RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Parketnummer: 19/614002-09
datum uitspraak: 26 februari 2013
Raadsman: mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam
VONNIS van de rechtbank Noord-Nederland, meervoudige kamer voor strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, zitting houdende te locatie Assen, in de zaak tegen:
[verdachte 2],
geboren op [datum] 1978 te [geboorteplaats en -land]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 april 2010, 29 juni 2010, 27 juni 2011, 26 september 2011 en 2 oktober 2012 (start zitting).
De tenlastelegging is ter terechtzitting van 27 juni 2011 op vordering van de officier van justitie gewijzigd en is daarmee als volgt komen te luiden:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1.
hij in of omstreeks de periode 01 juni 2003 tot en met 31 december 2004 in de gemeente(n) Bergen op Zoom en/of Etten-Leur en/of Breda, althans in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen (telkens) een (model-)werkgeversverklaring betreffende verdachte (als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 5] te Rotterdam, [adres 6] te Dordrecht, en/of [adres 7] te Bergen op Zoom) (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid
- (op) de (model-)werkgeversverklaring als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 5] te Rotterdam en/of [adres 7] te Bergen op Zoom
- aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake was van een -vast- dienstverband), en/of
- "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binenkort te beëindigen?" (terwijl er geen sprake was van een dienstverband, althans terwijl reeds vast stond dat het dienstverband van verdachte om en nabij april 2005 zou worden beëindigd, althans dat de (vermeende) loonbetalingen aan verdachte zouden stoppen in april 2005), en/of
- te vermelden dat hij, verdachte, sinds 01 april 2004 als sales manager werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 8] BV, en/of
- te vermelden een bruto jaarsalaris van € 37.234,83 en/of een vakantietoeslag van € 2.979,51 en/of een vaste eindejaarsuitkering van € 2.000,- en/of een totaal (bruto) jaarsalaris van € 42.223,34 (terwijl van (een) salaris(componenten) geen sprake was, althans terwijl de daadwerkelijk aan verdachte uitgekeerde gelden lager waren en/of terwijl er geen eindejaarsuitkering en/of vakantietoeslag is uitgekeerd aan verdachte), en/of
- een firma-stempel te (laten/doen) plaatsen, en/of
- te (laten/doen) ondertekenen (als zijnde naar waarheid ingevuld), en/of
- (op) de (model-)werkgeversverklaring als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woning [adres 6] te Dordrecht
- aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake was van een dienstverband), en/of
- "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binenkort te beëindigen?", en/of
- te vermelden dat hij, verdachte, sinds 01 januari 2003 als werkvoorbereider werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 6] BV, en/of
- te vermelden een bruto jaarsalaris van € 39.840,71 en/of een vakantietoeslag van € 7.452,72 en/of een totaal (bruto) jaarsalaris van € 47.293,43 (terwijl van (een) salaris(componenten) geen sprake was, althans terwijl de daadwerkelijk aan verdachte uitgekeerde gelden lager waren en/of terwijl er geen vakantietoeslag is uitgekeerd aan verdachte), en/of
- een firma-stempel te (laten/doen) plaatsen, en/of
- te (laten/doen) ondertekenen (als zijnde naar waarheid ingevuld);
(art 225 lid 1, SR)
hij op/in of omstreeks de periode 01 juni 2003 tot en met 31 december 2004 te Bergen op Zoom en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring betreffende verdachte (als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 5] te Rotterdam, [adres 6] te Dordrecht, en/of [adres 7] te Bergen op Zoom), (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of diens mededader(s) (telkens) genoemde werkgeversverklaring heeft verstrekt aan een (werknemer van een) (tussenpersoon van een) hypotheeknemer bij het aanvragen van een hypotheek,
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- (op) de (model-)werkgeversverklaring als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 5] te Rotterdam en/of [adres 7] te Bergen op Zoom
- is aangekruist dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake was van een -vast- dienstverband), en/of
- "nee" is aangekruist bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binenkort te beëindigen?" (terwijl er geen sprake was van een dienstverband, althans terwijl reeds vast stond dat het dienstverband van verdachte om en nabij april 2005 zou worden beëindigd, althans dat de -loon-betalingen aan verdachte zouden stoppen in april 2005), en/of
- is vermeld dat hij, verdachte, sinds 01 april 2004 als sales manager werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 8] BV, en/of
- is vermeld een bruto jaarsalaris van € 37.234,83 en/of een vakantietoeslag van € 2.979,51 en/of een vaste eindejaarsuitkering van € 2.000,- en/of een totaal (bruto) jaarsalaris van € 42.223,34 (terwijl van (een) salaris(componenten) geen sprake was, althans terwijl de daadwerkelijk aan verdachte uitgekeerde gelden lager waren en/of terwijl er geen eindejaarsuitkering en/of vakantietoeslag is uitgekeerd aan verdachte), en/of
- een firma-stempel is geplaatst, en/of
- is ondertekend (als zijnde naar waarheid ingevuld), en/of
- (op) de (model-)werkgeversverklaring als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woning [adres 6] te Dordrecht
- is aangekruist dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst" (terwijl er geen sprake was van een -vast- dienstverband), en/of
- "nee" is aangekruist bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binenkort te beëindigen?" (terwijl er geen sprake was van een dienstverband, althans terwijl reeds vast stond dat het dienstverband van verdachte om en nabij april 2005 zou worden beëindigd, althans dat de -loon-betalingen aan verdachte zouden stoppen in april 2005), en/of
- is vermeld dat hij, verdachte, sinds 01 januari 2003 als werkvoorbereider werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 6] BV, en/of
- is vermeld een bruto jaarsalaris van € 39.840,71 en/of een vakantietoeslag van € 7.452,72 en/of een totaal (bruto) jaarsalaris van € 47.293,43 (terwijl van (een) salaris(componenten) geen sprake was, althans terwijl de daadwerkelijk aan verdachte uitgekeerde gelden lager waren en/of terwijl er geen vakantietoeslag is uitgekeerd aan verdachte), en/of
- een firma-stempel is geplaatst, en/of
- is ondertekend (als zijnde naar waarheid ingevuld);
(art 225 lid 2, SR)
Feit 2.
hij in of omstreeks de periode 01 oktober 2009 tot en met 19 januari 2010 op nader te noemen plaatsen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt en/of verkocht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- in het pand [adres 13] te Lelystad, 4500, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, en/of
- in het pand [adres 14] te Almere, 218, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, en/of
- in het pand [adres 15] te Rotterdam, 93, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, en/of
- in het pand [adres 17] te Bergen op Zoom, 365, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
(art 3, sub B en C, OW)
Feit 3.
hij in of omstreeks de periode 01 juni 2003 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Rotterdam, Dordrecht, Bergen op Zoom en/of elders in Nederland, op meerdere tijdstippen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- één of meer voorwerpen, te weten de woningen [adres 5] te Rotterdam, [adres 6] te Dordrecht en/of [adres 7] te Bergen op Zoom, en/of
- één of meer geldbedragen, te weten hypotheekgelden (als bij de woning [adres 5] ad € 262.500,-, de woning [adres 6] ad € 188.000,-, de woning [adres 7] ad € 332.500,-),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten één of meer van genoemde voorwerpen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1, SR)
Feit 4.
