 1] een aantal keren werkgeversverklaringen getekend voor mensen die volgens hem daar niet werkzaam waren, waarbij het geld voor de salarisbetalingen door [verdachte 1] op de bedrijfsrekening werd gestort. Volgens [verdachte 2] wilde hij van de bedrijven af, waarna [bedrijf 4] is overgenomen door [verdachte 6], die naar zijn mening eveneens een katvanger was voor [verdachte 1].
De rechtbank merkt met betrekking tot dat laatste overigens op dat bij de politie als getuige is gehoord de boekhouder van [bedrijf 10] en [bedrijf 4], [betrokkene 7], die heeft verklaard dat hij ook na 1 januari 2004 alle contacten onderhield met [verdachte 2] en nooit met [verdachte 6].
Ondanks het feit dat de verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9] geen verklaring hebben afgelegd over de door hen gebruikte werkgeversverklaringen, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de verklaring van [verdachte 2] over de aard van het bedrijf [bedrijf 4], de beperkte en onlogische salarisbetalingen die aan de verdachten zijn gedaan en het feit dat de inhoud van de werkgeversverklaringen niet strookt met de gegevens bij de Belastingdienst, buiten redelijke twijfel vast dat deze vals zijn. Tevens kan gezien de hele gang van zaken genoegzaam worden aangenomen dat de verdachten van deze valsheid op de hoogte waren, op het moment dat zij van deze werkgeversverklaringen gebruik maakten.
In zoverre kan het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden.
[adres 16] te Etten-Leur
Op 6 december 2004 heeft Aegon Levensverzekering NV een hypotheek gevestigd op de woning aan de [adres 16] te Etten-Leur, ten behoeve van de verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9]. Bij de aanvraag om een hypothecaire lening zijn door beide verdachten werkgeversverklaringen overgelegd van [bedrijf 4], gedateerd op 15 oktober 2004 en getekend met de naam [verdachte 6]. Deze werkgeversverklaringen zijn verder qua inhoud gelijk aan de werkgeversverklaringen die door de verdachten zijn gebruikt bij de hypotheekaanvraag voor de woning aan de [adres 15] in Rotterdam.
Ook in deze woning is (op 20 mei 2007) door de politie een hennepkwekerij aangetroffen.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank reeds hiervoor heeft overwogen, kan ook hier worden geconcludeerd dat de door de verdachten gebruikte werkgeversverklaringen vals zijn en dat zij van deze valsheid wetenschap moeten hebben gehad op het moment dat zij daarvan gebruik maakten.
Ook in zoverre kan het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde wettige en overtuigend bewezen worden.
[adres 17] te Bergen op Zoom
Op 12 januari 2005 heeft ING een hypotheek gevestigd op de woning aan de [adres 17] te Bergen op Zoom, opnieuw ten behoeve van de verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9]. Bij de aanvraag om een hypothecaire lening zijn door beide verdachten werkgeversverklaringen overgelegd van [bedrijf 4], ditmaal gedateerd op 25 november 2004 en getekend met de naam [verdachte 6]. Voor het overige zijn ook deze werkgeversverklaringen inhoudelijk gelijk aan de werkgeversverklaringen die zijn gebruikt voor de woningen aan de [adres 15] in Rotterdam en de [adres 16] in Etten-Leur.
Tot de hypothecaire lening behoorde ook een bouwdepot van € 35.000,--, dat is uitbetaald naar aanleiding van een door de verdachte [verdachte 8] ingediende nota van het bedrijf [bedrijf 10] BV van 21 januari 2005. Aan deze nota zal de rechtbank hieronder bij de bespreking van feit 3 nog nadere overwegingen wijden.
In deze woning is op 19 januari 2010 door de politie een hennepkwekerij aangetroffen.
De bank heeft op 14 april 2010 aangifte gedaan van vermoedelijke hypotheekfraude.
Onder verwijzing naar haar eerdere overwegingen, concludeert de rechtbank ook in deze zaak dat de door de verdachten gebruikte werkgeversverklaringen vals zijn en dat de verdachten van deze valsheid wetenschap moeten hebben gehad op het moment dat zij daarvan gebruik maakten.
