ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ2442

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
19/614005-09
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie betrokken bij hypotheekfraude en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 26 februari 2013 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak die draaide om hypotheekfraude en valsheid in geschrifte. De verdachte, [verdachte 4], werd beschuldigd van het opmaken van valse werkgeversverklaringen in samenwerking met anderen, met als doel hypothecaire leningen te verkrijgen voor de aankoop van woningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een criminele organisatie die op grote schaal hypotheekfraude pleegde. De organisatie maakte gebruik van valse documenten om financiële instellingen te misleiden, wat leidde tot aanzienlijke schade voor deze instellingen. De rechtbank constateerde dat de verdachte een belangrijke rol speelde binnen deze organisatie, waarbij hij verantwoordelijk was voor het opstellen van valse werkgeversverklaringen en het ontvangen van contante betalingen die afkomstig waren van misdrijven. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, waarbij ook verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen werd bevolen. De vordering van de benadeelde partij, Obvion N.V., werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze geen betrekking had op door de verdachte gepleegd strafbaar handelen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact van georganiseerde criminaliteit op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 19/614005-09
datum uitspraak: 26 februari 2013
op tegenspraak
Raadsman: mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht.
VONNIS van de rechtbank Noord-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende te locatie Assen, in de zaak tegen:
[verdachte 4],
geboren op [datum] 1964 te [geboorteplaats en -land]
wonende te [plaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 juni 2010, 28 juni 2011, 26 september 2011 en 5 oktober 2012 (start zitting).
TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is ter terechtzitting van 28 juni 2011 op vordering van de officier van justitie gewijzigd en is daarmee als volgt komen te luiden:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1. (ZD 2, 10)
hij in of omstreeks de periode 04 maart 2004 tot en met 04 maart 2005 in de gemeente Breda, althans in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen (telkens) een (model-) werkgeversverklaring betreffende [verdachte 20] (als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 2] te Nieuwegein en/of [adres 10] te Alphen a/d Rijn) (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid (op) die
(model-) werkgeversverklaring(en)
- aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake
was van een -vast- dienstverband), en/of
- "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband
binenkort te beëindigen?" (terwijl er geen sprake was van een dienstverband,
althans terwijl reeds vast stond dat het dienstverband van verdachte om en
nabij april 2005 zou worden beëindigd, althans dat de -loon-betalingen aan
verdachte zouden stoppen in april 2005), en/of
- te vermelden dat [verdachte 20], sinds 01 juni 2004 als inkoper werkzaam was bij
het bedrijf [bedrijf 7] BV, en/of
- te vermelden een bruto jaarsalaris van € 39.920,27 en/of een vakantietoeslag
van € 3.193,62 en/of een vaste eindejaarsuitkering van € 2.000,- en/of een
totaal (bruto) jaarsalaris van € 45.113,89 (terwijl van (een)
salaris(componenten) geen sprake was, althans terwijl de daadwerkelijk aan
verdachte uitgekeerde gelden lager waren en/of terwijl er geen
eindejaarsuitkering en/of vakantietoeslag is uitgekeerd aan verdachte), en/of
- een firma-stempel te plaatsen, en/of
- te ondertekenen (als zijnde naar waarheid ingevuld);
(art 225, lid 1, SR)
Feit 2. (ZD 5, 7)
hij op of omstreeks de periode 01 januari 2004 tot en met 23 november 2004 in de gemeente Etten-Leur, althans in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen (telkens) een (model-) werkgeversverklaring betreffende [verdachte 2] (als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 5] te Rotterdam en/of [adres 7] te Bergen op Zoom) (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid (op) die (model-) werkgeversverklaring(en)
- aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake
was van een -vast- dienstverband), en/of
- "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband
binenkort te beëindigen?" (terwijl er geen sprake was van een dienstverband,
althans terwijl reeds vast stond dat het dienstverband van verdachte om en
nabij april 2005 zou worden beëindigd, althans dat de -loon-betalingen aan
verdachte zouden stoppen in april 2005), en/of
- te vermelden dat [verdachte 2] sinds 01 april 2004 als Sales Manager werkzaam
was bij het bedrijf [bedrijf 8] BV, en/of
- te vermelden een bruto jaarsalaris van € 37.243,83 en/of een vakantietoeslag
van € 2.979,51 en/of een vaste eindejaarsuitkering van
€ 2.000,- en/of een totaal (bruto) jaarsalaris van € 42.223,34 (terwijl van (een)
salaris(componenten) geen sprake was, althans terwijl de daadwerkelijk aan
verdachte uitgekeerde gelden lager waren en/of terwijl er geen
eindejaarsuitkering en/of vakantietoeslag is uitgekeerd aan verdachte), en/of
- een firma-stempel te plaatsen, en/of
- te ondertekenen (als zijnde naar waarheid ingevuld);
(art 225, lid 1, SR)
Feit 3. (ZD 018)
A.
hij in de periode 01 januari 2004 tot en met 03 maart 2009 in de gemeente Etten-Leur en/of elders in Nederland, op meerdere tijdstippen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- één of meer geldbedragen, te weten de gelden die door middel van een contante storting zijn gestort op de bankrekeningen [nummer] en [nummer] van verdachte (als vermeld op dossierpagina's 8162 t/m 8164 en 8185 t/m 8186),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420bis, lid 1, jo. 420quater, lid 1, SR)
EN/OF
B1.
hij in de periode 01 januari 2004 tot en met 03 maart 2009 in de gemeente Etten-Leur en/of elders in Nederland, op meerdere tijdstippen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- één of meer geldbedragen, te weten de gelden die door middel van een contante storting zijn gestort op de bankrekening [nummer] van de rechtspersoon [bedrijf 8] BV en/of op de bankrekeening [nummer] van de rechtspersoon [bedrijf 7] BV (als vermeld op dossierpagina's 8119 en 8159 t/m 8161),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420bis, lid 1, jo. 420quater, lid 1, SR)
althans, indien terzake het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
B2/1.
de rechtspersoon [bedrijf 8] BV in de periode 01 januari 2004 tot en met 03 maart 2009, in de gemeente Etten-Leur en/of elders in Nederland, op meerdere tijdstippen, (telkens)
- één of meer geldbedragen, te weten de gelden die door middel van een contante storting zijn gestort op de bankrekening [nummer]van die rechtspersoon (als vermeld op dossierpagina's 8119),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
(art 420bis, lid 1, jo. 420quater, lid 1, jo. art 51, lid 2, sub 2, SR)
EN/OF
B2/2.
de rechtspersoon [bedrijf 7] BV in de periode 01 januari 2004 tot en met 03 maart 2009, in de gemeente Etten-Leur en/of elders in Nederland, op meerdere tijdstippen, (telkens)
- één of meer geldbedragen, te weten de gelden die door middel van een contante storting zijn gestort op de bankrekening [nummer] van die rechtspersoon (als vermeld op dossierpagina's 8159 t/m 8161),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
(art 420bis, lid 1, jo. 420quater, lid 1, jo. art 51, lid 2, sub 2, SR)
Feit 4.
hij in of omstreeks de periode 01 juni 2003 tot en met 19 januari 2010 in de gemeente(n) Emmen, Breda, Etten-Leur, Bergen op Zoom en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen,
te weten (naast verdachte) de personen [verdachte 2], [verdachte 1], [verdachte 5], [verdachte 8], [verdachte 9] en/of één of meer andere personen, en/of
de rechtspersonen [bedrijf 1], [bedrijf 2] BV, [bedrijf 3], [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6] BV, [bedrijf 7] BV, [bedrijf 8] BV, [bedrijf 9], [bedrijf 10] BV en/of één of meer andere rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep (als in artikel 3, sub B en C, OW),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR);
(art 140 SR)
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 onder A, B2.1 en B2.2 en 4 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Door de raadsman is samengevat het volgende verweer gevoerd.
- De controle op de start van het onderzoek wordt belemmerd door het kwijtraken van het dossier "Beeruil". Het dossier is relevant voor een adequate controle op de start van het onderzoek jegens mijn cliënt en vragen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar Ministerie. Hierdoor is het recht op een eerlijk proces geschaad;
- Er zijn geen processen-verbaal van verrichtte opsporingshandelingen opgemaakt. Het kwijtraken van het dossier Beeruil vergroot het essentiële belang om controle op de rechtmatigheid van de start van het onderzoek uit te oefenen. Deze onherstelbare vormverzuimen wegen derhalve des te zwaarder en dienen te worden betrokken bij het verzoek tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar Ministerie.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot de verplichting tot het opmaken van proces-verbaal
Uit de bij de rechter-commissaris door opsporingsambtenaren ([verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5], [verbalisant 6]) enerzijds en fraudespecialisten van verschillende financiële instellingen (de Rabobank, Obvion, de Bank of Scotland en de ABN-AMRO) anderzijds afgelegde verklaringen blijkt dat er tussen beiden in de voorfase van het opsporingsonderzoek contacten zijn geweest, gesprekken hebben plaatsgevonden en informatie is uitgewisseld welke niet zijn geverbaliseerd. Evenmin is er in het procesdossier op andere wijze voorzien in verslaglegging van de betreffende bevindingen en verrichtingen van de opsporingsambtenaren. Evident is dat het, in ieder geval voor een deel, niet gaat om activiteiten tijdens verkennend onderzoek voorafgaand aan de opsporing maar om handelingen die hebben plaatsgevonden toen het opsporingsonderzoek al was opgestart. De inhoud van die verrichtingen en bevindingen maakt geen deel uit van het procesdossier, terwijl dit wel had gemoeten, en deze is aldus onthouden aan de rechtbank en de verdediging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opsporingsambtenaren met betrekking tot laatstbedoelde verrichtingen en bevindingen niet hebben voldaan aan de op grond van artikel 152 Sv op hen rustende verplichting (ten spoedigste) proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
Met betrekking tot de zaak/het dossier Beeruil
Op verzoek van de betreffende raadslieden heeft de rechtbank tijdens regiezittingen de zaken van een aantal verdachten in de zogeheten Kastanjezaak verwezen naar de rechter-commissaris van de rechtbank Assen voor het horen van getuigen.