A.
hij in of omstreeks de periode 01 juni 2003 tot en met 19 januari 2010 in de gemeente(n) Emmen, Breda, Etten-Leur, Bergen op Zoom en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen,
te weten (naast verdachte) de personen [verdachte 4], [verdachte 1], [verdachte 5], [verdachte 8], [verdachte 9] en/of één of meer andere personen, en/of
de rechtspersonen [bedrijf 1], [bedrijf 2] BV, [bedrijf 3], [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6] BV, [bedrijf 7] BV, [bedrijf 8] BV, [bedrijf 9], [bedrijf 10] BV en/of één of meer andere rechtspersonen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep (als in artikel 3, sub B en C, OW),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR);
(art 140 SR)
B.
hij in of omstreeks de periode 01 mei 2007 tot en met 19 januari 2010 in de gemeente(n) Lelystad, Almere en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen
te weten (naast verdachte) de personen [verdachte 7], [verdachte 3] en/of één of meer andere (rechts)personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep (als in artikel 3, sub B en C, OW),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR);
(art 140 SR)
De rechtbank heeft ter onderscheiding van de verschillende onderdelen van de feiten onder 1, een subindeling aangebracht. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren ter zake het onder 2, onderdeel [adres 17] te Bergen op Zoom tenlastegelegde en de rechtbank de verdachte ter zake van het onder 4 A en B tenlastegelegde zal vrijspreken en ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Door de raadsman is samengevat het volgende verweer gevoerd.
- Er is een verdedigingsbelang bij het kennis kunnen nemen van de inhoud van de zaak Beeruil. Niet zozeer vanwege de vraag of een redelijk vermoeden van schuld (deels) uit Beeruil afkomstig is, maar vanwege de beslissing van de rechter-commissaris dat de verdediging recht heeft op inzage ervan, in samenhang met de beslissing van de rechtbank om getuigen te horen die bekend zouden zijn met de inhoud of verblijfplaats ervan. Dit klemt temeer nu Beeruil specifieke informatie bevat ten aanzien van verdachte [verdachte 2].
- Het komt volledig voor rekening van het openbaar ministerie dat het dossier Beeruil niet wordt toegevoegd aan de stukken. Gelet op de Zwolsman- en Karmanjurisprudentie dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard te worden.
- Er is sprake van een combinatie van grove onachtzaamheid en schending van de verbaliseringsplicht, krachtens artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Het dossier Beeruil is onvindbaar, doch er is geen proces-verbaal waaruit blijkt dat het dossier vernietigd is. Daarnaast is onduidelijk wie aan [verbalisant 1] opdracht heeft gegeven om het dossier Beeruil op te laten ophalen en wie de beslissing heeft genomen om het dossier niet te gebruiken of toe te voegen. Het Openbaar Ministerie dient gelet op vorenstaande niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De overwegingen van de rechtbank
Met betrekking tot de verplichting tot het opmaken van proces-verbaal
Uit de bij de rechter-commissaris door opsporingsambtenaren ([verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5], [verbalisant 6]) enerzijds en fraudespecialisten van verschillende financiële instellingen (de Rabobank, Obvion, de Bank of Scotland en de ABN-AMRO) anderzijds afgelegde verklaringen blijkt dat er tussen beiden in de voorfase van het opsporingsonderzoek contacten zijn geweest, gesprekken hebben plaatsgevonden en informatie is uitgewisseld welke niet zijn geverbaliseerd. Evenmin is er in het procesdossier op andere wijze voorzien in verslaglegging van de betreffende bevindingen en verrichtingen van de opsporingsambtenaren. Evident is dat het, in ieder geval voor een deel, niet gaat om activiteiten tijdens verkennend onderzoek voorafgaand aan de opsporing maar om handelingen die hebben plaatsgevonden toen het opsporingsonderzoek al was opgestart. De inhoud van die verrichtingen en bevindingen maakt geen deel uit van het procesdossier, terwijl dit wel had gemoeten, en deze is aldus onthouden aan de rechtbank en de verdediging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opsporingsambtenaren met betrekking tot laatstbedoelde verrichtingen en bevindingen niet hebben voldaan aan de op grond van artikel 152 Sv op hen rustende verplichting (ten spoedigste) proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
Met betrekking tot de zaak/het dossier Beeruil
Op verzoek van de betreffende raadslieden heeft de rechtbank tijdens regiezittingen de zaken van een aantal verdachten in de zogeheten Kastanjezaak verwezen naar de rechter-commissaris van de rechtbank Assen voor het horen van getuigen.
De rechtbank heeft de rechter-commissaris ook in staat gesteld al datgene te verrichten dat hij in het belang van het onderzoek noodzakelijk acht. Het door de rechter-commissaris uitgevoerde onderzoek heeft er toe geleid dat hij in dit kader alsnog een aantal verbalisanten en medewerkers van het Openbaar Ministerie, onder wie dhr. [verbalisant 1], ambtenaar van politie en als projectleider werkzaam bij de BRNON, en dhr. [verbalisant 7], inspecteur van politie en coördinator van het fraudemeldpunt van de regiokorpsen Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland-Zuid, heeft gehoord.
[verbalisant 1] heeft op 5 september 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige een verklaring afgelegd over het zogeheten onderzoek Beeruil, dat heeft gespeeld in de regio Zuidwest-Nederland. Hij heeft onder meer verklaard - kort samengevat- dat de zaak Beeruil een soortgelijk fraudeonderzoek als de zaak Kastanje betrof, dat een aantal namen van dezelfde (rechts)personen in beide onderzoeken werden genoemd, dat hij uit Rotterdam informatie uit de zaak Beeruil die was neergelegd in een journaal heeft ontvangen en dat hij niet meer weet of hij de beschikking heeft gehad over een fysiek dossier van Beeruil.
[verbalisant 7] heeft op 26 september 2012 ten overstaan van de rechter-commissaris als getuige een verklaring afgelegd over het onderzoek Beeruil, een onderzoek dat heeft gespeeld in zijn regio, en over de inhoud van alsook de gang van zaken met betrekking tot het dossier in de zaak Beeruil. Hij heeft onder meer verklaard dat hij contact heeft gehad met [verbalisant 1] over Beeruil in relatie tot het onderzoek Kastanje, dat Beeruil bestond uit vier ordners en dat die ordners in april 2007 zijn opgehaald door onder andere [verbalisant 1].
Uit de processen-verbaal van verrichtingen en bevindingen van 27 september 2012 en 3 oktober 2012 blijkt dat de rechter-commissaris nader onderzoek heeft laten verrichten naar het dossier in de zaak Beeruil. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat niet is voldaan aan het verzoek van de rechter-commissaris om de vier ordners aan hem te overhandigen, omdat de ordners niet meer aanwezig zijn.
Wel heeft de rechter-commissaris de beschikking gekregen over het "Journaal Beeruil", dat hij bij het onderhavige procesdossier heeft gevoegd. Het betreft -kort gezegd- een overzicht van personen, organisaties, documenten met betrekking tot de aankoop/verkoop van onroerende zaken en het afsluiten van hypothecaire leningen die zouden hebben plaatsgevonden in Zuidwest-Nederland. Daarnaast wordt er melding gemaakt van gedane aangiften.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 5 oktober 2012 de officier van justitie verzocht in een op te maken proces-verbaal zijn stelling dat het dossier in de zaak Beeruil is vernietigd te onderbouwen.