Ook dit deel van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van feit 3
Zoals hierboven aangegeven is het bouwdepot dat behoorde tot de hypothecaire lening die was verstrekt door ING aan de verdachten uitbetaald naar aanleiding van een nota van [bedrijf 10]. Deze nota, gedateerd op 21 januari 2005 en ondertekend met de naam [naam 11], vermeldt een aantal beweerdelijk uitgevoerde verbouwingen, die zijn begroot op een totaalbedrag van € 34.986,--. De nota bevat verder een handgeschreven aantekening "31-01-2005 graag het volledig overmaken op mijn rekening [nummer]", voorafgegaan door een aantal ogenschijnlijk Chinese lettertekens.
De begeleidende brief aan ING is getekend met de naam [naam 12] (met daarbij dezelfde groep lettertekens, kennelijk betreft dit de handtekening van de verdachte [verdachte 8]) en houdt kort gezegd eveneens het verzoek in om tot uitbetaling over te gaan op "mijn girorekening [nummer]".
Zoals gezegd hebben de verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9] gebruik gemaakt van hun zwijgrecht voor wat betreft inhoudelijke vragen van de politie over hun betrokkenheid bij mogelijke hypotheekfraude. Ook over de juistheid van de ingediende nota hebben zij derhalve geen verklaring afgelegd.
[verdachte 2] heeft evenmin specifiek over deze nota een verklaring afgelegd. Wel heeft de rechtbank kennisgenomen van zijn al eerder aangehaalde verklaring over zijn betrokkenheid bij een aantal bedrijven, waaronder [bedrijf 10], en met name zijn verklaring dat deze bedrijven feitelijk geen werkzaamheden uitvoerden. Dat laatste blijkt overigens ook uit de gegevens die over deze bedrijven bij de Belastingdienst bekend zijn; voor [bedrijf 10] (dat een fiscale eenheid vormde met [bedrijf 4]) geldt dat in 2005, het jaar waarin de verbouwing zou hebben plaatsgevonden, geen omzet bekend is.
Nu het bedrijf waarvan de nota afkomstig was geen aantoonbare (legale) werkzaamheden heeft verricht en gezien de samenhang met de door de verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9] gepleegde fraude bij het aanvragen van de hypothecaire lening, moet worden aangenomen dat de nota van 21 januari 2005 vals is geweest en dat de verdachte [verdachte 8] daarvan op de hoogte was op het moment dat hij de bank vroeg om tot uitbetaling van het bouwdepot over te gaan. Ten aanzien van de verdachte [verdachte 8] kan derhalve buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat hij wist van de misdadige herkomst van het uitbetaalde bedrag dat hij op zijn rekening heeft ontvangen.
Ten aanzien van de verdachte [verdachte 9] overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat zij feitelijk heeft kunnen beschikken over dit geldbedrag, nu het niet is gestort op een rekening die op haar naam stond; evenmin is met voldoende mate van zekerheid gebleken dat zij op de hoogte was van de valse nota op grond waarvan het bouwdepot is uitbetaald.
Zij zal derhalve van het onder feit 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
In de woningen aan de [adres 15] te Rotterdam en de [adres 16] te Etten-Leur zijn, zoals al eerder opgemerkt, hennepkwekerijen aangetroffen. In het procesdossier bevinden zich verder de uitwerkingen van een aantal telefonische gesprekken tussen de verdachte [verdachte 8] en zijn zoon [verdachte 2]. Hoewel de gebruikte bewoordingen erop duiden dat hier gesproken wordt over de verzorging van hennepplanten, is het de rechtbank niet duidelijk geworden welk van de hennepkwekerijen die door de politie zijn aangetroffen en die [verdachte 2] blijkens zijn eigen verklaringen heeft aangelegd, in deze gesprekken bedoeld wordt. Ander bewijs voor de feitelijke betrokkenheid van de verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9] bij hennepteelt, in ieder geval van een omvang die als medeplegen aangemerkt kan worden, is de rechtbank niet gebleken.
Dat laatste geldt nog sterker voor de hennepkwekerij aan de [adres 25] te Bergen op Zoom, waarbij de verdachte [verdachte 9] volgens de tenlastelegging ook nog betrokken zou zijn. Het procesdossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte enig aandeel zou hebben gehad in de hennepteelt die in deze woning zou hebben plaatsgevonden.
