RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Parketnummer: 19/614035-09
datum uitspraak: 26 februari 2013
Raadsman: mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Helmond
VONNIS van de rechtbank Noord-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende te locatie Assen, in de zaak tegen:
[verdachte 7],
geboren op [datum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [plaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 juni 2011, 26 september 2011 en 11 oktober 2012 (start zitting).
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot 19 januari 2010 in de gemeente(n) Rotterdam en/of Lelystad en/of Almere en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen te weten de personen [verdachte 2] en/of [verdachte 3] en/of één of meer andere personen, en/of rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (art 225 lid 1 en/of 2 SR),
-oplichting (art 326 SR),
-het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben, van een hoeveelheid hennep, zijnde een middel van lijst II (art 3 sub B en/of C jo art 11 lid 2,3 en/of 5 OW),
-witwassen (art 420bis lid sub a en b SR)
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Feit 2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot 19 januari 2010, in de gemeente Lelystad en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, op meerdere tijdstippen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten
- een of meer (zogenaamde) salarisbetalingen vanwege het bedrijf [bedrijf 14], althans een of meer geldbedragen, en/of
- één of meer geldbedragen, te weten een hypothecaire lening/geldbedrag ter hoogte van 238.000 euro in verband met de aankoop van die woning en/of een of meer andere hypotheekgelden en/of gelden uit bouwdepots, en/of
- een woning gelegen aan de [adres 13] te Lelystad, en/of
- een of meer aantallen hennepplanten, en/of de inrichting van een hennepplantage (zoals een verlichting- en/of ventilatie- en/of voedingssysteem), en/of
- (contante) geldstortingen uit de exploitatie en/of opbrengst van een of meer hennepplantages, te weten (in totaal) 54.885 euro, althans een of meer geldbedragen,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420quater lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2007 tot 19 januari 2010, te Lelystad, in het pand [adres 13], en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt en/of verkocht, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (telkens) ongeveer 422 (moeder)hennepplanten en/of 4114 hennepplanten(stekken), althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 11 lid 2 en 5 Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal vrijspreken en ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot de verplichting tot het opmaken van proces-verbaal
Uit de bij de rechter-commissaris door opsporingsambtenaren ([verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5], [verbalisant 6]) enerzijds en fraudespecialisten van verschillende financiële instellingen (de Rabobank, Obvion, de Bank of Scotland en de ABN-AMRO) anderzijds afgelegde verklaringen blijkt dat er tussen beiden in de voorfase van het opsporingsonderzoek contacten zijn geweest, gesprekken hebben plaatsgevonden en informatie is uitgewisseld welke niet zijn geverbaliseerd. Evenmin is er in het procesdossier op andere wijze voorzien in verslaglegging van de betreffende bevindingen en verrichtingen van de opsporingsambtenaren. Evident is dat het, in ieder geval voor een deel, niet gaat om activiteiten tijdens verkennend onderzoek voorafgaand aan de opsporing maar om handelingen die hebben plaatsgevonden toen het opsporingsonderzoek al was opgestart. De inhoud van die verrichtingen en bevindingen maakt geen deel uit van het procesdossier, terwijl dit wel had gemoeten, en deze is aldus onthouden aan de rechtbank en de verdediging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opsporingsambtenaren met betrekking tot laatstbedoelde verrichtingen en bevindingen niet hebben voldaan aan de op grond van artikel 152 Sv op hen rustende verplichting (ten spoedigste) proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
Met betrekking tot de zaak/het dossier Beeruil
Op verzoek van de betreffende raadslieden heeft de rechtbank tijdens regiezittingen de zaken van een aantal verdachten in de zogeheten Kastanjezaak verwezen naar de rechter-commissaris van de rechtbank Assen voor het horen van getuigen.
De rechtbank heeft de rechter-commissaris ook in staat gesteld al datgene te verrichten dat hij in het belang van het onderzoek noodzakelijk acht. Het door de rechter-commissaris uitgevoerde onderzoek heeft er toe geleid dat hij in dit kader alsnog een aantal verbalisanten en medewerkers van het Openbaar Ministerie, onder wie dhr. [verbalisant 1], ambtenaar van politie en als projectleider werkzaam bij de BRNON, en dhr. [verbalisant 7], inspecteur van politie en coördinator van het fraudemeldpunt van de regiokorpsen Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland-Zuid, heeft gehoord.
[verbalisant 1] heeft op 5 september 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige een verklaring afgelegd over het zogeheten onderzoek Beeruil, dat heeft gespeeld in de regio Zuidwest-Nederland. Hij heeft onder meer verklaard - kort samengevat- dat de zaak Beeruil een soortgelijk fraudeonderzoek als de zaak Kastanje betrof, dat een aantal namen van dezelfde (rechts)personen in beide onderzoeken werden genoemd, dat hij uit Rotterdam informatie uit de zaak Beeruil die was neergelegd in een journaal heeft ontvangen en dat hij niet meer weet of hij de beschikking heeft gehad over een fysiek dossier van Beeruil.
[verbalisant 7] heeft op 26 september 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige een verklaring afgelegd over het onderzoek Beeruil, een onderzoek dat heeft gespeeld in zijn regio, en over de inhoud van alsook de gang van zaken met betrekking tot het dossier in de zaak Beeruil. Hij heeft onder meer verklaard dat hij contact heeft gehad met [verbalisant 1] over Beeruil in relatie tot het onderzoek Kastanje, dat Beeruil bestond uit vier ordners en dat die ordners in april 2007 zijn opgehaald door onder andere [verbalisant 1].