Uit het dientengevolge opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie van 12 oktober 2012 blijkt -kort samengevat- dat [verbalisant 1] op 17 januari 2007 door middel van een e-mailbericht aan [verbalisant 7] heeft gevraagd om informatie uit de zaak Beeruil ten behoeve van de Kastanjezaak. Op 26 april 2007, zo blijkt uit het bij het proces-verbaal gevoegde mutatiebericht, zijn [verbalisant 8], werkzaam als informatiemedewerker bij het fraudemeldpunt van het Parket Zwolle-Lelystad, en [verbalisant 1] naar Capelle gereden om het dossier Beeruil op te halen. Het dossier Beeruil, dat kennelijk bestaat uit vier ordners, is daar door de medewerker [verbalisant 9] uit het archief gehaald en door [verbalisant 8] in ontvangst genomen.
Uit dat proces-verbaal blijkt ook dat de officier van justitie in oktober 2012 bij het Parket Zwolle-Lelystad en door [verbalisant 1] bij de politie onderzoek heeft laten doen naar het dossier Beeruil. [verbalisant 1] heeft de officier van justitie gemeld dat hij geen proces-verbaal van vernietiging ter zake van het dossier Beeruil heeft opgemaakt. [verbalisant 8] heeft in het huidige archief en kasten binnen het Parket Zwolle-Lelystad zonder resultaat gezocht naar het dossier Beeruil. Hij geeft in het aan de officier van justitie verzonden e-mailbericht van 11 oktober 2012 aan dat hij zich na een dergelijk lange tijd niet meer kan herinneren dat hij de mappen Beeruil heeft opgehaald in Rotterdam. Het dossier in de zaak Beeruil is niet gevonden. Ook heeft de officier van justitie [verbalisant 7] gevraagd of er op zijn eenheid een proces-verbaal van vernietiging van het dossier Beeruil is opgemaakt. [verbalisant 7] heeft de officier van justitie bericht dat een dergelijk proces-verbaal niet is opgemaakt. Het dossier Beeruil staat niet bij hem in het archief, terwijl de andere dossiers uit 2005 er nog wel zijn.
[verbalisant 1], [verbalisant 7] en de zaaksofficier van justitie mr. J.A.M.M. Francissen zijn als getuige gehoord op de terechtzitting van de rechtbank van 29 oktober 2012.
De zaaksofficier van justitie heeft -kort weergegeven- verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij tijdens het opsporingsonderzoek het dossier in de zaak Beeruil heeft gezien en ook niet dat hij heeft waargenomen dat gegevens uit dat dossier zijn gebruikt in het onderzoek in de zaak Kastanje. Hij had er geen wetenschap van dat het dossier in de zaak Beeruil is opgehaald door [verbalisant 1] en [verbalisant 8]. Hij heeft verder verklaard dat alles wat hij van de zaak Beeruil weet in het procesdossier van de Kastanjezaak is gerelateerd en dat hij geen overleg heeft gehad met opsporingsfunctionarissen over de zaak Beeruil. Hij kan zich niet herinneren dat hij bewust iets met gegevens uit de zaak Beeruil heeft gedaan ten behoeve van het onderzoek in de zaak Kastanje.
[verbalisant 7] heeft -kort gezegd- verklaard dat het dossier Beeruil niet meer dan 4 ordners omvatte en dat dit dossier in 2007 aan [verbalisant 8] is overhandigd. Hij heeft verder verklaard dat dit dossier niet is teruggekomen en ook niet op zijn eenheid kan zijn vernietigd omdat de dossiers uit dezelfde tijd nog steeds in het archief aanwezig zijn. Het opgemaakte journaal is volgens hem een volledige samenvatting van de inhoud van het dossier. De zaak Beeruil heeft niet tot een strafrechtelijk onderzoek geleid omdat de verantwoordelijke landelijke stuurgroep hiervan heeft afgezien. Er zijn in de zaak Beeruil geen verdachten of getuigen gehoord.
[verbalisant 1] heeft onder meer verklaard -kort gezegd- dat de zaak Beeruil niet is meegenomen in de zaak Kastanje en dat de basis voor het Kastanjeonderzoek de 9 aangiften van de Rabobank is geweest.
De rechtbank gaat er op grond van het hiervoor vermelde vanuit dat [verbalisant 1] en [verbalisant 8] het dossier in de zaak Beeruil (bestaande uit 4 ordners) in 2007 bij de eenheid van de politie in Zuidwest-Nederland hebben opgehaald ten behoeve van het onderzoek in de zaak Kastanje, dat dit dossier niet op een later tijdstip is teruggeven aan die eenheid van de politie en dat er geen reden is om aan te nemen dat het dossier (in verband met het verstrijken van een bepaalde termijn) is vernietigd.
Uit de processen-verbaal van de rechter-commissaris van 27 september 2012 en 3 oktober 2012 komt naar het oordeel van de rechtbank naar voren dat hij de officier van justitie heeft verzocht om het dossier in de zaak Beeruil aan hem te overhandigen, opdat hij zou kunnen beoordelen of dit dossier relevante informatie bevat welke aan het procesdossier Kastanje dient te worden toegevoegd. Aan dit verzoek heeft de officier van justitie ondanks pogingen om dit te bewerkstelligen niet kunnen voldoen. Ook in een later stadium heeft de officier van justitie, zo blijkt uit het door hem opgemaakte proces-verbaal, zich ingespannen het dossier in de zaak Beeruil in handen te krijgen. Dit heeft niet tot resultaat geleid en hij is niet bij machte gebleken om het dossier in de zaak Beeruil geheel of ten dele bij het procesdossier van het onderzoek Kastanje te voegen, in het geval hij dat na bestudering van dat dossier geïndiceerd zou hebben geacht.
Rechtsgevolgen van de niet-naleving van artikel 152 Sv en het niet voorhanden kunnen krijgen van het dossier in de zaak Beeruil.
Vooropgesteld dient te worden dat de rechter-commissaris noch de rechtbank de officier van justitie hebben verzocht, laat staan opgedragen, om het dossier in de zaak Beeruil (ten dele) te voegen bij het procesdossier in de zaak Kastanje.
Wel heeft de rechtbank kenbaar gemaakt dat er vragen zijn gerezen met betrekking tot de start van het onderzoek, in het bijzonder de vraag of bij die start gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil zijn gebruikt.
De rechter-commissaris heeft de officier van justitie wel verzocht om het dossier in de zaak Beeruil aan hem over te dragen, maar de rechtbank gaat er vanuit dat hij dit verzoek heeft gedaan om te kunnen beoordelen of dat dossier relevante informatie bevatte die van belang zou kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak Kastanje.