De rechtbank heeft de rechter-commissaris ook in staat gesteld al datgene te verrichten dat hij in het belang van het onderzoek noodzakelijk acht. Het door de rechter-commissaris uitgevoerde onderzoek heeft er toe geleid dat hij in dit kader alsnog een aantal verbalisanten en medewerkers van het Openbaar Ministerie, onder wie dhr. [verbalisant 1], ambtenaar van politie en als projectleider werkzaam bij de BRNON, en dhr. [verbalisant 7], inspecteur van politie en coördinator van het fraudemeldpunt van de regiokorpsen Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland-Zuid, heeft gehoord.
[verbalisant 1] heeft op 5 september 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige een verklaring afgelegd over het zogeheten onderzoek Beeruil, dat heeft gespeeld in de regio Zuidwest-Nederland. Hij heeft onder meer verklaard - kort samengevat- dat de zaak Beeruil een soortgelijk fraudeonderzoek als de zaak Kastanje betrof, dat een aantal namen van dezelfde (rechts)personen in beide onderzoeken werden genoemd, dat hij uit Rotterdam informatie uit de zaak Beeruil die was neergelegd in een journaal heeft ontvangen en dat hij niet meer weet of hij de beschikking heeft gehad over een fysiek dossier van Beeruil.
[verbalisant 7] heeft op 26 september 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige een verklaring afgelegd over het onderzoek Beeruil, een onderzoek dat heeft gespeeld in zijn regio, en over de inhoud van alsook de gang van zaken met betrekking tot het dossier in de zaak Beeruil. Hij heeft onder meer verklaard dat hij contact heeft gehad met [verbalisant 1] over Beeruil in relatie tot het onderzoek Kastanje, dat Beeruil bestond uit vier ordners en dat die ordners in april 2007 zijn opgehaald door onder andere [verbalisant 1].
Uit de processen-verbaal van verrichtingen en bevindingen van 27 september 2012 en 3 oktober 2012 blijkt dat de rechter-commissaris nader onderzoek heeft laten verrichten naar het dossier in de zaak Beeruil. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat niet is voldaan aan het verzoek van de rechter-commissaris om de vier ordners aan hem te overhandigen, omdat de ordners niet meer aanwezig zijn.
Wel heeft de rechter-commissaris de beschikking gekregen over het "Journaal Beeruil", dat hij bij het onderhavige procesdossier heeft gevoegd. Het betreft -kort gezegd- een overzicht van personen, organisaties, documenten met betrekking tot de aankoop/verkoop van onroerende zaken en het afsluiten van hypothecaire leningen die zouden hebben plaatsgevonden in Zuidwest-Nederland. Daarnaast wordt er melding gemaakt van gedane aangiften.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 5 oktober 2012 de officier van justitie verzocht in een op te maken proces-verbaal zijn stelling dat het dossier in de zaak Beeruil is vernietigd te onderbouwen.
Uit het dientengevolge opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie van 12 oktober 2012 blijkt -kort samengevat- dat [verbalisant 1] op 17 januari 2007 door middel van een e-mailbericht aan [verbalisant 7] heeft gevraagd om informatie uit de zaak Beeruil ten behoeve van de Kastanjezaak. Op 26 april 2007, zo blijkt uit het bij het proces-verbaal gevoegde mutatiebericht, zijn [verbalisant 8], werkzaam als informatiemedewerker bij het fraudemeldpunt van het Parket Zwolle-Lelystad, en [verbalisant 1] naar Capelle gereden om het dossier Beeruil op te halen. Het dossier Beeruil, dat kennelijk bestaat uit vier ordners, is daar door de medewerker [verbalisant 9] uit het archief gehaald en door [verbalisant 8] in ontvangst genomen.
Uit dat proces-verbaal blijkt ook dat de officier van justitie in oktober 2012 bij het Parket Zwolle-Lelystad en door [verbalisant 1] bij de politie onderzoek heeft laten doen naar het dossier Beeruil. [verbalisant 1] heeft de officier van justitie gemeld dat hij geen proces-verbaal van vernietiging ter zake van het dossier Beeruil heeft opgemaakt. [verbalisant 8] heeft in het huidige archief en kasten binnen het Parket Zwolle-Lelystad zonder resultaat gezocht naar het dossier Beeruil. Hij geeft in het aan de officier van justitie verzonden e-mailbericht van 11 oktober 2012 aan dat hij zich na een dergelijk lange tijd niet meer kan herinneren dat hij de mappen Beeruil heeft opgehaald in Rotterdam. Het dossier in de zaak Beeruil is niet gevonden. Ook heeft de officier van justitie [verbalisant 7] gevraagd of er op zijn eenheid een proces-verbaal van vernietiging van het dossier Beeruil is opgemaakt. [verbalisant 7] heeft de officier van justitie bericht dat een dergelijk proces-verbaal niet is opgemaakt. Het dossier Beeruil staat niet bij hem in het archief, terwijl de andere dossiers uit 2005 er nog wel zijn.
[verbalisant 1], [verbalisant 7] en de zaaksofficier van justitie mr. J.A.M.M. Francissen zijn als getuige gehoord op de terechtzitting van de rechtbank van 29 oktober 2012.
De zaaksofficier van justitie heeft -kort weergegeven- verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij tijdens het opsporingsonderzoek het dossier in de zaak Beeruil heeft gezien en ook niet dat hij heeft waargenomen dat gegevens uit dat dossier zijn gebruikt in het onderzoek in de zaak Kastanje. Hij had er geen wetenschap van dat het dossier in de zaak Beeruil is opgehaald door [verbalisant 1] en [verbalisant 8]. Hij heeft verder verklaard dat alles wat hij van de zaak Beeruil weet in het procesdossier van de Kastanjezaak is gerelateerd en dat hij geen overleg heeft gehad met opsporingsfunctionarissen over de zaak Beeruil. Hij kan zich niet herinneren dat hij bewust iets met gegevens uit de zaak Beeruil heeft gedaan ten behoeve van het onderzoek in de zaak Kastanje.
[verbalisant 7] heeft -kort gezegd- verklaard dat het dossier Beeruil niet meer dan 4 ordners omvatte en dat dit dossier in 2007 aan [verbalisant 8] is overhandigd. Hij heeft verder verklaard dat dit dossier niet is teruggekomen en ook niet op zijn eenheid kan zijn vernietigd omdat de dossiers uit dezelfde tijd nog steeds in het archief aanwezig zijn. Het opgemaakte journaal is volgens hem een volledige samenvatting van de inhoud van het dossier. De zaak Beeruil heeft niet tot een strafrechtelijk onderzoek geleid omdat de verantwoordelijke landelijke stuurgroep hiervan heeft afgezien. Er zijn in de zaak Beeruil geen verdachten of getuigen gehoord.
[verbalisant 1] heeft onder meer verklaard -kort gezegd- dat de zaak Beeruil niet is meegenomen in de zaak Kastanje en dat de basis voor het Kastanjeonderzoek de 9 aangiften van de Rabobank is geweest.
De rechtbank gaat er op grond van het hiervoor vermelde vanuit dat [verbalisant 1] en [verbalisant 8] het dossier in de zaak Beeruil (bestaande uit 4 ordners) in 2007 bij de eenheid van de politie in Zuidwest-Nederland hebben opgehaald ten behoeve van het onderzoek in de zaak Kastanje, dat dit dossier niet op een later tijdstip is teruggeven aan die eenheid van de politie en dat er geen reden is om aan te nemen dat het dossier (in verband met het verstrijken van een bepaalde termijn) is vernietigd.
Uit de processen-verbaal van de rechter-commissaris van 27 september 2012 en 3 oktober 2012 komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat hij de officier van justitie heeft verzocht om het dossier in de zaak Beeruil aan hem te overhandigen, opdat hij zou kunnen beoordelen of dit dossier relevante informatie bevat welke aan het procesdossier Kastanje dient te worden toegevoegd. Aan dit verzoek heeft de officier van justitie ondanks pogingen om dit te bewerkstelligen niet kunnen voldoen. Ook in een later stadium heeft de officier van justitie, zo blijkt uit het door hem opgemaakte proces-verbaal, zich ingespannen het dossier in de zaak Beeruil in handen te krijgen. Dit heeft niet tot resultaat geleid en hij is niet bij machte gebleken om het dossier in de zaak Beeruil geheel of ten dele bij het procesdossier van het onderzoek Kastanje te voegen, in het geval hij dat na bestudering van dat dossier geïndiceerd zou hebben geacht.