Voor het onder feit 4 tenlastegelegde zal de verdachte derhalve worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5
Het procesdossier bevat de resultaten van het politieonderzoek naar een groot aantal gevallen van mogelijke hypotheekfraude en naar de samenhang daartussen, met name waar het gaat om de betrokken (rechts)personen en de gehanteerde werkwijze. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het onderzoek vast dat tussen een aantal van de in het dossier genoemde personen en rechtspersonen sprake is geweest van een duurzaam en georganiseerd samenwerkingsverband, dat tot doel had om via oplichting en valsheid in geschrifte financiële instellingen ertoe te bewegen hypothecaire leningen te verstrekken, waarmee vervolgens woningen werden gefinancierd die, zoals al eerder opgemerkt, vrijwel steeds gebruikt werden voor het inrichten van hennepkwekerijen.
De werkwijze die uit het dossier blijkt is de volgende. In eerste instantie werden personen aangezocht, in het overgrote deel van de gevallen van Vietnamese afkomst en veelal op grond van hun inkomsten niet in de positie om zelf een hypothecaire lening van de benodigde omvang te verkrijgen, aan wie werd gevraagd een woning te kopen. Aan de kopers werd in ruil hiervoor een financiële beloning in het vooruitzicht gesteld, of aan hen werd voorgehouden dat zij de woning zouden mogen bewonen, waarbij (een deel van) de kosten van de hypotheek door de initiatiefnemers zou worden vergoed. Vervolgens werden valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties opgemaakt en aan de kopers verstrekt, waarmee bij de banken de indruk werd gewekt dat de kopers voldoende kredietwaardig waren om aan hen een hypothecaire lening aan te verstrekken. De indruk van kredietwaardigheid werd meestal versterkt door vanuit de bedrijven die de werkgeversverklaringen hadden verstrekt een klein aantal salarisbetalingen te doen, die echter vervolgens door de kopers contant moesten worden opgenomen en terugbetaald. Nadat de hypothecaire lening was verstrekt en de woning aangekocht, werd in een aantal gevallen nog via een valse factuur voor een fictieve verbouwing aanspraak gemaakt op een bouwdepot. Vervolgens werd in vrijwel alle gevallen een hennepkwekerij in de woning ingericht, waarbij hetzij de oorspronkelijke kopers in de woning bleven wonen, hetzij de woning werd (onder)verhuurd aan derden.
De hier geschetste werkwijze blijkt uit de verklaringen die een deel van de hierboven als "koper" aangeduide verdachten tegenover de politie, en in sommige gevallen tegenover de rechter-commissaris, hebben afgelegd. Het gaat daarbij met name om de onder feiten 1 en 2 reeds genoemde verklaringen van [verdachte 28], [verdachte 27] en [verdachte 26], en verder om de verklaringen van [verdachte 20] en [verdachte 21] (over de aankoop van de woningen aan de [adres 2] te Nieuwegein en de [adres 10] te Alphen aan de Rijn); [verdachte 12] en [verdachte 13] (over de aankoop van de woning aan de [adres 20] te Etten-Leur); [verdachte 29] (over de aankoop van de woning aan de [adres 8] te Sluiskil); [verdachte 32] (over de aankoop van de woning aan de [adres 21] te Beverwijk); [verdachte 34] en [verdachte 35] (over de aankoop van de woning aan de [adres 22] te Roosendaal); en [verdachte 33] (over de aankoop van de woningen aan het [adres 23] te Zevenbergen en de [adres 24] te Velsen-Noord). Daarnaast kan worden gewezen op de verklaringen van de al eerdergenoemde [verdachte 2] over de aankoop van de woning aan de [adres 6] te Dordrecht.
Hoewel deze verklaringen telkens betrekking hebben op verschillende aankopen, en onafhankelijk van elkaar zijn afgelegd, komen zij op belangrijke onderdelen -voor wat betreft de wijze waarop één en ander plaatsvond- met elkaar overeen. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen, ook al lijkt het erop dat niet al deze verdachten even volledig over hun eigen aandeel in de gepleegde misdrijven hebben willen verklaren.
De verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9] hebben geen verklaring willen afleggen over hun betrokkenheid bij deze hypotheekfraude. Niettemin lijkt de hierboven beschreven werkwijze ook van toepassing op de woningen die zij hebben aangekocht. Ook daarin is immers sprake geweest van het gebruik van valse werkgeversverklaringen en werden later in de woningen hennepkwekerijen aangetroffen.
De werkgeversverklaringen die nodig waren voor het verkrijgen van de hypothecaire leningen werden opgesteld uit naam van bedrijven die in feite geen werkzaamheden verrichten. In dit verband kan worden gewezen op de verklaringen van [verdachte 5] (over [bedrijf 5] en [bedrijf 2]), [verdachte 4] (over [bedrijf 7] en [bedrijf 8]), [verdachte 19] (over [bedrijf 9]) en de al eerder aangehaalde verklaringen van [verdachte 2] over [bedrijf 4] en [bedrijf 10].
De organisatorische samenhang tussen de verschillende in de tenlastelegging genoemde natuurlijke personen en rechtspersonen blijkt voorts uit de onderlinge geldstromen die door de politie in kaart zijn gebracht. In de eerste plaats kan gewezen worden op de geldbedragen die als fictieve salarisbetalingen zijn gedaan vanaf de bedrijfsrekeningen van [bedrijf 5], [bedrijf 2], [bedrijf 8], [bedrijf 7], [bedrijf 9], [bedrijf 6] en [bedrijf 10], en die veelal vervolgens door de ontvangers contant moesten worden opgenomen en terugbetaald. Daarnaast zijn er (onder meer) aanzienlijke betalingen geweest tussen [bedrijf 5] en [bedrijf 8]; tussen [bedrijf 5] en [verdachte 4] in persoon; tussen [verdachte 5] in persoon en [bedrijf 8] en vice versa; en tussen [bedrijf 8] en de verdachte [verdachte 2]. De rechtbank gaat er, mede gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen, vanuit dat deze geldstromen te maken hebben met (beoogde) criminele activiteiten in organisatorisch verband tussen deze personen. Niet is aannemelijk geworden dat deze verband houden met legale (bedrijfsmatige) activiteiten.
Binnen dit criminele samenwerkingsverband hebben de verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9] naar het oordeel van de rechtbank een faciliterende en uitvoerende rol gespeeld. Zij hebben met behulp van hun zoon [verdachte 2] valse werkgeversverklaringen verkregen en daarmee hypotheken aangevraagd. Op deze manier hebben zij in korte tijd drie woningen kunnen kopen, waarin hennepkwekerijen zijn gevestigd. Bij minstens één van deze hennepkwekerijen (die in de woning aan de [adres 17] te Bergen op Zoom) zijn zij volgens hun eigen verklaringen bij de politie ook betrokken geweest. Naar mag worden aangenomen zijn de opbrengsten van deze hennepkwekerijen, evenals het valselijk verkregen bouwdepot bij de woning in Bergen op Zoom, teruggevloeid in de organisatie
Het onder feit 5 tenlastegelegde kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 1 november 2004 tot en met 1 maart 2005, in Nederland, op
verschillende tijdstippen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse model-werkgeversverklaring betreffende [verdachte 9], als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 15] te Rotterdam en [adres 16] te Etten-Leur en [adres 17] te Bergen op Zoom,
- zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en haar mededader(s) telkens genoemde werkgeversverklaring hebben verstrekt aan een werknemer van een (tussenpersoon van een) hypotheeknemer bij het aanvragen van een hypotheek, en bestaande die valsheid hierin dat op die model-werkgeversverklaring
- is aangekruist dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst", terwijl er geen sprake was van een dienstverband, en
- "nee" is aangekruist bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", en
- is vermeld dat [adres 9], sinds 1 april 2004 als tekenaar/constructeur werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 4] bv, en
- is vermeld een bruto jaarsalaris van Euro 36.000,- en een vakantietoeslag van Euro 2.880,- en een "vaste 13e maand" van Euro 3.000,- en een totaal bruto jaarsalaris van Euro 41.880,-, terwijl van salariscomponenten geen sprake was en
- een firma-stempel is geplaatst, en
- is ondertekend als zijnde naar waarheid ingevuld;
2.