Bij beantwoording van de vraag of, en zo ja welke, consequenties verbonden moeten worden aan de omstandigheid dat het dossier in de zaak Beeruil niet meer voorhanden is en dus niet gevoegd kan worden bij het dossier in de zaak Kastanje, acht de rechtbank essentieel het antwoord op de daaraan voorafgaande vraag of gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil een initiërende en/of sturende rol hebben gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje. Om die vraag onder de gegeven omstandigheden te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank er mee ingestemd dat de zaaksofficier van justitie mr. Francissen en de verbalisant [verbalisant 1] als getuige ter terechtzitting worden gehoord. Uit de door hen afgelegde verklaringen valt op geen enkele wijze af te leiden dat gegevens uit het dossier in de zaak Beeruil enige rol van betekenis hebben gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje. Evenmin blijkt een dergelijke rol uit de door [verbalisant 8], die werkzaam is bij het Openbaar Ministerie en het dossier Beeruil in ontvangst heeft genomen, bij de rechter-commissaris en in zijn e-mail van 11 oktober 2012 afgelegde verklaring. Ook overigens komt een dergelijke rol niet overtuigend naar voren in de door de andere opsporingsambtenaren of medewerkers van het Openbaar Ministerie bij de rechter-commissaris als getuige afgelegde verklaringen.
Om het bestaan van die, door de verdediging veronderstelde, rol helemaal uit te sluiten acht de rechtbank het van belang te bezien of het op basis van de gegevens die blijken uit het wel aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje voor de rechtbank en de verdediging voldoende verifieerbaar en controleerbaar is op welke wijze de verdenking tegen de verdachte is ontstaan.
De rechtbank komt hieronder nader op terug.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er sprake is van schending van het vormvoorschrift zoals dat is weergegeven in artikel 152 Sv.
Ten aanzien van de toepassing van de in lid 1 van artikel 359a Sv opgenomen rechtsgevolgen bij vormverzuimen, wordt in lid 2 van dat artikel bepaald dat de rechtbank rekening dient te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Uit de jurisprudentie komt naar voren dat in geval van vormverzuimen slechts in uitzonderlijke gevallen de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aan de orde is. Indien er sprake is van ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid. Een zo vergaande sanctie kan volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op die beginselen, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan (HR 19 december 1995, NJ 1996,249). Ook in gevallen van inbreuk waardoor weliswaar de belangen van de verdachte niet wordt geschaad maar waar er wel sprake van is dat het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt, dient de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie te worden uitsproken (HR 1 juni 1999. NJ 1999,567).
Bij de beantwoording van de vraag of in casu de door de verdediging bepleite niet- ontvankelijkheid (of een andere in artikel 359a Sv vermelde sanctie) dient te volgen is van belang of, en zo ja in hoeverre, de verdachte en verdediging daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de onderhavige niet-naleving van artikel 152 Sv.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak, waarbij het Openbaar Ministerie is tekortgeschoten in de verplichting relevante handelingen en verrichtingen bij de start van het onderzoek te verbaliseren, ook bij die beantwoording cruciaal of, ondanks de geconstateerde schending, op basis van het aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje voor de rechtbank en de verdediging verifieerbaar en controleerbaar is op welke wijze de verdenking ten aanzien van verdachte is gerezen.
Op basis van het aanwezige procesdossier in de zaak Kastanje kan -zakelijk weergegeven- het volgende worden vastgesteld:
De Rabobank heeft naar aanleiding van een brand in een woning in Nieuw Weerdinge, waar een hennepkwekerij werd aangetroffen en ten aanzien waarvan de aflossingen van de ten behoeve van die woning afgesloten hypothecaire lening vervolgens stopten, intern onderzoek gedaan naar mogelijke hypotheekfraude ten aanzien van de financiering van die woning. De bank heeft ook de mogelijke fraude met betrekking tot de financiering van acht andere woningen in het interne onderzoek betrokken. In zeven van die woningen is door de politie een (ontmantelde) hennepkwekerij aangetroffen.
Naar aanleiding van dit interne onderzoek heeft de Rabobank in het najaar van 2006 aangifte gedaan van negen gevallen van zogenaamde hypotheekfraude. In de onderscheiden aangiftes wordt door de bank verklaard -kort gezegd- dat zij vermoedt dat de bij die bank afgesloten hypothecaire lening is verkregen door overlegging van één of meerdere valse werkgeversverklaringen en valse loonspecificaties welke afkomstig zijn van de ondernemingen [bedrijf 5] BV of [bedrijf 2]. Er wordt in die aangiften uitgebreid en gedetailleerd aangegeven op welke wijze de fraude zou hebben plaatsgevonden en welke personen en bedrijven daarbij betrokken zouden zijn. Op de bij die aangiften gevoegde werkgeversverklaringen staat als werkgever en ondertekenaar [verdachte 5] vermeld en ze zijn voorzien van een firmastempel. [verdachte 5] was volgens het uittreksel uit het voor een ieder toegankelijke handelsregister van de Kamer van Koophandel algemeen directeur van [bedrijf 5] B.V. en de eenmanszaak [bedrijf 2] werd voor zijn rekening gedreven.
Ter verkrijging van een hypothecaire lening voor één die woningen (adres 2] te Nieuwegein), zo blijkt uit de betreffende aangifte van de Rabobank, twee werkgeversverklaringen overgelegd. Één van die werkgeversverklaringen is afkomstig van [bedrijf 5] BV, waarop als werkgever en ondertekenaar [verdachte 5] staat vermeld. De andere werkgeversverklaring is afkomstig van het bedrijf [bedrijf 7] BV. Als werkgever en ondertekenaar staat daarop [verdachte 4] vermeld. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [verdachte 4] bestuurder en enig aandeelhouder van deze onderneming was.
Het vestigingsadres van zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 5] BV is [adres 18] in Breda. Dit is volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel ook het vestigingsadres van de eenmanszaak [bedrijf 6]. Deze onderneming heeft een werkgeversverklaring ten name van [verdachte 2] overgelegd ter verkrijging door [verdachte 2] van een hypothecaire lening bij Fortis ASR ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres 6] te Dordrecht. Deze onderneming wordt gedreven voor rekening van [verdachte 1]. Ook in deze woning is een hennepkwekerij aangetroffen. De hypotheeknemer Fortis ASR heeft aangifte gedaan van hypotheekfraude. Datzelfde adres, [adres 18] te Breda, heeft volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel ook gegolden als vestigingsadres van de onderneming [bedrijf 10] BV. [verdachte 2] is enig aandeelhouder van deze onderneming. Deze onderneming heeft facturen verschaft om gelden uit het bouwdepot te verkrijgen met betrekking tot de woningen aan de [adres 9] te Zwaag, de [adres 5] te Rotterdam en de [adres 17] te Bergen op Zoom. De [adres 5] te Rotterdam is een woning die [verdachte 2] samen met zijn toenmalige vriendin heeft aangekocht. De woning is gefinancierd met gelden uit een bij de ABN-AMRO bank afgesloten hypothecaire lening. Om die lening te verkrijgen is onder meer een werkgeversverklaring en loonspecificaties overgelegd afkomstig van [bedrijf 8] BV, een bedrijf waarvan [verdachte 4] enig aandeelhouder en bestuurder was. Ook hier is een hennepkwekerij aangetroffen. De bank heeft aangifte gedaan van hypotheekfraude. De woning aan de [adres 17] te Bergen op Zoom is een woning die is aangekocht door [verdachte 8] en [verdachte 9], de ouders van [verdachte 2]. Ter verkrijging van een hypothecaire lening bij de Postbank NV hebben zij ieder een werkgeversverklaring overgelegd van de onderneming [bedrijf 4] BV, waarvan [verdachte 2] volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel enig aandeelhouder is geweest. De ouders [verdachte 8] en [verdachte 9] hebben met een werkgeversverklaring en loonspecificaties van datzelfde bedrijf nog twee woningen gekocht, namelijk de woningen aan de [adres 15] te Rotterdam en aan de [adres 16] te Etten-Leur. Ook in deze woningen is telkens een hennepkwekerij aangetroffen en is door de financiële instellingen aangifte gedaan van hypotheekfraude. De aankoop van de woning aan de [adres 9] te Zwaag is gefinancierd met een hypothecaire lening van GMAC Hypotheek Kombin BV. Bij het afsluiten is en werkgeversverklaring en loonspecificaties overgelegd afkomstig van [bedrijf 5], het bedrijf waarvan [verdachte 5] algemeen directeur is. Er is in deze woning een hennepkwekerij aangetroffen en de hypotheeknemer heeft aangifte van hypotheekfraude gedaan.