Rechtsgevolgen van de niet-naleving van artikel 152 Sv en het niet voorhanden kunnen krijgen van het dossier in de zaak Beeruil.
Vooropgesteld dient te worden dat de rechter-commissaris noch de rechtbank de officier van justitie hebben verzocht, laat staan opgedragen, om het dossier in de zaak Beeruil (ten dele) te voegen bij het procesdossier in de zaak Kastanje.
Wel heeft de rechtbank kenbaar gemaakt dat er vragen zijn gerezen met betrekking tot de start van het onderzoek, in het bijzonder de vraag of bij die start gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil zijn gebruikt.
De rechter-commissaris heeft de officier van justitie wel verzocht om het dossier in de zaak Beeruil aan hem over te dragen, maar de rechtbank gaat er vanuit dat hij dit verzoek heeft gedaan om te kunnen beoordelen of dat dossier relevante informatie bevatte die van belang zou kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak Kastanje.
Bij beantwoording van de vraag of, en zo ja welke, consequenties verbonden moeten worden aan de omstandigheid dat het dossier in de zaak Beeruil niet meer voorhanden is en dus niet gevoegd kan worden bij het dossier in de zaak Kastanje, acht de rechtbank essentieel het antwoord op de daaraan voorafgaande vraag of gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil een initiërende en/of sturende rol hebben gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje. Om die vraag onder de gegeven omstandigheden te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank er mee ingestemd dat de zaaksofficier van justitie mr. Francissen en de verbalisant [verbalisant 1] als getuige ter terechtzitting worden gehoord. Uit de door hen afgelegde verklaringen valt op geen enkele wijze af te leiden dat gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil enige rol van betekenis hebben gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje. Evenmin blijkt een dergelijke rol uit de door [verbalisant 8], die werkzaam is bij het Openbaar Ministerie en het dossier Beeruil in ontvangst heeft genomen, bij de rechter-commissaris en in zijn e-mail van 11 oktober 2012 afgelegde verklaring. Ook overigens komt een dergelijke rol niet overtuigend naar voren in de door de andere opsporingsambtenaren of medewerkers van het Openbaar Ministerie bij de rechter-commissaris als getuige afgelegde verklaringen.
Om het bestaan van die, door de verdediging veronderstelde, rol helemaal uit te sluiten acht de rechtbank het van belang te bezien of het op basis van de gegevens die blijken uit het wel aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje voor de rechtbank en de verdediging voldoende verifieerbaar en controleerbaar is op welke wijze de verdenking tegen de verdachte is ontstaan.
De rechtbank komt hieronder nader op terug.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er sprake is van schending van het vormvoorschrift zoals dat is weergegeven in artikel 152 Sv.
Ten aanzien van de toepassing van de in lid 1 van artikel 359a Sv opgenomen rechtsgevolgen bij vormverzuimen, wordt in lid 2 van dat artikel bepaald dat de rechtbank rekening dient te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Uit de jurisprudentie komt naar voren dat in geval van vormverzuimen slechts in uitzonderlijke gevallen de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aan de orde is. Indien er sprake is van ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid. Een zo vergaande sanctie kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (HR 19 december 1995, NJ 1996,249). Ook in gevallen van inbreuk waardoor weliswaar de belangen van de verdachte niet wordt geschaad maar waar er wel sprake van is dat het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, dient de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te worden uitsproken (HR 1 juni 1999. NJ 1999,567).
Bij de beantwoording van de vraag of in casu de door de verdediging bepleite niet- ontvankelijkheid (of een andere in artikel 359a Sv vermelde sanctie) dient te volgen is van belang of, en zo ja in hoeverre, de verdachte en verdediging daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de onderhavige niet-naleving van artikel 152 Sv.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak, waarbij het Openbaar Ministerie is tekortgeschoten in de verplichting relevante handelingen en verrichtingen bij de start van het onderzoek te verbaliseren, ook bij die beantwoording cruciaal of, ondanks de geconstateerde schending, op basis van het aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje voor de rechtbank en de verdediging verifieerbaar en controleerbaar is op welke wijze de verdenking ten aanzien van verdachte is gerezen.
Op basis van het aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje kan -zakelijk weergegeven- het volgende worden vastgesteld:
De Rabobank heeft naar aanleiding van een brand in een woning in Nieuw Weerdinge, waar een hennepkwekerij werd aangetroffen en ten aanzien waarvan de aflossingen van de ten behoeve van die woning afgesloten hypothecaire lening vervolgens stopten, intern onderzoek gedaan naar mogelijke hypotheekfraude ten aanzien van de financiering van die woning. De bank heeft ook de mogelijke fraude met betrekking tot de financiering van acht andere woningen in het interne onderzoek betrokken. In zeven van die woningen is door de politie een (ontmantelde) hennepkwekerij aangetroffen.
Naar aanleiding van dit interne onderzoek heeft de Rabobank in het najaar van 2006 aangifte gedaan van negen gevallen van zogenaamde hypotheekfraude. In de onderscheiden aangiftes wordt door de bank verklaard -kort gezegd- dat zij vermoedt dat de bij die bank afgesloten hypothecaire lening is verkregen door overlegging van één of meerdere valse werkgeversverklaringen en valse loonspecificaties welke afkomstig zijn van de ondernemingen [bedrijf 5] BV of [bedrijf 2]. Er wordt in die aangiften uitgebreid en gedetailleerd aangegeven op welke wijze de fraude zou hebben plaatsgevonden en welke personen en bedrijven daarbij betrokken zouden zijn. Op de bij die aangiften gevoegde werkgeversverklaringen staat als werkgever en ondertekenaar [verdachte 5] vermeld en ze zijn voorzien van een firmastempel. [verdachte 5] was volgens het uittreksel uit het voor een ieder toegankelijke handelsregister van de Kamer van Koophandel algemeen directeur van [bedrijf 5] B.V. en de eenmanszaak [bedrijf 2] werd voor zijn rekening gedreven.
Ter verkrijging van een hypothecaire lening voor één die woningen (adres 2] te Nieuwegein), zo blijkt uit de betreffende aangifte van de Rabobank, twee werkgeversverklaringen overgelegd. Één van die werkgeversverklaringen is afkomstig van [bedrijf 5] BV, waarop als werkgever en ondertekenaar [verdachte 5] staat vermeld. De andere werkgeversverklaring is afkomstig van het bedrijf [bedrijf 7] BV. Als werkgever en ondertekenaar staat daarop [verdachte 4] vermeld. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte 4] bestuurder en enig aandeelhouder van deze onderneming was.
Het vestigingsadres van zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 5] BV is [adres 18] in Breda. Dit is volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ook het vestigingsadres van de eenmanszaak [bedrijf 6]. Deze onderneming heeft een werkgeversverklaring ten name van [verdachte 2] overgelegd ter verkrijging door [verdachte 2] van een hypothecaire lening bij Fortis ASR ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres 6] te Dordrecht. Deze onderneming wordt gedreven voor rekening van [verdachte 1]. Ook in deze woning is een hennepkwekerij aangetroffen. De hypotheeknemer Fortis ASR heeft aangifte gedaan van hypotheekfraude. Datzelfde adres, [adres 18] te Breda, heeft volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel ook gegolden als vestigingsadres van de onderneming [bedrijf 10] BV. [verdachte 2] is enig aandeelhouder van deze onderneming. Deze onderneming heeft facturen verschaft om gelden uit het bouwdepot te verkrijgen met betrekking tot de woningen aan de [adres 9] te Zwaag, de [adres 5] te Rotterdam en de [adres 17] te Bergen op Zoom. De [adres 5] te Rotterdam is een woning die [verdachte 2] samen met zijn toenmalige vriendin heeft aangekocht. De woning is gefinancierd met gelden uit een bij de ABN-AMRO bank afgesloten hypothecaire lening. Om die lening te verkrijgen is onder meer een werkgeversverklaring en loonspecificaties overgelegd afkomstig van [bedrijf 8] BV, een bedrijf waarvan [verdachte 4] enig aandeelhouder en bestuurder was. Ook hier is een hennepkwekerij aangetroffen. De bank heeft aangifte gedaan van hypotheekfraude. De woning aan de [adres 17] te Bergen op Zoom is een woning die is aangekocht door [verdachte 8] en [verdachte 9], de ouders van [verdachte 2]. Ter verkrijging van een hypothecaire lening bij de Postbank NV hebben zij ieder een werkgeversverklaring overgelegd van de onderneming [bedrijf 4] BV, waarvan [verdachte 2] volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel enig aandeelhouder is geweest. De ouders [verdachte 8] en [verdachte 9] hebben met een werkgeversverklaring en loonspecificaties van datzelfde bedrijf nog twee woningen gekocht, namelijk de woningen aan de [adres 15] te Rotterdam en aan de [adres 16] te Etten-Leur. Ook in deze woningen is telkens een hennepkwekerij aangetroffen en is door de financiële instellingen aangifte gedaan van hypotheekfraude. De aankoop van de woning aan de [adres 9] te Zwaag is gefinancierd met een hypothecaire lening van GMAC Hypotheek Kombin BV. Bij het afsluiten is en werkgeversverklaring en loonspecificaties overgelegd afkomstig van [bedrijf 5], het bedrijf waarvan [verdachte 5] algemeen directeur is. Er is in deze woning een hennepkwekerij aangetroffen en de hypotheeknemer heeft aangifte van hypotheekfraude gedaan.