Uit de processen-verbaal van verrichtingen en bevindingen van 27 september 2012 en 3 oktober 2012 blijkt dat de rechter-commissaris nader onderzoek heeft laten verrichten naar het dossier in de zaak Beeruil. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat niet is voldaan aan het verzoek van de rechter-commissaris om de vier ordners aan hem te overhandigen, omdat de ordners niet meer aanwezig zijn.
Wel heeft de rechter-commissaris de beschikking gekregen over het "Journaal Beeruil", dat hij bij het onderhavige procesdossier heeft gevoegd. Het betreft -kort gezegd- een overzicht van personen, organisaties, documenten met betrekking tot de aankoop/verkoop van onroerende zaken en het afsluiten van hypothecaire leningen die zouden hebben plaatsgevonden in Zuidwest-Nederland. Daarnaast wordt er melding gemaakt van gedane aangiften.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 5 oktober 2012 de officier van justitie verzocht in een op te maken proces-verbaal zijn stelling dat het dossier in de zaak Beeruil is vernietigd te onderbouwen.
Uit het dientengevolge opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie van 12 oktober 2012 blijkt -kort samengevat- dat [verbalisant 1] op 17 januari 2007 door middel van een e-mailbericht aan [verbalisant 7] heeft gevraagd om informatie uit de zaak Beeruil ten behoeve van de Kastanjezaak. Op 26 april 2007, zo blijkt uit het bij het proces-verbaal gevoegde mutatiebericht, zijn [verbalisant 8], werkzaam als informatiemedewerker bij het fraudemeldpunt van het Parket Zwolle-Lelystad, en [verbalisant 1] naar Capelle gereden om het dossier Beeruil op te halen. Het dossier Beeruil, dat kennelijk bestaat uit vier ordners, is daar door de medewerker [verbalisant 9] uit het archief gehaald en door [verbalisant 8] in ontvangst genomen.
Uit dat proces-verbaal blijkt ook dat de officier van justitie in oktober 2012 bij het Parket Zwolle-Lelystad en door [verbalisant 1] bij de politie onderzoek heeft laten doen naar het dossier Beeruil. [verbalisant 1] heeft de officier van justitie gemeld dat hij geen proces-verbaal van vernietiging ter zake van het dossier Beeruil heeft opgemaakt. [verbalisant 8] heeft in het huidige archief en kasten binnen het Parket Zwolle-Lelystad zonder resultaat gezocht naar het dossier Beeruil. Hij geeft in het aan de officier van justitie verzonden e-mailbericht van 11 oktober 2012 aan dat hij zich na een dergelijk lange tijd niet meer kan herinneren dat hij de mappen Beeruil heeft opgehaald in Rotterdam. Het dossier in de zaak Beeruil is niet gevonden. Ook heeft de officier van justitie [verbalisant 7] gevraagd of er op zijn eenheid een proces-verbaal van vernietiging van het dossier Beeruil is opgemaakt. [verbalisant 7] heeft de officier van justitie bericht dat een dergelijk proces-verbaal niet is opgemaakt. Het dossier Beeruil staat niet bij hem in het archief, terwijl de andere dossiers uit 2005 er nog wel zijn.
[verbalisant 1], [verbalisant 7] en de zaaksofficier van justitie mr. J.A.M.M. Francissen zijn als getuige gehoord op de terechtzitting van de rechtbank van 29 oktober 2012.
De zaaksofficier van justitie heeft -kort weergegeven- verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij tijdens het opsporingsonderzoek het dossier in de zaak Beeruil heeft gezien en ook niet dat hij heeft waargenomen dat gegevens uit dat dossier zijn gebruikt in het onderzoek in de zaak Kastanje. Hij had er geen wetenschap van dat het dossier in de zaak Beeruil is opgehaald door [verbalisant 1] en [verbalisant 8]. Hij heeft verder verklaard dat alles wat hij van de zaak Beeruil weet in het procesdossier van de Kastanjezaak is gerelateerd en dat hij geen overleg heeft gehad met opsporingsfunctionarissen over de zaak Beeruil. Hij kan zich niet herinneren dat hij bewust iets met gegevens uit de zaak Beeruil heeft gedaan ten behoeve van het onderzoek in de zaak Kastanje.
[verbalisant 7] heeft -kort gezegd- verklaard dat het dossier Beeruil niet meer dan 4 ordners omvatte en dat dit dossier in 2007 aan [verbalisant 8] is overhandigd. Hij heeft verder verklaard dat dit dossier niet is teruggekomen en ook niet op zijn eenheid kan zijn vernietigd omdat de dossiers uit dezelfde tijd nog steeds in het archief aanwezig zijn. Het opgemaakte journaal is volgens hem een volledige samenvatting van de inhoud van het dossier. De zaak Beeruil heeft niet tot een strafrechtelijk onderzoek geleid omdat de verantwoordelijke landelijke stuurgroep hiervan heeft afgezien. Er zijn in de zaak Beeruil geen verdachten of getuigen gehoord.