In één van de aangiften van de Rabobank (met betrekking tot de woning aan de [adres 3] te Tytsjerk) wordt aangegeven dat in het dossier een aantekening is gevonden bij de hypotheekbesprekingen een tolk genaamd "[naam 1]" is opgetreden. Mogelijk zo wordt in die aangifte gerelateerd betreft het hier [verdachte 1], die eigenaar is van [bedrijf 6], gevestigd op het adres [adres 18] te Breda.
Nadat [verdachte 2] in april 2009 was aangehouden in het bedrijfspand [adres 19] te Almere in verband met een daar aanwezige hennepkwekerij, heeft het onderzoeksteam Kastanje, zo blijkt uit het proces-verbaal, zich gericht op nader onderzoek naar [verdachte 2], die toen al op grond van de eerdere hierboven weergegeven bevindingen als verdachte werd aangemerkt. Uit het vervolgens ingestelde onderzoek (observaties en taps) bleek dat hij regelmatig contact had met [verdachte 7] en dat door hen beiden materialen werden gehaald bij de bouwmarkt en dat deze werden vervoerd naar de woning van [verdachte 7]. Er was het vermoeden dat ze deze materialen gebruikten voor de aanbouw van een hennepkwekerij. In oktober 2009 is er in die woning een hennepkwekerij aangetroffen. Ook is uit dit onderzoek gebleken dat [verdachte 2] regelmatig telefonisch contact heeft gehad met [verdachte 3] die volgens de verbalisanten te maken zouden kunnen hebben met de verbouw van hennep in de woning van [verdachte 3]. In deze gesprekken komt ook de financiële relatie tussen [verdachte 3], [verdachte 7] en [verdachte 2] aan de orde. Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat er telefonisch gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [verdachte 2]en zijn vader [verdachte 8] die volgens de verbalisanten duiden op de verbouw van hennep, waarbij [verdachte 8] en [verdachte 9] betrokken zouden kunnen zijn. Ook is de Rabobankrekening van [verdachte 3] onderzocht. Daaruit bleek een financiële relatie tussen [verdachte 3] en onder meer [verdachte 2] en [verdachte 7]. In zowel de woning van [verdachte 7] als [verdachte 3] is een hennepkwekerij aangetroffen. Ten aanzien van de financiering van de woningen hebben de financiële instellingen (Sparck Hypotheken BV en Florius) aangifte gedaan van hypotheekfraude.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de informatie die zich in het aanwezige procesdossier van de Kastanjezaak bevindt, uitgaande van de naar aanleiding van een intern onderzoek gedane aangiften van Rabobank, op logische en begrijpelijke wijze verifieerbaar en controleerbaar langs welke weg het redelijk vermoeden van schuld aan strafbare feiten ten aanzien van verdachte (en de hiervoor genoemde andere medeverdachten in de Kastanjezaak) is gerezen.
Dit bevestigt het eerder op grond van de verklaringen van de getuigen [verbalisant 1] en Francissen door de rechtbank ingenomen standpunt dat het dossier in de zaak Beeruil geen initiërende en/of sturende rol heeft gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje en dat de verdediging en verdachte niet daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de omstandigheid dat de officier van justitie het dossier in de zaak Beeruil niet voorhanden heeft kunnen krijgen en geheel of te dele aan het dossier in de zaak Kastanje heeft kunnen toevoegen.
Dit leidt daarnaast tot het oordeel van de rechtbank dat verdachte en de verdediging evenmin daadwerkelijk in hun belangen zijn geschaad door de eerder door de rechtbank geconstateerde schending van artikel 152 Sv. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat [betrokkene 2], analist bij de Rabobank, bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat er tussen de banken interbancair overleg met betrekking tot hypotheekfraude bestond, dat de Rabobank aangifte heeft gedaan op basis van het interne onderzoek van die bank en dat hij als intermediair naar andere banken is opgetreden en dat er gegevens zijn uitgewisseld. Ook [betrokkene 3], fraudespecialist bij de ABN-AMRO bank, geeft bij de rechter-commissaris aan dat de fraudeafdelingen van de banken regelmatig onderling contact hebben om gezamenlijk hypotheekfraude te bestrijden. [betrokkene 4], fraudecoördinator bij de Bank of Scotland, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat naar aanleiding van een gesprek met genoemde [betrokkene 2] en door hem verstrekte informatie, door de Bank of Scotland een onderzoek naar hypotheekfraude is gestart, en dat zij er vanuit gaat dat de Bank of Scotland later dezelfde informatie van de BRNON heeft gekregen. Op grond van deze verklaringen neemt de rechtbank aan dat de aangiften van de andere financiële instellingen hun grondslag hebben gevonden in dit interbancair overleg over hypotheekfraude en de binnen dat overleg namens de Rabobank verstrekte informatie, alsmede daarop volgend intern onderzoek door die financiële instellingen, en dat deze aangiften niet zijn geïnitieerd en/of wezenlijk zijn gestuurd door de hierboven bedoelde contacten, gesprekken en uitgewisselde informatie die hebben plaatsgevonden tussen de medewerkers van die financiële instellingen enerzijds en opsporingsambtenaren anderzijds, waarvan door de verbalisanten niettemin op grond van artikel 152 Sv proces-verbaal had moeten worden opgemaakt.
Er kan naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet worden gesproken van ernstige schending van de beginselen van procesorde en evenmin kan worden gezegd dat het wettelijk systeem in de kern is geraakt, door de hiervoor omschreven niet-naleving van artikel 152 Sv en het niet voegen door de officier van justitie van het dossier in de zaak Beeruil bij het procesdossier in de zaak Kastanje. Niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie is mitsdien niet aan de orde. Evenmin acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden een ander rechtsgevolg (strafverlaging of bewijsuitsluiting) op zijn plaats.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de constatering door de rechtbank dat artikel 152 Sv is geschonden.
Het verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
Met betrekking tot feit 2 perceel [adres 17] te Bergen op Zoom:
De officier van justitie heeft tot niet-ontvankelijkheid van het in feit 2 genoemde onderdeel terzake [adres 17] te Bergen op Zoom gevorderd nu de verdachte [verdachte 2] reeds eerder terzake dit feit is veroordeeld door de rechtbank Breda.