In één van de aangiften van de Rabobank (met betrekking tot de woning aan de [adres 3] te Tytsjerk) wordt aangegeven dat in het dossier een aantekening is gevonden bij de hypotheekbesprekingen een tolk genaamd "[naam 1]" is opgetreden. Mogelijk zo wordt in die aangifte gerelateerd betreft het hier [verdachte 1], die eigenaar is van [bedrijf 6], gevestigd op het adres [adres 18] te Breda.
Nadat [verdachte 2] in april 2009 was aangehouden in het bedrijfspand [adres 19] te Almere in verband met een daar aanwezige hennepkwekerij, heeft het onderzoeksteam Kastanje, zo blijkt uit het proces-verbaal, zich gericht op nader onderzoek naar [verdachte 2], die toen al op grond van de eerdere hierboven weergegeven bevindingen als verdachte werd aangemerkt. Uit het vervolgens ingestelde onderzoek (observaties en taps) bleek dat hij regelmatig contact had met [verdachte 7] en dat door hen beiden materialen werden gehaald bij de bouwmarkt en dat deze werden vervoerd naar de woning van [verdachte 7]. Er was het vermoeden dat ze deze materialen gebruikten voor de aanbouw van een hennepkwekerij. In oktober 2009 is er in die woning een hennepkwekerij aangetroffen. Ook is uit dit onderzoek gebleken dat [verdachte 2] regelmatig telefonisch contact heeft gehad met [verdachte 3] die volgens de verbalisanten te maken zouden kunnen hebben met de verbouw van hennep in de woning van [verdachte 3]. In deze gesprekken komt ook de financiële relatie tussen [verdachte 3], [verdachte 7] en [verdachte 2] aan de orde. Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat er telefonisch gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [verdachte 2]en zijn vader [verdachte 8] die volgens de verbalisanten duiden op de verbouw van hennep, waarbij [verdachte 8] en [verdachte 9] betrokken zouden kunnen zijn. Ook is de Rabobankrekening van [verdachte 3] onderzocht. Daaruit bleek een financiële relatie tussen [verdachte 3] en onder meer [verdachte 2] en [verdachte 7]. In zowel de woning van [verdachte 7] als [verdachte 3] is een hennepkwekerij aangetroffen. Ten aanzien van de financiering van de woningen hebben de financiële instellingen (Sparck Hypotheken BV en Florius) aangifte gedaan van hypotheekfraude.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de informatie die zich in het aanwezige procesdossier van de Kastanjezaak bevindt, uitgaande van de naar aanleiding van een intern onderzoek gedane aangiften van Rabobank, op logische en begrijpelijke wijze verifieerbaar en controleerbaar langs welke weg het redelijk vermoeden van schuld aan strafbare feiten ten aanzien van verdachte (en de hiervoor genoemde andere medeverdachten in de Kastanjezaak) is gerezen.
Dit bevestigt het eerder op grond van de verklaringen van de getuigen [verbalisant 1] en Francissen door de rechtbank ingenomen standpunt dat het dossier in de zaak Beeruil geen initiërende en/of sturende rol heeft gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje en dat de verdediging en verdachte niet daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de omstandigheid dat de officier van justitie het dossier in de zaak Beeruil niet voorhanden heeft kunnen krijgen en geheel of te dele aan het dossier in de zaak Kastanje heeft kunnen toevoegen.
Dit leidt daarnaast tot het oordeel van de rechtbank dat verdachte en de verdediging evenmin daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de eerder door de rechtbank geconstateerde schending van artikel 152 Sv. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat [betrokkene 2], analist bij de Rabobank, bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er tussen de banken interbancair overleg met betrekking tot hypotheekfraude bestond, dat de Rabobank aangifte heeft gedaan op basis van het interne onderzoek van die bank en dat hij als intermediair naar andere banken is opgetreden en dat er gegevens zijn uitgewisseld. Ook [betrokkene 3], fraudespecialist bij de ABN-AMRO bank, geeft bij de rechter-commissaris aan dat de fraudeafdelingen van de banken regelmatig onderling contact hebben om gezamenlijk hypotheekfraude te bestrijden. [betrokkene 4], fraudecoördinator bij de Bank of Scotland, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat naar aanleiding van een gesprek met genoemde [betrokkene 2] en door hem verstrekte informatie, door de Bank of Scotland een onderzoek naar hypotheekfraude is gestart, en dat zij er vanuit gaat dat de Bank of Scotland later dezelfde informatie van de BRNON heeft gekregen. Op grond van deze verklaringen neemt de rechtbank aan dat de aangiften van de andere financiële instellingen hun grondslag hebben gevonden in dit interbancair overleg over hypotheekfraude en de binnen dat overleg namens de Rabobank verstrekte informatie, alsmede daarop volgend intern onderzoek door die financiële instellingen, en dat deze aangiften niet zijn geïnitieerd en/of wezenlijk zijn gestuurd door de hierboven bedoelde contacten, gesprekken en uitgewisselde informatie die hebben plaatsgevonden tussen de medewerkers van die financiële instellingen enerzijds en opsporingsambtenaren anderzijds, waarvan door de verbalisanten niettemin op grond van artikel 152 Sv proces-verbaal had moeten worden opgemaakt.
Er kan naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet worden gesproken van ernstige schending van de beginselen van procesorde en evenmin kan worden gezegd dat het wettelijk systeem in de kern is geraakt, door de hiervoor omschreven niet-naleving van artikel 152 Sv en het niet voegen door de officier van justitie van het dossier in de zaak Beeruil bij het procesdossier in de zaak Kastanje. Niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie is mitsdien niet aan de orde. Evenmin acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden een ander rechtsgevolg (strafverlaging of bewijsuitsluiting) op zijn plaats.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de constatering door de rechtbank dat artikel 152 Sv is geschonden.
Het verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Met betrekking tot feit 1
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit feit uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting.
[adres 2] te Nieuwegein
Op 18 april 2005 heeft de Rabobank Nieuwegein een hypotheek gevestigd op een woning aan de [adres 2] te Nieuwegein, ten behoeve van [verdachte 20] en [verdachte 21]. Beiden hebben bij de aanvraag om een hypothecaire lening een werkgeversverklaring overgelegd. De werkgeversverklaring van [verdachte 20] is afkomstig van het bedrijf [bedrijf 7] BV, gedateerd op 4 maart 2005 en getekend met de naam [verdachte 4], en houdt onder meer in dat hij sinds 1 juni 2004 in vaste dienst is in de functie van inkoper, tegen een bruto jaarsalaris van € 45.113,89, inclusief vakantiegeld. De werkgeversverklaring van [verdachte 21] is afkomstig van het bedrijf [bedrijf 5] BV, gedateerd op 29 maart 2005 en getekend met de naam [verdachte 5], en houdt onder meer in dat zij sinds 1 november 2004 in vaste dienst is in de functie van algemeen medewerker, tegen een bruto jaarsalaris van € 20.713,07, inclusief vakantiegeld.
De politie heeft op 12 oktober 2006 in de woning een hennepkwekerij aangetroffen.
Op 31 oktober 2006 (aangevuld op 11 februari 2009) heeft de Rabobank aangifte gedaan van vermoedelijke hypotheekfraude. Daarbij heeft de bank aangegeven dat er op grond van een melding van het Fraudeloket van de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken nader onderzoek is gedaan naar de bij de aanvraag overgelegde inkomensgegevens. Ook is er, mede naar aanleiding van de bevindingen van de bank in andere hypotheekdossiers, intern onderzoek verricht naar het rekeningverloop van (onder meer) het bedrijf [bedrijf 5]. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat vanuit dit bedrijf aan diverse personen loonbetalingen werden gedaan, die echter abrupt stopten nadat aan deze personen een hypothecaire lening was verstrekt.
De politie heeft vervolgens eveneens onderzoek gedaan naar het betalingsverkeer tussen de bedrijfsrekeningen van [bedrijf 7] en [bedrijf 5] en de gemeenschappelijke rekening van [verdachte 20] en [verdachte 21]. Hieruit blijkt dat er 11 keer een bedrag is overgeboekt vanaf de rekening van [bedrijf 7] en 6 keer vanaf de rekening van [bedrijf 5]. Opvallend is dat in beide gevallen de betalingen eindigen op 1 april 2005, dat wil zeggen kort voor het vestigen van de hypotheek, en dat in beide gevallen het merendeel van de overboekingen is gebeurd door middel van spoedopdrachten en op sterk wisselende maandelijkse data.