[verbalisant 1] heeft onder meer verklaard -kort gezegd- dat de zaak Beeruil niet is meegenomen in de zaak Kastanje en dat de basis voor het Kastanjeonderzoek de 9 aangiften van de Rabobank is geweest.
De rechtbank gaat er op grond van het hiervoor vermelde vanuit dat [verbalisant 1] en [verbalisant 8] het dossier in de zaak Beeruil (bestaande uit 4 ordners) in 2007 bij de eenheid van de politie in Zuidwest-Nederland hebben opgehaald ten behoeve van het onderzoek in de zaak Kastanje, dat dit dossier niet op een later tijdstip is teruggeven aan die eenheid van de politie en dat er geen reden is om aan te nemen dat het dossier (in verband met het verstrijken van een bepaalde termijn) is vernietigd.
Uit de processen-verbaal van de rechter-commissaris van 27 september 2012 en 3 oktober 2012 komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat hij de officier van justitie heeft verzocht om het dossier in de zaak Beeruil aan hem te overhandigen, opdat hij zou kunnen beoordelen of dit dossier relevante informatie bevat welke aan het procesdossier Kastanje dient te worden toegevoegd. Aan dit verzoek heeft de officier van justitie ondanks pogingen om dit te bewerkstelligen niet kunnen voldoen. Ook in een later stadium heeft de officier van justitie, zo blijkt uit het door hem opgemaakte proces-verbaal, zich ingespannen het dossier in de zaak Beeruil in handen te krijgen. Dit heeft niet tot resultaat geleid en hij is niet bij machte gebleken om het dossier in de zaak Beeruil geheel of ten dele bij het procesdossier van het onderzoek Kastanje te voegen, in het geval hij dat na bestudering van dat dossier geïndiceerd zou hebben geacht.
Rechtsgevolgen van de niet-naleving van artikel 152 Sv en het niet voorhanden kunnen krijgen van het dossier in de zaak Beeruil.
Vooropgesteld dient te worden dat de rechter-commissaris noch de rechtbank de officier van justitie hebben verzocht, laat staan opgedragen, om het dossier in de zaak Beeruil (ten dele) te voegen bij het procesdossier in de zaak Kastanje.
Wel heeft de rechtbank kenbaar gemaakt dat er vragen zijn gerezen met betrekking tot de start van het onderzoek, in het bijzonder de vraag of bij die start gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil zijn gebruikt.
De rechter-commissaris heeft de officier van justitie wel verzocht om het dossier in de zaak Beeruil aan hem over te dragen, maar de rechtbank gaat er vanuit dat hij dit verzoek heeft gedaan om te kunnen beoordelen of dat dossier relevante informatie bevatte die van belang zou kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak Kastanje.
Bij beantwoording van de vraag of, en zo ja welke, consequenties verbonden moeten worden aan de omstandigheid dat het dossier in de zaak Beeruil niet meer voorhanden is en dus niet gevoegd kan worden bij het dossier in de zaak Kastanje, acht de rechtbank essentieel het antwoord op de daaraan voorafgaande vraag of gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil een initiërende en/of sturende rol hebben gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje. Om die vraag onder de gegeven omstandigheden te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank er mee ingestemd dat de zaaksofficier van justitie mr. Francissen en de verbalisant [verbalisant 1] als getuige ter terechtzitting worden gehoord. Uit de door hen afgelegde verklaringen valt op geen enkele wijze af te leiden dat gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil enige rol van betekenis hebben gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje. Evenmin blijkt een dergelijke rol uit de door [verbalisant 8], die werkzaam is bij het Openbaar Ministerie en het dossier Beeruil in ontvangst heeft genomen, bij de rechter-commissaris en in zijn e-mail van 11 oktober 2012 afgelegde verklaring. Ook overigens komt een dergelijke rol niet overtuigend naar voren in de door de andere opsporingsambtenaren of medewerkers van het Openbaar Ministerie bij de rechter-commissaris als getuige afgelegde verklaringen.
Om het bestaan van die, door de verdediging veronderstelde, rol helemaal uit te sluiten acht de rechtbank het van belang te bezien of het op basis van de gegevens die blijken uit het wel aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje voor de rechtbank en de verdediging voldoende verifieerbaar en controleerbaar is op welke wijze de verdenking tegen de verdachte is ontstaan.
De rechtbank komt hieronder nader op terug.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er sprake is van schending van het vormvoorschrift zoals dat is weergegeven in artikel 152 Sv.
Ten aanzien van de toepassing van de in lid 1 van artikel 359a Sv opgenomen rechtsgevolgen bij vormverzuimen, wordt in lid 2 van dat artikel bepaald dat de rechtbank rekening dient te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Uit de jurisprudentie komt naar voren dat in geval van vormverzuimen slechts in uitzonderlijke gevallen de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aan de orde is. Indien er sprake is van ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid. Een zo vergaande sanctie kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (HR 19 december 1995, NJ 1996,249). Ook in gevallen van inbreuk waardoor weliswaar de belangen van de verdachte niet wordt geschaad maar waar er wel sprake van is dat het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, dient de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te worden uitsproken (HR 1 juni 1999. NJ 1999,567).