De rechtbank zal de officier van justitie derhalve terzake voornoemd onderdeel niet-ontvankelijk verklaren.
Verzoek om aanhouding van de zaak
De verdediging heeft subsidiair verzocht de zaak aan te houden om als getuige te horen de officier van justitie danwel de functionaris die de beslissing heeft genomen om "Beeruil" te doen ophalen en/of te beslissen dat "Beeruil" niet is gebruikt diende te worden voor "Kastanje".
Nog afgezien van de omstandigheid dat dit verzoek onvoldoende is geconcretiseerd omdat daarin geen naam van de te horen getuige wordt genoemd en reeds daarom het verzoek dient te worden afgewezen, acht de rechtbank het horen van de kennelijk bedoelde getuige niet noodzakelijk nu aan de verdediging door de rechter-commissaris en de rechtbank reeds in vergaande mate gelegenheid is geboden om te onderzoeken of de zaak Beeruil een initiërende of sturende rol heeft gespeeld bij de start van het onderzoek in de zaak Kastanje en dat op grond van dit onderzoek, zoals hiervoor is overwogen, moet worden aangenomen dat dit niet geval is geweest.
De rechtbank wijst het verzoek mitsdien af.
Met betrekking tot feit 1
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit feit uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting.
Op 24 december 2004 heeft de ABN-AMRO een hypotheek gevestigd op een woning aan de [adres 5] te Rotterdam, ten behoeve van de verdachte [verdachte 2] en [verdachte 36]. Bij de aanvraag om een hypothecaire lening -waarvan ook een bouwdepot van
€ 30.000,-- onderdeel uitmaakte- heeft de verdachte [verdachte 2] een werkgeversverklaring overgelegd van het bedrijf [bedrijf 8], gedateerd op 28 oktober 2004 en getekend met de naam [verdachte 4]. Deze werkgeversverklaring houdt onder meer in dat de verdachte [verdachte 2] sinds 1 april 2004 in vaste dienst is in de functie van sales manager, tegen een bruto jaarsalaris van € 42.223,34 (inclusief vakantiegeld).
Het bouwdepot behorende bij de hypothecaire lening is door de bank uitbetaald naar aanleiding van een factuur van 21 januari 2005 van het bedrijf [bedrijf 10] BV, getekend door een [verdachte 6].
In de woning is op 23 mei 2005 een hennepkwekerij aangetroffen.
Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel was in de hier bedoelde periode [verdachte 4] (via [bedrijf 7]) de enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 8].
Op 4 april 2007 (aangevuld op 2 april 2009) heeft ABN Amro aangifte gedaan van vermoedelijke hypotheekfraude, omdat uit controle zou zijn gebleken dat de verstrekte inkomensgegevens niet juist waren en er ook twijfels waren over de beweerde verbouwing van de woning.
De politie heeft onderzoek gedaan naar het betalingsverkeer tussen de bedrijfsrekening van [bedrijf 8] en de rekening van de verdachte [verdachte 2]. Daaruit blijkt dat er tussen 31 maart 2004 en 31 maart 2005 13 keer een bedrag als loonbetaling aan de verdachte [verdachte 2] is overgemaakt. Aan deze betalingen valt op dat de eerste betaling heeft plaatsgevonden voor de datum indiensttreding zoals die op de werkgeversverklaring staat vermeld (1 april 2004), dat de laatste betaling plaatsvindt kort nadat de hypotheek is afgesloten en dat per maand sprake is van sterk wisselende data waarop de loonbetalingen overgeboekt worden.
De verdachte [verdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij in 2003 in contact is gekomen met een Vietnamese man genaamd [naam 5] die bemiddelde bij hypotheken en huizen verhuurde. Met diens hulp, zoals het regelen van een valse werkgeversverklaring, heeft hij vervolgens een woning gekocht aan de [adres 6] te Dordrecht. De verdachte [verdachte 2] heeft verder verklaard dat hij op een zeker moment via deze [naam 5] (die hij op basis van een foto nader heeft geïdentificeerd als [verdachte 1]) in contact is gekomen met [verdachte 4], in wiens bedrijf [bedrijf 8] hij is gaan werken. Gevraagd naar de werkgeversverklaring van [bedrijf 8] heeft de verdachte [verdachte 2] aangegeven dat hij deze zelf heeft ingevuld, dat hij wel wat werkzaamheden voor [bedrijf 8] heeft verricht, maar dat hij niet weet of deze wel het salaris rechtvaardigden dat hij volgens de werkgeversverklaring verdiende.
[verdachte 4] heeft verklaard dat de aan de verdachte [verdachte 2] verstrekte werkgeversverklaring is geregeld door [verdachte 1], dat de gegevens op deze verklaring niet kloppen en dat het dus gaat om een vals stuk, dat hij desondanks heeft getekend.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door de verdachte [verdachte 2] aan de bank overgelegde werkgeversverklaring vals is en dat hij samen met [verdachte 4] en [verdachte 1] voor het tot stand komen van deze verklaring verantwoordelijk kan worden gehouden. Nu de verdachte heeft aangegeven dat hij ervan op de hoogte was dat de inhoud van de werkgeversverklaring niet op waarheid berustte, kan tevens worden vastgesteld dat hij opzet heeft gehad op het de valsheid van dit stuk.
Ten aanzien van dit onderdeel kan het onder feit 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
[adres 7] te Bergen op Zoom
Op 29 december 2004 heeft Fortis een hypotheek gevestigd op de woning aan de [adres 7] te Bergen op Zoom, ten behoeve van de verdachte [verdachte 2] en [verdachte 36]. Bij de aanvraag om een hypothecaire lening heeft de verdachte [verdachte 2] een werkgeversverklaring overgelegd van het bedrijf [bedrijf 8]; het gaat hierbij om dezelfde werkgeversverklaring die enige weken later is gebruikt bij de hypotheekaanvraag die hierboven bij de [adres 5] is beschreven.
Ook in deze woning is (op 11 juli 2007) door de politie een hennepkwekerij aangetroffen.
Fortis heeft op 9 augustus 2007 (aangevuld op 18 maart 2009) aangifte gedaan van vermoedelijke hypotheekfraude.
Op grond van hetgeen de rechtbank hierboven bij de bespreking van de [adres 5] reeds heeft vastgesteld en overwogen, staat ook hier vast dat de aan de bank overgelegde werkgeversverklaring vals is, dat de verdachte [verdachte 2] samen met [verdachte 4] en [verdachte 1] hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden en dat de verdachte [verdachte 2] opzet heeft gehad op de valsheid van het stuk.
Ook ten aanzien van dit onderdeel kan het onder feit 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Op 1 augustus 2003 heeft AMEV Woninghypotheken, inmiddels opgegaan in Fortis Hypotheek Bank (hierna: FHB), een hypotheek gevestigd op een woning aan de [adres 6]te Dordrecht, ten behoeve van de verdachte [verdachte 2]. Bij de aanvraag om een hypothecaire lening - waarvan ook een bouwdepot van € 16.750,-- onderdeel uitmaakte - heeft de verdachte [verdachte 2] een werkgeversverklaring overgelegd van het bedrijf [bedrijf 6], gedateerd op 16 juni 2003 en getekend met de naam [verdachte 15]. Deze werkgeversverklaring houdt onder meer in dat de verdachte [verdachte 2] sinds 1 januari 2003 in vaste dienst is in de functie van werkvoorbereider, tegen een bruto jaarsalaris van
€ 47.293,43 (inclusief vakantiegeld).