Verder is door de politie informatie ingewonnen bij het UWV en bij de Belastingdienst. De rechtbank constateert dat de bij deze instellingen bekende gegevens niet overeenstemmen met de door beide echtelieden overgelegde werkgeversverklaringen. Zo is van [verdachte 20] bij het UWV geen arbeidsverhouding met [bedrijf 7] bekend en is bij de Belastingdienst van dit bedrijf over het jaar 2005 geen omzet bekend en zou er over dat jaar ook geen loon zijn uitgekeerd.
Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 7] is opgericht op 4 maart 2004 en dat de verdachte [verdachte 4] in de hier aan de orde zijnde periode de enig bestuurder en aandeelhouder van dit bedrijf was.
Naar aanleiding van het voorgaande zijn [verdachte 20], [verdachte 21], [verdachte 5] en [verdachte 4] als verdachte gehoord.
[verdachte 20] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in 2005 via een kennis genaamd [naam 10] in contact is gekomen met de eigenaar van [bedrijf 7], een Vietnamese man met de naam [naam 3], die hem een arbeidscontract aanbood als inkoper. Hij heeft ook verklaard dat hij uiteindelijk geen werkzaamheden voor dit bedrijf heeft verricht. Vervolgens heeft [naam 10] ook voor zijn vrouw een arbeidscontract geregeld bij een bedrijf dat zij niet kenden en waar zij niet daadwerkelijk gewerkt heeft. Met deze arbeidscontracten en met hulp en begeleiding van [naam 10] is, zo heeft [verdachte 20] verklaard, vervolgens de woning aan de Snekerveste aangekocht en gefinancierd. De woning werd aanvankelijk door [naam 10] bewoond en later doorverhuurd; de kosten voor de hypothecaire lening werden door hem bekostigd.
[verdachte 21] heeft eveneens verklaard dat zij nooit gewerkt heeft bij het bedrijf waarbij zij op papier in dienst was; verder heeft zij aangegeven dat haar man bij de aankoop van de woning geholpen werd door anderen.
[verdachte 5] heeft verklaard dat hij medio 2004 een Vietnamese man genaamd [verdachte 1] heeft leren kennen en dat deze man hem gevraagd heeft om twee bedrijven, [bedrijf 5] en [bedrijf 2], op naam te zetten. Hij heeft verder aangegeven dat hij verder geen bemoeienis heeft gehad met deze bedrijven, dat [verdachte 1] feitelijk de baas was en dat hij alleen als (formeel) eigenaar een aantal keren werkgeversverklaringen en andere stukken heeft getekend. Desgevraagd heeft [verdachte 5] verklaard dat hij geen van de personen voor wie hij een werkgeversverklaring heeft getekend ooit aan het werk heeft gezien.
De verdachte [verdachte 4] heeft een vergelijkbare verklaring afgelegd. Hij heeft aangegeven dat hij op verzoek van een vriend van hem genaamd [verdachte 1] een tweetal bedrijven heeft opgericht en op zijn naam heeft gehad, te weten [bedrijf 7] BV en [bedrijf 8] BV, maar dat hij verder geen inhoudelijke bemoeienis had met deze bedrijven. Wel heeft hij een aantal keren op verzoek van [verdachte 1] werkgeversverklaringen getekend; zo ook de werkgeversverklaring van [verdachte 20].
Op grond van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat de door [verdachte 20] overgelegde werkgeversverklaring vals is en dat de verdachte [verdachte 4] samen met [verdachte 1] voor het opstellen hiervan verantwoordelijk is geweest. De rechtbank stelt ook vast dat, hoewel de verdachte stelt dat [verdachte 20] wel degelijk voor het bedrijf [bedrijf 7] werkzaam is geweest, hij geen antwoord heeft kunnen of willen geven op de vragen die de verbalisanten hem gesteld hebben over de werkzaamheden die [verdachte 20] zou moeten hebben verricht, noch (in meer dan oppervlakkige zin) over de werkzaamheden die in zijn algemeenheid binnen [bedrijf 7] werden uitgevoerd. Onder deze omstandigheden kan niet anders worden geoordeeld dan dat de verdachte [verdachte 4] op zijn minst bewust het aanmerkelijke risico heeft aanvaard dat hij door het zetten van zijn handtekening valsheid in geschrifte zou plegen.
Het onder feit 1 tenlastegelegde is derhalve in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
[adres 10] Alphen aan de Rijn
Op 23 februari 2005 hadden de al eerdergenoemde [verdachte 20] en [verdachte 21] ook al een hypothecaire lening aangevraagd bij de ING ten behoeve van de aankoop van een woning aan de [adres 10] te Alphen aan de Rijn, welke lening op 28 februari 2005 door de ING is geaccepteerd. Bij deze aanvraag waren door beide echtelieden de hierboven genoemde werkgeversverklaringen van respectievelijk [bedrijf 7] en [bedrijf 5] overgelegd.
Op 13 mei 2008 (aangevuld op 24 maart 2009) heeft de ING aangifte gedaan van vermoedelijke hypotheekfraude.
Zoals gezegd heeft de politie onderzoek verricht naar de betalingen die door [bedrijf 7] en [bedrijf 5] aan [verdachte 20] en [verdachte 21] zijn verricht en naar de relevante gegevens die bij het UWV en de Belastingdienst bekend waren. De rechtbank heeft hierboven reeds overwogen dat op grond van de bevindingen van de politie kan worden vastgesteld dat de inhoud van de werkgeversverklaringen niet stroken met de aard en omvang van de zogenaamde salarisbetalingen, noch met de inkomens- en omzetgegevens die over hen en de beide bedrijven bij de Belastingdienst staan geregistreerd.
[verdachte 20] heeft tegenover de politie verklaard dat de gang van zaken rond de aankoop van deze woning min of meer hetzelfde is geweest als die bij de woning aan de [adres 2] te Nieuwegein; ook hier werd alles geregeld via [naam 10] en ook hier hebben hij en zijn echtgenote nooit feitelijk in de door hen aangekochte woning gewoond. [verdachte 21] heeft over de aankoop van deze woning niet meer kunnen verklaren dan dat zij diverse handtekeningen heeft gezet en overigens vertrouwde op haar echtgenoot, die op zijn beurt weer door andere mensen werd geholpen.
Ook hier kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de door [verdachte 20] overgelegde werkgeversverklaring vals is en dat de verdachte [verdachte 4] en [verdachte 1] voor het opstellen hiervan verantwoordelijk zijn geweest, terwijl de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op het plegen van valsheid in geschrifte door zijn handtekening te zetten onder een werkgeversverklaring uit naam van een bedrijf waarmee hij geen feitelijke bemoeienis had en ten behoeve van een persoon van wie hij niet wist of en zo ja welke werkzaamheden deze binnen dit bedrijf verrichte.
Ook dit deel van het onder feit 1 tenlastegelegde kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit feit uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting.
[adres 5] te Rotterdam
Op 24 december 2004 heeft de ABN-AMRO een hypotheek gevestigd op een woning aan de [adres 5] te Rotterdam, ten behoeve van [verdachte 2] en [verdachte 36]. Bij de aanvraag om een hypothecaire lening -waarvan ook een bouwdepot van € 30.000,-- onderdeel uitmaakte- heeft [verdachte 2] een werkgeversverklaring overgelegd van het bedrijf [bedrijf 8], gedateerd op 28 oktober 2004 en getekend met de naam [verdachte 4]. Deze werkgeversverklaring houdt onder meer in dat [verdachte 2] sinds 1 april 2004 in vaste dienst is in de functie van sales manager, tegen een bruto jaarsalaris van € 42.223,34 (inclusief vakantiegeld).
Het bouwdepot behorende bij de hypothecaire lening is door de bank uitbetaald naar aanleiding van een factuur van 21 januari 2005 van het bedrijf [bedrijf 10] BV, getekend door een [verdachte 6].
In de woning is op 23 mei 2005 een hennepkwekerij aangetroffen.
Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel was in de hier bedoelde periode de verdachte [verdachte 4] (via [bedrijf 7]) de enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 8].
Op 4 april 2007 (aangevuld op 2 april 2009) heeft ABN-AMRO aangifte gedaan van vermoedelijke hypotheekfraude, omdat uit controle zou zijn gebleken dat de verstrekte inkomensgegevens niet juist waren en er ook twijfels waren over de beweerde verbouwing van de woning.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het betalingsverkeer tussen de bedrijfsrekening van [bedrijf 8] en de rekening van [verdachte 2]. Daaruit blijkt dat er tussen 31 maart 2004 en 31 maart 2005 13 keer een bedrag als loonbetaling aan [verdachte 2] is overgemaakt. Aan deze betalingen valt op dat de eerste betaling heeft plaatsgevonden voor de datum indiensttreding zoals die op de werkgeversverklaring staat vermeld (1 april 2004), dat de laatste betaling plaatsvindt kort nadat de hypotheek is afgesloten en dat per maand sprake is van sterk wisselende data waarop de loonbetalingen overgeboekt worden.
[verdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij in 2003 in contact is gekomen met een Vietnamese man genaamd [naam 5] die bemiddelde bij hypotheken en huizen verhuurde. Met diens hulp, zoals het regelen van een valse werkgeversverklaring, heeft hij vervolgens een woning gekocht aan de [adres 6] te Dordrecht. [verdachte 2] heeft verder verklaard dat hij op een zeker moment via deze [naam 5] (die hij op basis van een foto nader heeft geïdentificeerd als [verdachte 1]) in contact is gekomen met de verdachte [verdachte 4], in wiens bedrijf [bedrijf 8] hij is gaan werken. Gevraagd naar de werkgeversverklaring van [bedrijf 8] heeft [verdachte 2] aangegeven dat hij deze zelf heeft ingevuld, dat hij wel wat werkzaamheden voor [bedrijf 8] heeft verricht, maar dat hij niet weet of deze wel het salaris rechtvaardigden die hij volgens de werkgeversverklaring verdiende.
De verdachte [verdachte 4] heeft over zijn betrokkenheid bij de bedrijven [bedrijf 7] en [bedrijf 8] verklaard zoals hierboven onder feit 1 reeds weergegeven. Hij heeft verder verklaard dat de aan [verdachte 2] verstrekte werkgeversverklaring is geregeld door [verdachte 1], dat de gegevens op deze verklaring niet kloppen en dat het dus gaat om een vals stuk, dat hij desondanks heeft getekend.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door [verdachte 2] aan de bank overgelegde werkgeversverklaring vals is en dat de verdachte [verdachte 4] samen met [verdachte 1] en [verdachte 2] voor het tot stand komen van deze verklaring verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Nu de verdachte heeft aangegeven dat hij ervan op de hoogte was dat de inhoud van de werkgeversverklaring niet op waarheid berustte, kan tevens worden vastgesteld dat hij opzet heeft gehad op de valsheid van dit stuk.
In zoverre kan het onder feit 2 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
[adres 7] te Bergen op Zoom
Op 29 december 2004 heeft Fortis een hypotheek gevestigd op de woning aan de [adres 7] te Bergen op Zoom, ten behoeve van [verdachte 2] en [verdachte 36]. Bij de aanvraag om een hypothecaire lening heeft [verdachte 2] een werkgeversverklaring overgelegd van het bedrijf [bedrijf 8]; het gaat hierbij om dezelfde werkgeversverklaring die enige weken later is gebruikt bij de hypotheekaanvraag die hierboven bij de [adres 5] is beschreven.
Ook in deze woning is (op 11 juli 2007) door de politie een hennepkwekerij aangetroffen.
Fortis heeft op 9 augustus 2007 (aangevuld op 18 maart 2009) aangifte gedaan van vermoedelijke hypotheekfraude.
Op grond van hetgeen de rechtbank hierboven bij de bespreking van de [adres 5] reeds heeft vastgesteld en overwogen, staat ook hier vast dat de aan de bank overgelegde werkgeversverklaring vals is, dat de verdachte [verdachte 4] samen met [verdachte 1] en [verdachte 2] hiervoor verantwoordelijk kunnen worden gehouden en dat de verdachte [verdachte 4] opzet heeft gehad op de valsheid van het stuk.
Ook in zoverre kan het onder feit 2 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Ten aanzien van feit 3
A. Privé-rekeningen
De politie heeft onderzoek gedaan naar het betalingsverkeer op twee bankrekeningen op naam van de verdachte [verdachte 4], te weten een rekening met het nummer [nummer], aangehouden bij de ABN-AMRO, en een rekening met het nummer [nummer], aangehouden bij de Rabobank. Aan de hand van de door de politie opgevraagde rekeningoverzichten kan de rechtbank vaststellen dat er op de rekening eindigend op -461 in de periode van 19 februari 2004 tot en met 3 maart 2009 zeer regelmatig contante bedragen zijn gestort, die samen een totaalbedrag van € 129.550,-- opleveren. Voor de rekening eindigend op -937 geldt eveneens dat hierop regelmatig contante bedragen werden gestort. In de periode 7 januari 2004 tot en met 14 november 2007 gaat het hierbij om een totaalbedrag van € 66.420,--.
De verdachte [verdachte 4] is gevraagd naar de herkomst van deze bedragen. Over een aantal stortingen heeft de verdachte een verklaring afgelegd, in die zin dat hij heeft aangegeven dat deze bedragen afkomstig moeten zijn van terugbetaalde leningen of inkomsten uit arbeid. Details over deze leningen of over de werkzaamheden die hij hiervoor zou hebben verricht heeft hij echter niet kunnen of willen geven; evenmin heeft hij opheldering kunnen of willen verschaffen over de vraag waarom deze bedragen contant werden gestort.
De rechtbank constateert dat uit de door de politie bij de Belastingdienst opgevraagde gegevens blijkt dat de verdachte [verdachte 4] in 2005 en 2006 inkomsten uit arbeid zou hebben ontvangen van het bedrijf [bedrijf 2]. Het gaat daarbij om bruto jaarinkomens van respectievelijk € 18.741,-- en € 23.701,--. Deze inkomsten kunnen de omvangrijke (en contante) stortingen op de privé-rekeningen van de verdachte in ieder geval niet verklaren, nog daargelaten dat de rechtbank er op grond van het procesdossier mee bekend is dat [bedrijf 2] net als [bedrijf 7] en [bedrijf 8] een bedrijf is dat feitelijk alleen is gebruikt om valse werkgeversverklaringen af te kunnen geven, zodat ernstig getwijfeld mag worden aan de juistheid van deze gegevens. Voor het overige is de rechtbank niet bekend met (legale) inkomsten van de verdachte en al helemaal niet met inkomsten van dien aard dat zij de gestorte geldbedragen kunnen verklaren.
Daarentegen is hierboven wel reeds vastgesteld dat de verdachte [bedrijf 4]\ een rol heeft gespeeld bij het verstrekken van valse werkgeversverklaringen waarmee hypotheken zijn afgesloten. Uit het procesdossier blijkt dat op deze manier een groot aantal keren hypotheekfraude is gepleegd, waarbij tevens in een groot deel van de gevallen de woningen werden gebruikt voor hennepteelt. Met dergelijke strafbare feiten zijn grote geldbedragen gemoeid. Nu van legale inkomsten niet of nauwelijks is gebleken, de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft kunnen of willen geven over de herkomst van de op zijn rekening gestorte bedragen en hij, zoals hieronder nader zal worden overwogen, een aanzienlijke rol heeft gespeeld bij het in georganiseerd verband plegen van een reeks van strafbare feiten, staat buiten redelijke twijfel vast dat het hier gaat om gelden die van misdrijf afkomstig zijn.
Het onder feit 3A tenlastegelegde kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
B. Bedrijfsrekeningen
Door de politie is ook onderzoek gedaan naar het rekeningverloop van de bedrijfsrekeningen van [bedrijf 8] ([nummer]) en [bedrijf 7] ([nummer]), beide aangehouden bij de ABN-AMRO. Daaruit blijkt dat op de rekening van [bedrijf8] in de periode van 20 februari 2004 tot en met 5 juni 2007 een aanzienlijk aantal contante geldbedragen is gestort, in totaal € 93.640,--. Voor de rekening van [bedrijf 7] geldt hetzelfde; daarop is in de periode van 25 maart 2004 tot en met 3 maart 2009 in totaal € 121.590,-- aan contanten gestort.
De verdachte [verdachte 4] is ook naar de herkomst van deze bedragen gevraagd. Kort gezegd heeft hij verklaard dat hij wel zag dat er op de bedrijfsrekeningen grote bedragen werden gestort, maar dat [verdachte 1] alles met betrekking tot de bedrijven regelde en hij er verder niet naar heeft gevraagd.
De rechtbank stelt vast dat uit het procesdossier niet is gebleken dat de twee genoemde bedrijven enige legale activiteit hebben ontplooid. Vast staat alleen dat [bedrijf 7] en [bedrijf 8] gebruikt zijn voor het opstellen van valse werkgeversverklaringen en voor het doen van gefingeerde loonbetalingen, één en ander ten behoeve van grootschalige hypotheekfraude. Naar het oordeel van de rechtbank kan er dan ook geen redelijke twijfel over bestaan dat de contante bedragen die op de bedrijfsrekeningen zijn gestort, afkomstig zijn van enig misdrijf.
Uit de verklaring van de verdachte [verdachte 4] volgt dat hij wetenschap heeft gehad van de bedoelde bedragen, hetgeen overigens ook blijkt uit de rekeningafschriften die tijdens de huiszoeking op zijn verblijfadres zijn aangetroffen. Nu, zoals hierboven eerder overwogen, de verdachte betrokken is geweest bij het valselijk opstellen van werkgeversverklaringen en hij ook wetenschap moet hebben gehad van het ontbreken van legale bedrijfsactiviteiten, moet de verdachte op de hoogte zijn geweest van de misdadige herkomst van de gestorte gelden.
Ten aanzien van de tenlastgelegde periode overweegt de rechtbank dat uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel naar voren komt dat [bedrijf 8] na verloop van tijd is overgegaan in [bedrijf 9] BV en dat vanaf 14 juli 2007 [verdachte 19] (formeel) de zeggenschap over dit bedrijf heeft verkregen. Uit het procesdossier blijkt niet dat de verdachte [verdachte 4] na deze datum nog direct of indirect bij [bedrijf 8] betrokken is geweest.