Bij de beantwoording van de vraag of in casu de door de verdediging bepleite niet- ontvankelijkheid (of een andere in artikel 359a Sv vermelde sanctie) dient te volgen is van belang of, en zo ja in hoeverre, de verdachte en verdediging daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de onderhavige niet-naleving van artikel 152 Sv.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak, waarbij het Openbaar Ministerie is tekortgeschoten in de verplichting relevante handelingen en verrichtingen bij de start van het onderzoek te verbaliseren, ook bij die beantwoording cruciaal of, ondanks de geconstateerde schending, op basis van het aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje voor de rechtbank en de verdediging verifieerbaar en controleerbaar is op welke wijze de verdenking ten aanzien van verdachte is gerezen.
Op basis van het aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje kan -zakelijk weergegeven- het volgende worden vastgesteld:
De Rabobank heeft naar aanleiding van een brand in een woning in Nieuw Weerdinge, waar een hennepkwekerij werd aangetroffen en ten aanzien waarvan de aflossingen van de ten behoeve van die woning afgesloten hypothecaire lening vervolgens stopten, intern onderzoek gedaan naar mogelijke hypotheekfraude ten aanzien van de financiering van die woning. De bank heeft ook de mogelijke fraude met betrekking tot de financiering van acht andere woningen in het interne onderzoek betrokken. In zeven van die woningen is door de politie een (ontmantelde) hennepkwekerij aangetroffen.
Naar aanleiding van dit interne onderzoek heeft de Rabobank in het najaar van 2006 aangifte gedaan van negen gevallen van zogenaamde hypotheekfraude. In de onderscheiden aangiftes wordt door de bank verklaard -kort gezegd- dat zij vermoedt dat de bij die bank afgesloten hypothecaire lening is verkregen door overlegging van één of meerdere valse werkgeversverklaringen en valse loonspecificaties welke afkomstig zijn van de ondernemingen [bedrijf 5] BV of [bedrijf 2]. Er wordt in die aangiften uitgebreid en gedetailleerd aangegeven op welke wijze de fraude zou hebben plaatsgevonden en welke personen en bedrijven daarbij betrokken zouden zijn. Op de bij die aangiften gevoegde werkgeversverklaringen staat als werkgever en ondertekenaar [verdachte 5] vermeld en ze zijn voorzien van een firmastempel. [verdachte 5] was volgens het uittreksel uit het voor een ieder toegankelijke handelsregister van de Kamer van Koophandel algemeen directeur van [bedrijf 5] B.V. en de eenmanszaak [bedrijf 2] werd voor zijn rekening gedreven.
Ter verkrijging van een hypothecaire lening voor één die woningen (adres 2] te Nieuwegein), zo blijkt uit de betreffende aangifte van de Rabobank, twee werkgeversverklaringen overgelegd. Één van die werkgeversverklaringen is afkomstig van [bedrijf 5] BV, waarop als werkgever en ondertekenaar [verdachte 5] staat vermeld. De andere werkgeversverklaring is afkomstig van het bedrijf [bedrijf 7] BV. Als werkgever en ondertekenaar staat daarop [verdachte 4] vermeld. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte 4] bestuurder en enig aandeelhouder van deze onderneming was.
Het vestigingsadres van zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 5] BV is [adres 18] in Breda. Dit is volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ook het vestigingsadres van de eenmanszaak [bedrijf 6]. Deze onderneming heeft een werkgeversverklaring ten name van [verdachte 2] overgelegd ter verkrijging door [verdachte 2] van een hypothecaire lening bij Fortis ASR ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres 6] te Dordrecht. Deze onderneming wordt gedreven voor rekening van [verdachte 1]. Ook in deze woning is een hennepkwekerij aangetroffen. De hypotheeknemer Fortis ASR heeft aangifte gedaan van hypotheekfraude. Datzelfde adres, [adres 18] te Breda, heeft volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel ook gegolden als vestigingsadres van de onderneming [bedrijf 10] BV. [verdachte 2] is enig aandeelhouder van deze onderneming. Deze onderneming heeft facturen verschaft om gelden uit het bouwdepot te verkrijgen met betrekking tot de woningen aan de [adres 9] te Zwaag, de [adres 5] te Rotterdam en de [adres 17] te Bergen op Zoom. De [adres 5] te Rotterdam is een woning die [verdachte 2] samen met zijn toenmalige vriendin heeft aangekocht. De woning is gefinancierd met gelden uit een bij de ABN-AMRO bank afgesloten hypothecaire lening. Om die lening te verkrijgen is onder meer een werkgeversverklaring en loonspecificaties overgelegd afkomstig van [bedrijf 8] BV, een bedrijf waarvan [verdachte 4] enig aandeelhouder en bestuurder was. Ook hier is een hennepkwekerij aangetroffen. De bank heeft aangifte gedaan van hypotheekfraude. De woning aan de [adres 17] te Bergen op Zoom is een woning die is aangekocht door [verdachte 8] en [verdachte 9], de ouders van [verdachte 2]. Ter verkrijging van een hypothecaire lening bij de Postbank NV hebben zij ieder een werkgeversverklaring overgelegd van de onderneming [bedrijf 4] BV, waarvan [verdachte 2] volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel enig aandeelhouder is geweest. De ouders [verdachte 8] en [verdachte 9] hebben met een werkgeversverklaring en loonspecificaties van datzelfde bedrijf nog twee woningen gekocht, namelijk de woningen aan de [adres 15] te Rotterdam en aan de [adres 16] te Etten-Leur. Ook in deze woningen is telkens een hennepkwekerij aangetroffen en is door de financiële instellingen aangifte gedaan van hypotheekfraude. De aankoop van de woning aan de [adres 9] te Zwaag is gefinancierd met een hypothecaire lening van GMAC Hypotheek Kombin BV. Bij het afsluiten is en werkgeversverklaring en loonspecificaties overgelegd afkomstig van [bedrijf 5], het bedrijf waarvan [verdachte 5] algemeen directeur is. Er is in deze woning een hennepkwekerij aangetroffen en de hypotheeknemer heeft aangifte van hypotheekfraude gedaan.