Het bouwdepot behorende bij de hypothecaire lening is door de bank uitbetaald naar aanleiding van de offerte van 4 augustus 2003 van het bedrijf [bedrijf 3], voor akkoord getekend door de verdachte [verdachte 2].
Op 8 augustus 2007 (aangevuld op 18 maart 2009) heeft FHB aangifte gedaan van vermoedelijke hypotheekfraude, omdat uit controle zou zijn gebleken dat de verstrekte inkomensgegevens niet juist waren en er ook twijfels waren over de beweerde verbouwing van de woning.
Naar aanleiding van een melding van een collega-hypotheekbank, dat daar met behulp van vermoedelijk een valse werkgeversverklaring van het bedrijf [bedrijf 8] BV een hypotheek was verstrekt door die bank - naar de rechtbank uit de gedingstukken begrijpt - aan de verdachte [verdachte 2], heeft FHB geconstateerd dat ook bij het verkrijgen van een hypotheek bij FHB gebruik was gemaakt van een valse werkgeversverklaring van [bedrijf 8] BV door de verdachte [verdachte 2].
FHB vermoedde gelet op het voorgaande dat ook de werkgeversverklaring van [bedrijf 6] vals is opgemaakt.
Uit de gedingstukken is voorts gebleken dat bij het UWV geen loongegevens bekend zijn tussen [bedrijf 6] en de verdachte [verdachte 2] en dat het bij de belastingdienst bekende verzamelinkomen van de verdachte [verdachte 2] over 2003 nihil bedraagt.
De verdachte [verdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij de modelwerkgeversverklaring van [bedrijf 6] blanco heeft gekregen van [verdachte 1] en op verzoek van [verdachte 15] en [verdachte 1] heeft ingevuld en ondertekend. Hij herkende zijn eigen handschrift hierbij en heeft het formulier ingeleverd voor het verkrijgen van een hypotheek. Tevens verklaarde de verdachte [verdachte 2] dat hij nooit heeft gewerkt bij [bedrijf 6].
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door de verdachte [verdachte 2] aan FHB overgelegde werkgeversverklaring vals is en dat de verdachte [verdachte 2] samen met [verdachte 1] en [verdachte 15] voor het tot stand komen van deze verklaring verantwoordelijk kan worden gehouden. Nu de verdachte heeft aangegeven, dat hij ervan op de hoogte was dat de inhoud van de werkgeversverklaring niet op waarheid berustte, is de rechtbank tevens van oordeel dat hij opzet heeft gehad op de valsheid van het stuk.
Het onder 1 primair ten laste gelegde kan derhalve ook ten aanzien van dit onderdeel wettig en overtuigend worden bewezen.
Met betrekking tot feit 2
De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit feit uit van de navolgende feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat in augustus 2009 goederen, afkomstig uit een growshop en bouwmaterialen zijn afgeleverd op het adres [adres 13] te Lelystad. Opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken van verdachten hebben het vermoeden bevestigd dat er een hennepkwekerij in het betreffende pand werd ingericht.
De politie heeft vervolgens op 15 oktober 2009 op genoemd adres een in werking zijnde hennepkwekerij met 422 moederplanten en 4114 hennepstekken aangetroffen.
[verdachte 7], de eigenaar van de woning aan [adres 13] te Lelystad, heeft bij de politie -kort weergegeven- verklaard dat hij de hennepkwekerij samen met een zekere [naam 6] heeft opgebouwd en dat [verdachte 2], die ervaring had met het inrichten van hennepkwekerijen, informatie heeft gegeven over de wijze waarop een hennepkwekerij dient te worden opgebouwd. Verder heeft [verdachte 7] verklaard dat [verdachte 2] een sleutel van zijn woning in zijn bezit had en dat laatstgenoemde de hennepkwekerij exploiteerde.
[verdachte 2] heeft bij de politie erkend dat hij bij deze hennepkwekerij betrokken is geweest, in die zin dat hij de planten in de kwekerij heeft verzorgd, dat hij spullen voor de kwekerij heeft gebracht en dat hij knip- en verpootwerkzaamheden heeft uitgevoerd.
Naar aanleiding van het binnentreden van de woning in het perceel [adres 14] te Almere ter aanhouding van [verdachte 3] en ter inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen is op 19 januari 2010 tijdens de doorzoeking op verschillende slaapkamers een in werking zijnde hennepkwekerij met 218 planten aangetroffen.
[verdachte 3], de eigenaar van de woning aan de [adres 14] te Almere, heeft bij de politie -kort gezegd- verklaard dat hij niet direct in deze door hem aangekochte woning is gaan wonen, maar dat hij moest wachten totdat anderen een hennepkwekerij in de woning hadden aangelegd. Vervolgens is hij daar ingetrokken en heeft hij de hennepkwekerij verzorgd. Hij kreeg daarvoor, zo heeft hij aangegeven, een vergoeding van € 5.000,-- per oogst. Ten aanzien van de aankoop van de woning en het exploiteren van de hennepkwekerij kreeg hij opdrachten van [verdachte 2]. [verdachte 2] had een sleutel van zijn woning, hij bracht de stekjes voor de kwekerij en kwam langs om toppen op te halen. De opbrengst werd volgens [verdachte 3] verdeeld tussen [verdachte 2] en [verdachte 7].
[verdachte 2] heeft bij de politie erkend dat hij heeft geholpen bij de kwekerij van [verdachte 3] aan de [adres 14] te Almere.
Tijdens het Kastanje II onderzoek is tijdens uitgevoerde observaties en uit opgenomen tapgesprekken vastgesteld, dat de verdachte [verdachte 2] regelmatig in de woning van zijn ouders aan de [adres 15] te Rotterdam verblijft en dat er aanwijzingen zijn dat zich in dat pand een hennepkwekerij bevindt. Tijdens de doorzoeking op 19 januari 2010 in het perceel op laatstgenoemd adres, heeft de politie een in werking zijnde hennepkwekerij met 93 hennepplanten aangetroffen.
Bij de politie heeft de verdachte [verdachte 2] erkend dat hij de hennepkwekerij heeft opgezet en dat de kwekerij van hem is.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2. ten laste gelegde feit ten aanzien van de drie hiervoor vermelde panden heeft begaan.
Met betrekking tot feit 3
De rechtbank stelt vast dat uit bewezenverklaarde feit 1 volgt dat verdachte zich tezamen en vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte ten aanzien van werkgeversverklaringen, die waren benodigd voor de verkrijging van de eigendom en hypotheken voor de drie in het onderhavige feit genoemde woningen. In deze drie gevallen werd de verdachte [verdachte 2] als gevolg van de valsheid in geschrifte eigenaar van de woningen en verkreeg hij het recht op hypotheek en de daaruit voortkomende gelden ten behoeve van (de aankoop van) deze woningen.