Het onder feit 3B1 tenlastegelegde kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden, zij het slechts voor de periode van 1 januari 2004 tot 14 juli 2007; van het overige deel zal de verdachte moeten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
Het procesdossier bevat de resultaten van het politieonderzoek naar een groot aantal gevallen van mogelijke hypotheekfraude en naar de samenhang daartussen, met name waar het gaat om de betrokken (rechts)personen en de gehanteerde werkwijze. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het onderzoek vast dat tussen een aantal van de in het dossier genoemde personen en rechtspersonen sprake is geweest van een duurzaam en georganiseerd samenwerkingsverband, dat tot doel had om via oplichting en valsheid in geschrifte financiële instellingen ertoe te bewegen hypothecaire leningen te verstrekken, waarmee vervolgens woningen werden gefinancierd die vrijwel steeds gebruikt werden voor het inrichten van hennepkwekerijen.
De werkwijze die uit het dossier blijkt is de volgende. In eerste instantie werden personen aangezocht, in het overgrote deel van de gevallen van Vietnamese afkomst en veelal op grond van hun inkomsten niet in de positie om zelf een hypothecaire lening van de benodigde omvang te verkrijgen, aan wie werd gevraagd een woning te kopen. Aan de kopers werd in ruil hiervoor een financiële beloning in het vooruitzicht gesteld, of aan hen werd voorgehouden dat zij de woning zouden mogen bewonen, waarbij (een deel van) de kosten van de hypotheek door de initiatiefnemers zou worden vergoed. Vervolgens werden valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties opgemaakt en aan de kopers verstrekt, waarmee bij de banken de indruk werd gewekt dat de kopers voldoende kredietwaardig waren om aan hen een hypothecaire lening aan te verstrekken. De indruk van kredietwaardigheid werd meestal versterkt door vanuit de bedrijven die de werkgeversverklaringen hadden verstrekt een klein aantal salarisbetalingen te doen, die echter vervolgens door de kopers contant moesten worden opgenomen en terugbetaald. Nadat de hypothecaire lening was verstrekt en de woning aangekocht, werd in een aantal gevallen nog via een valse factuur voor een fictieve verbouwing aanspraak gemaakt op een bouwdepot. Vervolgens werd in vrijwel alle gevallen een hennepkwekerij in de woning ingericht, waarbij hetzij de oorspronkelijke kopers in de woning bleven wonen, hetzij de woning werd (onder)verhuurd aan derden.
De hier geschetste werkwijze blijkt uit de verklaringen die een deel van de hierboven als "koper" aangeduide verdachten tegenover de politie, en in sommige gevallen tegenover de rechter-commissaris, hebben afgelegd. Het gaat daarbij met name om de onder feiten 1 en 2 reeds genoemde verklaringen van [verdachte 28], [verdachte 27] en [verdachte 26], en verder om de verklaringen van [verdachte 20] en [verdachte 21] (over de aankoop van de woningen aan de [adres 2] te Nieuwegein en de [adres 10] te Alphen aan de Rijn); [verdachte 12] en [verdachte 13] (over de aankoop van de woning aan de [adres 20] te Etten-Leur); [verdachte 29] (over de aankoop van de woning aan de [adres 8] te Sluiskil); [verdachte 32] (over de aankoop van de woning aan de [adres 21] te Beverwijk); [verdachte 34] en [verdachte 35] (over de aankoop van de woning aan de [adres 22] te Roosendaal); en [verdachte 33] (over de aankoop van de woningen aan het [adres 23] te Zevenbergen en de [adres 24] te Velsen-Noord). Daarnaast kan worden gewezen op de verklaringen van de al eerdergenoemde [verdachte 2] over de aankoop van de woning aan de [adres 6] te Dordrecht.
Hoewel deze verklaringen telkens betrekking hebben op verschillende aankopen, en onafhankelijk van elkaar zijn afgelegd, komen zij op belangrijke onderdelen -voor wat betreft de wijze waarop één en ander plaatsvond- met elkaar overeen. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen, ook al lijkt het erop dat niet al deze verdachten even volledig over hun eigen aandeel in de gepleegde misdrijven hebben willen verklaren.
Voor zover het gaat om de verkrijging van valse werkgeversverklaringen wijst de rechtbank op de reeds onder feiten 1 en 2 aangehaalde verklaringen van [verdachte 5] en [verdachte 4], die beide hebben verklaard dat zij gevraagd zijn om verschillende bedrijven op naam te zetten en in die hoedanigheid werkgeversverklaringen en andere stukken te tekenen voor personen die hen onbekend waren of waarvan zij wisten dat die niet de werkzaamheden verrichten die in de verklaringen genoemd werden. Een vergelijkbare verklaring is afgelegd door [verdachte 19] over zijn betrokkenheid bij het bedrijf [bedrijf 9] BV.
De organisatorische samenhang tussen de verschillende in de tenlastelegging genoemde natuurlijke- en rechtspersonen blijkt voorts uit de onderlinge geldstromen die door de politie in kaart zijn gebracht. In de eerste plaats kan gewezen worden op de geldbedragen die als fictieve salarisbetalingen zijn gedaan vanaf de bedrijfsrekeningen van [bedrijf 5], [bedrijf 2], [bedrijf 8], [bedrijf 7], [bedrijf 9], [bedrijf 6] en [bedrijf 10], en die veelal vervolgens door de ontvangers contant moesten worden opgenomen en terugbetaald aan een ander, waarbij in een aantal gevallen de naam [naam 4], of een daarop gelijkende naam, werd genoemd. Daarnaast zijn er (onder meer) aanzienlijke betalingen geweest tussen [bedrijf 5] en [bedrijf 8]; tussen [bedrijf 5] en [verdachte 4] in persoon; tussen [verdachte 5] in persoon en [bedrijf 8] en vice versa; en tussen [bedrijf 8] en [verdachte 2]. De rechtbank gaat er, mede gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen, van uit dat deze geldstromen te maken hebben met (beoogde) criminele activiteiten in organisatorisch verband tussen deze personen. Er is niet aannemelijk geworden dat deze verband houden met legale (bedrijfsmatige) activiteiten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte [verdachte 4] een aanzienlijke rol gespeeld binnen dit criminele samenwerkingsverband. Hij is, als formeel eigenaar van [bedrijf 7] en [bedrijf 8], betrokken geweest bij het afgeven van valse werkgeversverklaringen, zonder welke de criminele werkwijze die hierboven is geschetst niet had kunnen plaatsvinden. In dezelfde hoedanigheid is hij daarnaast betrokken geweest bij het ontvangen van aanzienlijke hoeveelheden contante betalingen op de bedrijfsrekeningen van beide ondernemingen. Bovendien blijkt uit diverse verklaringen dat de verdachte ook op andere, directere manieren betrokken is geweest bij de aankoop van woningen en het afsluiten van hypotheken. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaringen van [verdachte 20], [verdachte 26], [verdachte 27}, [verdachte 28] en [betrokkene 6]. Dat de verdachte [verdachte 4] enkel als katvanger zou zijn misbruikt door [verdachte 1], zoals hij zelf stelt, wordt in ieder geval door deze verklaringen gevoeglijk weerlegd.
Het onder feit 4 tenlastegelegde kan derhalve eveneens wettig en overtuigend bewezen worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1.
hij in de periode van 4 maart 2004 tot en met 4 maart 2005 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens een model-werkgeversverklaring betreffende [verdachte 20] (als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 2] te Nieuwegein en [adres 10] te Alphen a/d Rijn) elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op die model-werkgeversverklaringen
- aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst", terwijl er geen sprake was van een -vast- dienstverband, en
- "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", terwijl er geen sprake was van een dienstverband, en
- te vermelden dat [verdachte 20], sinds 1 juni 2004 als inkoper werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 7] BV, en
- te vermelden een bruto jaarsalaris van € 39.920,27 en een vakantietoeslag van € 3.193,62 en een vaste eindejaarsuitkering van € 2.000,- en een totaal bruto jaarsalaris van € 45.113,89, terwijl van salariscomponenten geen sprake was, en
- een firma-stempel te plaatsen, en
- te ondertekenen als zijnde naar waarheid ingevuld;
Feit 2.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 23 november 2004 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens een model-werkgeversverklaring betreffende [verdachte 2] (als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 5] te Rotterdam en/of [adres 7] te Bergen op Zoom) elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op die model-werkgeversverklaringen
- aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst", terwijl er geen sprake was van een -vast- dienstverband, en
- "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", terwijl er geen sprake was van een dienstverband, en
- te vermelden dat [verdachte 2] sinds 1 april 2004 als Sales Manager werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 8] BV, en
- te vermelden een bruto jaarsalaris van € 37.243,83 en een vakantietoeslag van € 2.979,51 en een vaste eindejaarsuitkering van € 2.000,- en een totaal bruto jaarsalaris van € 42.223,34, terwijl van salariscomponenten geen sprake was, en
- een firma-stempel te plaatsen, en
- te ondertekenen als zijnde naar waarheid ingevuld;
Feit 3.