In één van de aangiften van de Rabobank (met betrekking tot de woning aan de [adres 3] te Tytsjerk) wordt aangegeven dat in het dossier een aantekening is gevonden bij de hypotheekbesprekingen een tolk genaamd "[naam 1]" is opgetreden. Mogelijk zo wordt in die aangifte gerelateerd betreft het hier [verdachte 1], die eigenaar is van [bedrijf 6], gevestigd op het adres [adres 18] te Breda.
Nadat [verdachte 2] in april 2009 was aangehouden in het bedrijfspand [adres 19] te Almere in verband met een daar aanwezige hennepkwekerij, heeft het onderzoeksteam Kastanje, zo blijkt uit het proces-verbaal, zich gericht op nader onderzoek naar [verdachte 2], die toen al op grond van de eerdere hierboven weergegeven bevindingen als verdachte werd aangemerkt. Uit het vervolgens ingestelde onderzoek (observaties en taps) bleek dat hij regelmatig contact had met [verdachte 7] en dat door hen beiden materialen werden gehaald bij de bouwmarkt en dat deze werden vervoerd naar de woning van [verdachte 7]. Er was het vermoeden dat ze deze materialen gebruikten voor de aanbouw van een hennepkwekerij. In oktober 2009 is er in die woning een hennepkwekerij aangetroffen. Ook is uit dit onderzoek gebleken dat [verdachte 2] regelmatig telefonisch contact heeft gehad met [verdachte 3] die volgens de verbalisanten te maken zouden kunnen hebben met de verbouw van hennep in de woning van [verdachte 3]. In deze gesprekken komt ook de financiële relatie tussen [verdachte 3], [verdachte 7] en [verdachte 2] aan de orde. Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat er telefonisch gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [verdachte 2]en zijn vader [verdachte 8] die volgens de verbalisanten duiden op de verbouw van hennep, waarbij [verdachte 8] en [verdachte 9] betrokken zouden kunnen zijn. Ook is de Rabobankrekening van [verdachte 3] onderzocht. Daaruit bleek een financiële relatie tussen [verdachte 3] en onder meer [verdachte 2] en [verdachte 7]. In zowel de woning van [verdachte 7] als [verdachte 3] is een hennepkwekerij aangetroffen. Ten aanzien van de financiering van de woningen hebben de financiële instellingen (Sparck Hypotheken BV en Florius) aangifte gedaan van hypotheekfraude.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de informatie die zich in het aanwezige procesdossier van de Kastanjezaak bevindt, uitgaande van de naar aanleiding van een intern onderzoek gedane aangiften van Rabobank, op logische en begrijpelijke wijze verifieerbaar en controleerbaar langs welke weg het redelijk vermoeden van schuld aan strafbare feiten ten aanzien van verdachte (en de hiervoor genoemde andere medeverdachten in de Kastanjezaak) is gerezen.
Dit bevestigt het eerder op grond van de verklaringen van de getuigen [verbalisant 1] en Francissen door de rechtbank ingenomen standpunt dat het dossier in de zaak Beeruil geen initiërende en/of sturende rol heeft gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje en dat de verdediging en verdachte niet daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de omstandigheid dat de officier van justitie het dossier in de zaak Beeruil niet voorhanden heeft kunnen krijgen en geheel of te dele aan het dossier in de zaak Kastanje heeft kunnen toevoegen.
Dit leidt daarnaast tot het oordeel van de rechtbank dat verdachte en de verdediging evenmin daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de eerder door de rechtbank geconstateerde schending van artikel 152 Sv. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat [betrokkene 2], analist bij de Rabobank, bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er tussen de banken interbancair overleg met betrekking tot hypotheekfraude bestond, dat de Rabobank aangifte heeft gedaan op basis van het interne onderzoek van die bank en dat hij als intermediair naar andere banken is opgetreden en dat er gegevens zijn uitgewisseld. Ook [betrokkene 3], fraudespecialist bij de ABN-AMRO bank, geeft bij de rechter-commissaris aan dat de fraudeafdelingen van de banken regelmatig onderling contact hebben om gezamenlijk hypotheekfraude te bestrijden. [betrokkene 4], fraudecoördinator bij de Bank of Scotland, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat naar aanleiding van een gesprek met genoemde [betrokkene 2] en door hem verstrekte informatie, door de Bank of Scotland een onderzoek naar hypotheekfraude is gestart, en dat zij er vanuit gaat dat de Bank of Scotland later dezelfde informatie van de BRNON heeft gekregen. Op grond van deze verklaringen neemt de rechtbank aan dat de aangiften van de andere financiële instellingen hun grondslag hebben gevonden in dit interbancair overleg over hypotheekfraude en de binnen dat overleg namens de Rabobank verstrekte informatie, alsmede daarop volgend intern onderzoek door die financiële instellingen, en dat deze aangiften niet zijn geïnitieerd en/of wezenlijk zijn gestuurd door de hierboven bedoelde contacten, gesprekken en uitgewisselde informatie die hebben plaatsgevonden tussen de medewerkers van die financiële instellingen enerzijds en opsporingsambtenaren anderzijds, waarvan door de verbalisanten niettemin op grond van artikel 152 Sv proces-verbaal had moeten worden opgemaakt.