zij in de periode van 1 november 2004 tot en met 1 maart 2005, in Nederland, op
verschillende tijdstippen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse model-werkgeversverklaring betreffende [verdachte 8], als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 15] te Rotterdam en [adres 16] te Etten-Leur en [adres 17] te Bergen op Zoom,
- zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en haar mededader(s) telkens genoemde werkgeversverklaring hebben verstrekt aan een werknemer van een (tussenpersoon van een) hypotheeknemer bij het aanvragen van een hypotheek, en bestaande die valsheid hierin dat op die model-werkgeversverklaring
- is aangekruist dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst", terwijl er geen sprake was van een dienstverband, en
- "nee" is aangekruist bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", en
- is vermeld dat [verdachte 8], sinds 1 april 2004 als uitvoerder werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 4] bv, en
- is vermeld een bruto jaarsalaris van Euro 40.800,- en een vakantietoeslag van Euro 3.264,- en een "vaste 13e maand" van Euro 3.400,- en een totaal bruto jaarsalaris van Euro 47.464,- terwijl van salariscomponenten geen sprake was en
- een firma-stempel is geplaatst, en
- is ondertekend als zijnde naar waarheid ingevuld;
5.
zij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 19 januari 2010, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten naast verdachte de personen [verdachte 2], [verdachte 4], [verdachte 1], [verdachte 5], [verdachte 8], en andere personen, en de rechtspersonen [bedrijf 2], [bedrijf 3], [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6], [bedrijf 7] BV, [bedrijf 8] BV, [bedrijf 9] en [bedrijf 10] BV, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep (als in artikel 3, sub B en C, OW),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR).
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Door een kennelijke vergissing staat in het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
"tezamen en in vereniging met anderen" in plaats van "tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen"en
"binenkort" in plaats van "binnenkort"
en in het onder 5 tenlastegelegde
"J & J Klus BV" in plaats van "J & J Klus" en
"Sprintbouw BV" in plaats van "Sprintbouw".
De rechtbank gaat telkens van het laatste uit. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank heeft (daarnaast) de overige in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het de volgende strafbare feiten op:
Onder 1:
Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Onder 2:
Medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Onder 5:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Door gebruik te maken van valse werkgeversverklaringen heeft zij samen met zijn echtgenoot en met behulp van hun zoon in korte tijd ten behoeve van de aankoop van een drietal woningen hypothecaire leningen kunnen afsluiten. Daarmee heeft zij de financiële instellingen die de leningen hebben verstrekt op het verkeerde been gezet. In ieder geval één van die instellingen heeft mede door het directe handelen van verdachte een schade van ruim anderhalve ton geleden.
Voormelde strafbare feiten zijn -zoals hiervoor onder de overwegingen ten aanzien van het bewijs met betrekking tot feit 5 is weergegeven- gepleegd in het kader van een omvangrijk crimineel samenwerkingsverband, waarbinnen een groot aantal natuurlijke personen en bedrijven in georganiseerd verband en structureel actief zijn geweest. Door de leden van deze criminele organisatie is bewerkstelligd dat met behulp van valse werkgeversverklaringen en loonspecificaties door verschillende financiële instellingen hypothecaire leningen werden verstrekt ten behoeve van de aankoop van tientallen woningen door heel Nederland. Om de kredietwaardigheid richting die financiële instellingen te versterken werden er vanuit de bedrijven die de werkgeversverklaringen hadden verstrekt een aantal salarisbetalingen gedaan, die overigens in veel gevallen contant moesten worden opgenomen en terug worden gegeven. Ook zijn in een aantal gevallen met valse nota's gelden uit bij die leningen verstrekte bouwdepots verkregen.
Na aankoop is in bijna alle woningen een hennepkwekerij ingericht.
De leden van de organisatie hebben op deze wijze op een gewiekste en doortrapte wijze financiële instellingen om de tuin weten te leiden om hun doel - het ter beschikking krijgen van gelden om woningen te laten aankopen waarin door de organisatie vervolgens hennepkwekerijen konden worden ingericht- te bereiken.