A.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 3 maart 2009 in de gemeente Etten-Leur, op meerdere tijdstippen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- geldbedragen, te weten de gelden die door middel van een contante storting zijn gestort op de bankrekeningen [nummer] en [nummer] van verdachte (als vermeld op dossierpagina's 8162 t/m 8164 en 8185 t/m 8186), heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
EN
B1.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 14 juli 2007 in de gemeente Etten-Leur, op meerdere tijdstippen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- geldbedragen, te weten de gelden die door middel van een contante storting zijn gestort op de bankrekening [nummer] van de rechtspersoon [bedrijf 8] BV en op de bankrekening [nummer] van de rechtspersoon [bedrijf 7]BV (als vermeld op dossierpagina's 8119 en 8159 t/m 8161),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 4.
hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 19 januari 2010 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten naast verdachte de personen [verdachte 2], [verdachte 1], [verdachte 5], [verdachte 8], [verdachte 9] en andere personen, en de rechtspersonen [bedrijf 2], [bedrijf 3], [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6], [bedrijf 7] BV, [bedrijf 8] BV, [bedrijf 9] en [bedrijf 10] BV, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep (als in artikel 3, sub B en C, OW),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR);
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Door een kennelijke vergissing staat in het onder 1 en 2 tenlastegelegde:
"met anderen" in plaats van "met een ander of anderen" en
"binenkort" in plaats van "binnenkort"en
en in het onder 3 primair onder B1 tenlastegelegde:
"bankrekeening" in plaats van "bankrekening" en
en in het onder 4 tenlastegelegde
"[bedrijf 2] BV" in plaats van "[bedrijf 2]" en
"[bedrijf 6] BV" in plaats van "[bedrijf 6]".
De rechtbank gaat telkens van het laatste uit. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank heeft (daarnaast) de overig in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Kwalificatie
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het de volgende strafbare feiten op:
Onder 1:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Onder 2:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Onder 3 onder A:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
Onder 3 onder B1:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
Onder 4:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering straf
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij was betrokken bij het valselijk opmaken van een viertal werkgeversverklaringen. Daarmee zijn bij financiële instellingen hypothecaire leningen verkregen ten behoeve van de aankoop van woningen. Die instellingen zijn door dit handelen op het verkeerde been gezet. Daarnaast heeft verdachte meerdere, en in een aantal gevallen aanzienlijke, geldbedragen op de zijn privérekeningen en de rekeningen van zijn bedrijven gestort gekregen die van misdrijf afkomstig waren.
Voormelde strafbare feiten zijn -zoals hiervoor onder de overwegingen ten aanzien van het bewijs met betrekking tot feit 4 is weergegeven- gepleegd in het kader van een omvangrijk crimineel samenwerkingsverband, waarbinnen een groot aantal natuurlijke personen en bedrijven in georganiseerd verband en structureel actief zijn geweest. Door de leden van deze criminele organisatie is bewerkstelligd dat met behulp van valse werkgeversverklaringen en loonspecificaties door verschillende financiële instellingen hypothecaire leningen werden verstrekt ten behoeve van de aankoop van tientallen woningen door heel Nederland. Om de kredietwaardigheid richting die financiële instellingen te versterken werden er vanuit de bedrijven die de werkgeversverklaringen hadden verstrekt een aantal salarisbetalingen gedaan, die overigens in veel gevallen contant moesten worden opgenomen en terug worden gegeven. Ook zijn in een aantal gevallen met valse nota's gelden uit bij die leningen verstrekte bouwdepots verkregen.
Na aankoop is in bijna alle woningen een hennepkwekerij ingericht.
De leden van de organisatie hebben op deze wijze op een gewiekste en doortrapte wijze financiële instellingen om de tuin weten te leiden om hun doel - het ter beschikking krijgen van gelden om woningen te laten aankopen waarin door de organisatie vervolgens hennepkwekerijen konden worden ingericht- te bereiken.
Door dit strafbare handelen is het vertrouwen dat de financiële instellingen moeten kunnen hebben in de juistheid van de bij hen aangeleverde schriftelijke stukken ter verkrijging van een hypothecaire lening aangetast. Bovendien is er in ieder geval in een aantal gevallen bij de betrokken financiële instellingen schade ontstaan doordat de periodieke betalingen op de lening na ontdekking van de hennepkwekerij staakten en de woning moest worden verkocht.
De door leden van de organisatie aangezochte kopers van de woningen, veelal van Vietnamese afkomst, is voorgespiegeld dat zij door mee te werken het frauduleuze handelen een eigen woning zouden kunnen verkrijgen. Na de aankoop van de woning en het afsluiten van een hypothecaire lening is, in een aantal gevallen onder bedreiging met geweld vanuit de organisatie, in die woning een hennepkwekerij ingericht. Na ontdekking van de onderscheiden hennepkwekerijen stopten de gefingeerde loonbetalingen aan de kopers en bleken ze in veel gevallen niet meer in staat om aan de verplichtingen van de hypothecaire lening te voldoen en bleven ze, na verkoop van de woning, met een restschuld achter.
Er mag er van worden uitgegaan dat als de drijfveer voor de criminele activiteiten van de organisatie het financiële gewin uit hennepteelt en -handel heeft gegolden. Daar is op grote schaal door de organisatie uitvoering aan gegeven: in bijna alle aangekochte woningen is een (ontmantelde) hennepkwekerij aangetroffen. Tussen de verschillende leden van de criminele organisatie hebben een aanzienlijk aantal geldtransacties plaatsgevonden. Daarbij gaat het in een aantal gevallen om omvangrijke bedragen. Aangenomen mag worden dat deze transacties voornamelijk in relatie staan tot bedoelde hennepteelt en -handel. Algemeen bekend is dat de uit hennepplanten te verkrijgen stof niet alleen bij gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook leidt tot allerlei andere vormen van criminaliteit.
Verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld binnen de hiervoor omschreven criminele organisatie. Hij was in zijn hoedanigheid van formeel bestuurder van een tweetal bedrijven betrokken bij het vervaardigen en verstrekken van meerdere valse werkgeversverklaringen en loonspecificaties. Deze valse bescheiden zijn vervolgens gebruikt om daarmee de hiervoor omschreven hypotheekfraude te plegen met als doel gelden uit hypothecaire leningen los te krijgen. Daarmee werden woningen aangekocht om daarin vervolgens hennep te telen.
Er kan daarnaast van worden uitgegaan dat de contante betalingen op de privérekeningen en de rekeningen van zijn bedrijven verband houden met de criminele activiteiten van de organisatie. Verdachte heeft zodoende een belangrijke rol gespeeld bij de financiële transacties van de organisatie.
Zonder de bijdrage van verdachte had de organisatie niet in de hiervoor omschreven omvang kunnen functioneren.
De positie die verdachte heeft gehad binnen de hiervoor beschreven omvangrijke vorm van georganiseerde misdaad, waarbij slechts het geldelijke gewin uit hennepteelt en -handel voor de organisatie als drijfveer heeft gegolden, en de wijze waarop hij binnen die organisatie heeft geopereerd, brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat de door de officier van justitie gevorderde straf geen recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten.
Weliswaar is er over verdachte een reclasseringsrapport opgemaakt maar daaruit komen geen feiten en omstandigheden naar voren die van invloed zijn op de te bepalen straf.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden is.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten:
2 gouden ringen
1 oorbel/oorsteker twv € 555=
1 ring twv € 5700
1 ring twv € 845
1 ketting twv € 2300
Geld 2x50, 9x20, 5x10, 1x5 euro, totaal 355 euro
Geld 2x500, 4x200, 2x100 eurobiljet, totaal 2000 euro
Geld 1 biljet van 50 euro, totaal 50 euro
Geld 8 biljetten van 50 euro, totaal 400 euro
Geld 15x50 en 10x20 eurobiljetten, totaal 950 euro
Geld 1 biljet van 50 euro, totaal 50 euro
moet worden verbeurdverklaard.
Voornoemde voorwerpen behoorden aan verdachte toe, waren of geheel of ten dele ten eigen bate aangewend en waren geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten verkregen.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd Obvion N.V., gevestigd te Heerlen.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij geen betrekking op door verdachte gepleegd strafbaar handelen.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen
33, 33a, 47 lid 1 aanhef en onder 1, 57, 225 lid 1 en 420bis lid 1 aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 1, 2, 3 onder A en B1 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt de verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Verklaart verbeurd:
2 gouden ringen
1 oorbel/oorsteker twv € 555=
1 ring twv € 5700
1 ring twv € 845
1 ketting twv € 2300
Geld 2x50, 9x20, 5x10, 1x5 euro, totaal 355 euro
Geld 2x500, 4x200, 2x100 eurobiljet, totaal 2000 euro
Geld 1 biljet van 50 euro, totaal 50 euro
Geld 8 biljetten van 50 euro, totaal 400 euro
Geld 15x50 en 10x20 eurobiljetten, totaal 950 euro
Geld 1 biljet van 50 euro, totaal 50 euro
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Verklaart de benadeelde partij Obvion N.V., gevestigd te Heerlen, in haar vordering niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.H.A. Fransen, voorzitter, L.W. Janssen en J. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2013.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.