Er kan naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet worden gesproken van ernstige schending van de beginselen van procesorde en evenmin kan worden gezegd dat het wettelijk systeem in de kern is geraakt, door de hiervoor omschreven niet-naleving van artikel 152 Sv en het niet voegen door de officier van justitie van het dossier in de zaak Beeruil bij het procesdossier in de zaak Kastanje. Niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie is mitsdien niet aan de orde. Evenmin acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden een ander rechtsgevolg (strafverlaging of bewijsuitsluiting) op zijn plaats.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de constatering door de rechtbank dat artikel 152 Sv is geschonden.
Het verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
Door de raadsman is het volgende bewijsverweer gevoerd.
- Er dient vrijspraak terzake van feit 1 te volgen wegens het ontbreken van enig bewijs dat verdachte van het bestaan van zo'n organisatie (als deze al bestaan heeft) op de hoogte was.
- Ten aanzien van feit 2 is slechts € 54.885,- te bewijzen voor zover het de contante geldstortingen betreft, maar dan minus € 1.150,-, omdat dat bedrag stortingen van buiten de ten laste gelegde periode betreft, te weten op 5 februari 2007 en 21 maart 2007.
- Ten aanzien van feit 3 is slechts te bewijzen dat verdachte zo'n 2 maanden met de kwekerij/stekkerij is bezig geweest. De bewezenverklaring dient beperkt te worden tot de periode van 17 augustus 2009 tot en met 15 oktober 2009 (datum doorzoeking).
De rechtbank merkt allereerst op dat beoordeling van de feiten in omgekeerde volgorde als tenlastegelegd haar passender voorkomt en gaat daartoe over.
Met betrekking tot feit 3
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit feit uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat in augustus 2009 goederen, afkomstig uit een growshop en bouwmaterialen zijn afgeleverd op het adres [adres 13] te Lelystad. Opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken van verdachten hebben het vermoeden bevestigd dat er een hennepkwekerij in het betreffende pand werd ingericht.
De politie heeft vervolgens op 15 oktober 2009 op genoemd adres een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, onder meer bestaand uit 422 moederplanten en 4114 hennepstekken.
De verdachte [verdachte 7], de eigenaar van de woning aan [adres 13] te Lelystad en [verdachte 2] hebben bij de politie erkend betrokken te zijn geweest bij het inrichten en exploiteren van de hennepkwekerij in die woning. [verdachte 7] heeft in dit verband bij de politie -kort gezegd- verklaard dat hij de hennepkwekerij samen met een zekere [naam 6] heeft opgebouwd en dat [verdachte 2], die ervaring had met het inrichten van hennepkwekerijen, informatie heeft gegeven over de wijze waarop een hennepkwekerij dient te worden opgebouwd. Verder heeft [verdachte 7] verklaard dat [verdachte 2] een sleutel van zijn woning in zijn bezit had en dat laatstgenoemde de hennepkwekerij exploiteerde. [verdachte 2] heeft -kort weergegeven- bij de politie aangegeven dat hij planten in de kwekerij heeft verzorgd, dat hij spullen voor de kwekerij in de woning heeft gebracht en dat hij knip- en verpootwerkzaamheden heeft uitgevoerd.
De rechtbank acht het onder feit 3 tenlastegelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 2
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit feit uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting.
De rechtbank constateert dat in het dossier een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 14] is opgenomen, waarvan de verdachte [verdachte 7] heeft aangegeven, dat hij begrijpt dat deze verklaring vals is. Met deze valse werkgeversverklaring heeft [verdachte 7] vervolgens een hypothecaire lening afgesloten om de aankoop van de woning aan de [adres 13] te Lelystad te bekostigen. Hij is, zoals hiervoor is overwogen, betrokken geweest bij de inrichting en exploitatie van een hennepkwekerij in die woning. Ook kan uit het dossier worden afgeleid dat hij betrokken is geweest bij geldstromen die gerelateerd kunnen worden aan misdrijven.
Ten aanzien van het laatste gedachtestreepje, waarvan blijkens het standpunt van de raadsman, het tenlastegelegde op zich wordt bekend door verdachte, stelt de rechtbank vast dat het totaal van de gestorte bedragen, vermeld op de dossierpagina's 8283, 8284, en 8289,
€ 55.385,- bedraagt. Hiervan is een bedrag van € 1.900,- gestort vóór 1 mei 2007, zodat de rechtbank vaststelt het juiste bedrag dat is verworven € 53.485,- bedraagt.
De rechtbank acht het onder feit 2 tenlastegelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit kan worden afgeleid dat er enige criminele organisatie heeft bestaan waaraan zijn cliënt opzettelijk heeft deelgenomen. Er ontbreekt volgens de raadsman een duurzaam karakter ten aanzien van de activiteiten van zijn cliënt. Bovendien was zijn opzet daar niet op gericht.