Door dit strafbare handelen is het vertrouwen dat de financiële instellingen moeten kunnen hebben in de juistheid van de bij hen aangeleverde schriftelijke stukken ter verkrijging van een hypothecaire lening aangetast. Bovendien is er in ieder geval in een aantal gevallen bij de betrokken financiële instellingen schade ontstaan doordat de periodieke betalingen op de lening na ontdekking van de hennepkwekerij staakten en de woning moest worden verkocht.
De door leden van de organisatie aangezochte kopers van de woningen, veelal van Vietnamese afkomst, is voorgespiegeld dat zij door mee te werken het frauduleuze handelen een eigen woning zouden kunnen verkrijgen. Na de aankoop van de woning en het afsluiten van een hypothecaire lening is, in een aantal gevallen onder bedreiging met geweld vanuit de organisatie, in die woning een hennepkwekerij ingericht. Na ontdekking van de onderscheiden hennepkwekerijen stopten de gefingeerde loonbetalingen aan de kopers en bleken ze in veel gevallen niet meer in staat om aan de verplichtingen van de hypothecaire lening te voldoen en bleven ze, na verkoop van de woning, met een restschuld achter.
Er mag er van worden uitgegaan dat als de drijfveer voor de criminele activiteiten van de organisatie het financiële gewin uit hennepteelt en -handel heeft gegolden. Daar is op grote schaal door de organisatie uitvoering aan gegeven: in bijna alle aangekochte woningen is een (ontmantelde) hennepkwekerij aangetroffen. Tussen de verschillende leden van de criminele organisatie hebben een aanzienlijk aantal geldtransacties plaatsgevonden. Daarbij gaat het in een aantal gevallen om omvangrijke bedragen. Aangenomen mag worden dat deze transacties voornamelijk in relatie staan tot bedoelde hennepteelt en -handel. Algemeen bekend is dat de uit hennepplanten te verkrijgen stof niet alleen bij gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook leidt tot allerlei andere vormen van criminaliteit.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van de hiervoor omschreven criminele organisatie en zij wist ook dat zij daarin participeerde. Binnen deze organisatie heeft verdachte een faciliterende en uitvoerende rol gespeeld, door in een drietal gevallen medewerking te verlenen aan de hiervoor beschreven hypotheekfraude. Aangenomen kan worden dat zij in ieder geval ook bij één van de binnen de organisatie ingerichte kwekerijen (in de woning aan de [adres 17] te Bergen op Zoom) betrokken is geweest.
De ernst van de feiten, in het bijzonder de deelname aan dergelijk omvangrijke vorm van georganiseerde misdaad, brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Nu de rol van verdachte binnen de criminele organisatie relatief gering en slechts uitvoerend en ondersteunend is geweest, kan de rechtbank de omvang van de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet volgen en zal zij de duur beperken tot 4 maanden.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten:
Geld 4 biljetten van 20 euro in envelop, totaal 80 euro,
moet worden teruggegeven aan [verdachte 9], nu niet is aangetoond dat de inbeslaggenomen gelden afkomstig zijn van enig misdrijf.
Vordering van de benadeelde partij.
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd Postbank N.V. thans ING Nederland N.V., gevestigd te Leeuwarden.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 151.843,05 (eenhonderdeenenvijftigduizendachthonderddrieenveertig euro en vijf cent)
De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Hoofdelijkheid
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag van € 151.843,05 gehouden voorzover dit al door verdachtes mededader [verdachte 8] is voldaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen
47 lid 1 aanhef en onder 1, 57, 140 lid 1 en 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het onder 3 en 4 en meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt de verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van:
Geld 4 biljetten van 20 euro in envelop, totaal 80 euro,
aan veroordeelde [verdachte 9].
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij Postbank N.V. thans ING Nederland N.V., gevestigd te Leeuwarden, toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 151.843,05 (eenhonderdeenenvijftigduizendachthonderd- drieenveertig euro en vijf cent).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag van € 151.843,05 gehouden voorzover dit al door veroordeeldes mededader [verdachte 8] is voldaan.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.H.A. Fransen, voorzitter, L.W. Janssen en J. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2013.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.