Ook de officier van justitie is de mening toegedaan dat er geen bewijs is dat er een in de tenlastelegging omschreven criminele organisatie heeft bestaan.
In tegenstelling tot de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarnaast ook deel uit heeft gemaakt van een criminele organisatie met andere personen, waaronder in ieder geval eerdergenoemde [verdachte 3] en [verdachte 7], wier activiteiten en werkwijze duidelijke overeenkomsten vertoonden met de hierboven genoemde criminele organisatie. Zoals hierboven is overwogen hebben [verdachte 3] en [verdachte 7] met valse bescheiden woningen aangekocht, waarin vervolgens hennepkwekerijen zijn ingericht. Uit de verklaring van [verdachte 3] blijkt dat [verdachte 2] heeft gezorgd voor valse bescheiden. Uit de verklaringen van [verdachte 3] en [verdachte 7] komt ook de betrokkenheid van [verdachte 2] bij de hennepkwekerijen naar voren. Uit die verklaringen blijkt dat [verdachte 2] betrokken is geweest bij de opbouw en exploitatie van deze kwekerijen. [verdachte 2] erkent bij de politie ook zelf dat hij een actieve rol heeft gespeeld bij de hennepteelt in beide woningen.
Hoewel, voor zover valt te overzien, het aantal hiervoor beschreven strafbare feiten en het aantal daarbij betrokken personen relatief beperkt is gebleven, is er naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een georganiseerd samenwerkingsverband met een zekere bestendigheid, dat tot doel had om via valsheid in geschrifte of oplichting financiële instellingen ertoe te bewegen hypothecaire leningen te verstrekken, waarmee vervolgens woningen werden gefinancierd die werden gebruikt voor het inrichten van hennepkwekerijen.
Het gaat immers om in ieder geval meerdere woningen die op de hiervoor omschreven wijze zijn verkregen en waarin vervolgens hennepkwekerijen zijn ingericht. Ook zijn er, zo blijkt uit de verklaring van [verdachte 3], oogsten geweest. In de woning van [verdachte 7] is door de politie een groot aantal hennepstekken aangetroffen, hetgeen er op duidt dat het de bedoeling was om andere kwekerijen te voorzien van de nodige hennepplanten. Ook heeft [verdachte 2] verklaard dat hij aarde heeft gebracht bij een hennepkwekerij in een ander pand (in een [naam7]-restaurant). Ook komt uit het onderzoek van de politie naar voren dat er meerdere contante geldstromen hebben plaatsgevonden tussen [verdachte 3] en [verdachte 2]. De rechtbank gaat er van uit dat deze geldstromen verband houden met de hiervoor beschreven criminele activiteiten. Uit telefoontaps tussen [verdachte 3] en [verdachte 2] blijkt dat tussen beiden wordt gesproken over geldbedragen, het aflossen van de hypothecaire lening, het knippen van hennep en over een "gestolen" oogst. Ook blijkt uit taps van telefoongesprekken tussen [verdachte 2] en [verdachte 7] dat er tussen beiden wordt gesproken over knippen en prijzen en over de leverancier van stekken ([naam 8]). Uit door de politie uitgevoerde observaties blijkt dat [verdachte 2] in de auto van [verdachte 3] zakken ophaalt bij de growshop, dat hij tassen brengt naar [verdachte 14], de beheerder van een coffeeshop in Amsterdam en dat [verdachte 3] en [verdachte 2] planken hebben gehaald bij de Gamma ten behoeve van de hennepkwekerij in de woning van [verdachte 3].
Het organisatorische karakter van het samenwerkingsverband leidt de rechtbank met name af uit de door [verdachte 3] bij de politie afgelegde verklaring. Hij geeft aan dat hij slechts een ondergeschikte en ondersteunende rol bij de hennepteelt in zijn woning heeft gespeeld, dat hem voor zijn diensten door [verdachte 2] een geldbedrag in het vooruitzicht werd gesteld, dat hij handelde in opdracht van [verdachte 2], dat [verdachte 2] samenwerkte met [verdachte 7], dat beiden evenveel te zeggen hadden en dat de opbrengst uit de verkoop van hennep werd verdeeld tussen [verdachte 2] en [verdachte 7]. Hieruit leidt de rechtbank af dat de wetenschap van [verdachte 7] niet beperkt is gebleven tot de aankoop van zijn eigen woning en de daarin geëxploiteerde hennepkwekerij, maar dat hij kennis had en ook betrokken is geweest bij het in georganiseerd verband plegen van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven. Op grond van het hiervoor vermelde gaat de rechtbank er vanuit dat [verdachte 7] en [verdachte 2] binnen het samenwerkingsverband een leidende en sturende rol hebben gehad en dat [verdachte 3] daarbij ondersteunend is geweest.
De rechtbank acht derhalve ook het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij in de periode van 1 mei 2007 tot 19 januari 2010 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen te weten de personen [verdachte 2] en [verdachte 3] en één of meer andere personen en rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (art 225 lid 1 en/of 2 SR),
-oplichting (art 326 SR),
-het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben, van een hoeveelheid hennep, zijnde een middel van lijst II (art 3 sub B en/of C jo art 11 lid 2,3 en/of 5 OW),
-witwassen (art 420bis lid sub a en b SR);
Feit 2
hij in de periode van 1 mei 2007 tot 19 januari 2010, in Nederland, op meerdere tijdstippen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, voorwerpen, te weten
- (zogenaamde) salarisbetalingen vanwege het bedrijf [bedrijf 14], en
- geldbedragen, te weten een hypothecaire lening/geldbedrag ter hoogte van 238.000 euro in verband met de aankoop van die woning en hypotheekgelden en gelden uit bouwdepots, en
- een woning gelegen aan de [adres 13] te Lelystad, en
- aantallen hennepplanten en de inrichting van een hennepplantage zoals een verlichting- en ventilatie- en voedingssysteem, en
- (contante) geldstortingen uit de exploitatie en/of opbrengst van hennepplantages, te weten een geldbedrag (in totaal) € 53.485,-,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn medeverdachte(n) wist(en), dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 3
hij in de periode van 1 mei 2007 tot 19 januari 2010, te Lelystad, in het pand [adres 13], meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt ongeveer 422 (moeder)hennepplanten en 4114 hennepplanten(stekken), zijnde hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
Onder 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Onder 2:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Onder 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld in artikel 11, lid 2, van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport en het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede met de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit, zoals deze op de dagvaarding is vermeld en die door verdachte is erkend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten binnen een crimineel samenwerkingsverband. Verdachte is zich er ook van bewust geweest dat hij deelnam aan deze organisatie.
Samen met een of meerdere leden uit die organisatie heeft hij door gebruik te maken van een valse werkgeversverklaring en salarisspecificaties, bewerkstelligd dat een financiële instelling hem een hypothecaire lening heeft verschaft om met de daaruit verkregen gelden een woning te kopen. In dit verband heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan witwassen. Om de kredietwaardigheid richting de financiële instelling te versterken werd er op naam van het bedrijf dat de werkgeversverklaring had verstrekt een aantal gefingeerde salarisbetalingen gedaan. In die woning is in aansluiting daarop door verdachte samen met andere leden van de organisatie een hennepkwekerij ingericht. Bij het oprollen van die kwekerij door de politie zijn 422 moederplanten en 4114 hennepstekken aangetroffen.
De organisatie heeft ook in andere panden - in ieder geval in één andere woning door gebruik te maken van overeenkomstige frauduleuze handelingen- hennepkwekerijen ingericht.
De leden van de organisatie hebben op deze wijze op een gewiekste en doortrapte wijze financiële instellingen om de tuin weten te leiden om hun doel - het ter beschikking krijgen van gelden om woningen aan te kopen waarin door de organisatie vervolgens hennepkwekerijen werden ingericht- te bereiken. Door dit strafbare handelen is het vertrouwen dat de financiële instellingen moeten kunnen hebben in de juistheid van de bij hen aangeleverde schriftelijke stukken ter verkrijging van een hypothecaire lening aangetast.
In het kader van de exploitatie van en opbrengst uit hennepteelt is verdachte betrokken geweest bij contante geldstortingen. Ook in dit verband heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Er mag er van worden uitgegaan dat als de drijfveer voor de criminele activiteiten van de organisatie steeds het financiële gewin uit hennepteelt en -handel heeft gegolden. Algemeen bekend is dat de uit hennepplanten te verkrijgen stof niet alleen bij gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook leidt tot allerlei andere vormen van criminaliteit.
Verdachte heeft samen met een medeverdachte een leidinggevende en sturende rol gespeeld binnen de hiervoor omschreven criminele organisatie. Daarnaast neemt de rechtbank in ogenschouw dat er in zijn woning een grote hoeveelheid hennepstekken is aangetroffen. De rechtbank gaat er vanuit dat het de bedoeling was om vanuit zijn woning kwekers in andere panden te voorzien van de nodige hennepstekken. Bij een dergelijk belangrijke en cruciale rol binnen een criminele organisatie is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur, te weten 12 maanden, passend en geboden.
Aan de andere kant neemt de rechtbank in aanmerking dat, voor zover valt te overzien, de omvang van de organisatie en het aantal door die organisatie gepleegde strafbare feiten relatief beperkt is gebleven. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het de omstandigheid dat verdachte ernstig ziek is (geweest) en dat hij, nadat hij tijdens zijn ziekte in het kader van de onderhavige strafzaak was aangehouden, mogelijk niet op een voldoende adequate wijze door de opsporingsinstanties tegemoet is getreden. Dit brengt de rechtbank, mede gelet op de inhoud van het opgemaakte reclasseringsrapport, er toe een helft van de eerder genoemde gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Nu ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van zijn ziekte is afgerond, is er naar het oordeel van de rechtbank geen beletsel om een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en doet de door de officier van justitie gevorderde straf geen recht aan met name de ernst van de gepleegde strafbare feiten.
Gelet op de omvang van de zogeheten Kastanjezaak is het tijdsverloop in de onderhavige strafzaak niet zodanig lang dat gesproken kan worden van overschrijding van de redelijke termijn, waarmee bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden dient te worden. De rechtbank kan de raadsman hierin niet volgen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de volgende artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47 lid 1 aanhef en onder 1, 57, 63, 140, lid 1, 420bis lid 1 aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 aanhef en onder B en 11 lid 2 van de Opiumwet.
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 3 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.H.A. Fransen, voorzitter, L.W. Janssen en J. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2013.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.