Nu de verdachte [verdachte 2] medeverantwoordelijk was voor de valsheid in geschrifte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij zich met betrekking tot die drie woningen en de uit de afgesloten hypotheken verkregen gelden schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Met betrekking tot feit 4
Het procesdossier bevat de resultaten van het politieonderzoek naar een groot aantal gevallen van mogelijke hypotheekfraude en naar de samenhang daartussen, met name waar het gaat om de betrokken (rechts)personen en de gehanteerde werkwijze. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het onderzoek vast dat tussen een aantal van de in het dossier genoemde personen en rechtspersonen sprake is geweest van een duurzaam en georganiseerd samenwerkingsverband, dat tot doel had om via oplichting en valsheid in geschrifte financiële instellingen ertoe te bewegen hypothecaire leningen te verstrekken, waarmee vervolgens woningen werden gefinancierd die, zoals al eerder opgemerkt, vrijwel steeds gebruikt werden voor het inrichten van hennepkwekerijen.
De werkwijze die uit het dossier blijkt is de volgende. In eerste instantie werden personen aangezocht, in het overgrote deel van de gevallen van Vietnamese afkomst en veelal op grond van hun inkomsten niet in de positie om zelf een hypothecaire lening van de benodigde omvang te verkrijgen, aan wie werd gevraagd een woning te kopen. Aan de kopers werd in ruil hiervoor een financiële beloning in het vooruitzicht gesteld, of aan hen werd voorgehouden dat zij de woning zouden mogen bewonen, waarbij (een deel van) de kosten van de hypotheek door de initiatiefnemers zou worden vergoed. Vervolgens werden valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties opgemaakt en aan de kopers verstrekt, waarmee bij de banken de indruk werd gewekt dat de kopers voldoende kredietwaardig waren om aan hen een hypothecaire lening te verstrekken. De indruk van kredietwaardigheid werd meestal versterkt door vanuit de bedrijven die de werkgeversverklaringen hadden verstrekt een klein aantal salarisbetalingen te doen, die echter vervolgens door de kopers contant moesten worden opgenomen en terugbetaald. Nadat de hypothecaire lening was verstrekt en de woning aangekocht, werd in een aantal gevallen nog via een valse factuur voor een fictieve verbouwing aanspraak gemaakt op een bouwdepot. Vervolgens werd in vrijwel alle gevallen een hennepkwekerij in de woning ingericht, waarbij hetzij de oorspronkelijke kopers in de woning bleven wonen, hetzij de woning werd (onder)verhuurd aan derden.
De hier geschetste werkwijze blijkt uit de verklaringen, zoals die uit een groot deel van de in diverse zaaksdossiers als koper aangeduide verdachten tegenover de politie, en in sommige gevallen tegenover de rechter-commissaris, naar voren zijn gekomen en in de onderhavige zaak bevestiging vindt. Daarbij kan worden gewezen op de verklaringen van de verdachte [verdachte 2] zelf over de aankoop van de woningen [adres 5] te Rotterdam, [adres 6] te Dordrecht en [adres 7] te Bergen op Zoom. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid en juistheid van de door de verdachte [verdachte 2] afgelegde verklaringen te twijfelen, aangezien deze grotendeels worden bevestigd door de processtukken betreffende de totstandkoming van de hypotheken van genoemde woningen.
Ook voor zover het gaat om de verkrijging van valse werkgeversverklaringen wijst de rechtbank in de eerste plaats op de door de verdachte [verdachte 2] zelf afgelegde verklaringen hieromtrent. In dit verband is met name van belang dat de verdachte [verdachte 2] ook zelf werkgeversverklaringen heeft ingevuld, bewust voorzien van onjuiste en daarmee valse informatie. Daarnaast wordt de verkrijging van valse werkgeversverklaringen nog bevestigd door de verklaring van [verdachte 4].
De organisatorische samenhang tussen de verschillende in de tenlastelegging genoemde natuurlijke personen en rechtspersonen blijkt voorts uit de onderlinge geldstromen die door de politie in kaart zijn gebracht. In de eerste plaats kan gewezen worden op de geldbedragen die als fictieve salarisbetalingen zijn gedaan vanaf de bedrijfsrekeningen van [bedrijf 5], [bedrijf 2], [bedrijf 8], [bedrijf 7], [bedrijf 9], [bedrijf 6] en [bedrijf 10], en die veelal vervolgens door de ontvangers contant moesten worden opgenomen en terugbetaald. Daarnaast zijn er (onder meer) aanzienlijke betalingen geweest tussen [bedrijf 5] en [bedrijf 8]; tussen [bedrijf 5] en [verdachte 4] in persoon; tussen [verdachte 5] in persoon en [bedrijf 8] en vice versa; en tussen [bedrijf 8] en de verdachte [verdachte 2]. De rechtbank gaat er, mede gelet op de hiervoor aangehaalde verklaringen, vanuit dat deze geldstromen te maken hebben met (beoogde) criminele activiteiten in organisatorisch verband tussen deze personen. Niet is aannemelijk geworden dat deze verband houden met legale (bedrijfsmatige) activiteiten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte [verdachte 2] een belangrijke rol gespeeld binnen dit (eerste) criminele samenwerkingsverband. Hoewel de verdachte [verdachte 2] naar de indruk van de rechtbank zijn rol in het geheel lijkt te bagatelliseren, is de positie van de verdachte [verdachte 2] in dit verband als van beduidende betekenis aan te merken. Zo had de verdachte [verdachte 2] rechtstreeks contact en overleg met andere verdachten in de criminele organisatie, had hij de beschikking over blanco werkgeversverklaringen en een bedrijfsstempel van [bedrijf 5] - één van de werkgevers, die een valse werkgeversverklaring hebben afgegeven in de hypotheekfraude -, en heeft hij een belangrijke rol gespeeld bij het witwassen van opbrengsten uit de hypotheekfraude. Met de verkregen valse hypotheken werden hennepkwekerijen gefaciliteerd. Ook hierbij zijn naar de stellige overtuiging van de rechtbank gelden verworven, die opnieuw in de activiteiten van de criminele organisatie konden worden geïnvesteerd en daarmee zijn witgewassen. In dit laatste is de verdachte [verdachte 2] prominent in beeld gekomen, gelet op in het dossier opgenomen verslagen en foto's van observaties.
In tegenstelling tot de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarnaast ook deel uit heeft gemaakt van een criminele organisatie met andere personen, waaronder in ieder geval eerdergenoemde [verdachte 3] en [verdachte 7], wier activiteiten en werkwijze duidelijke overeenkomsten vertoonden met de hierboven genoemde criminele organisatie. Zoals hierboven is overwogen hebben [verdachte 3] en [verdachte 7] met valse bescheiden woningen aangekocht, waarin vervolgens hennepkwekerijen zijn ingericht. Uit de verklaring van [verdachte 3] blijkt dat [verdachte 2] heeft gezorgd voor valse bescheiden. Uit de verklaringen van [verdachte 3] en [verdachte 7] komt ook de betrokkenheid van [verdachte 2] bij de hennepkwekerijen naar voren. Uit die verklaringen blijkt dat [verdachte 2] betrokken is geweest bij de opbouw en exploitatie van deze kwekerijen. [verdachte 2] erkent bij de politie ook zelf dat hij een actieve rol heeft gespeeld bij de hennepteelt in beide woningen.
Hoewel, voor zover valt te overzien, het aantal hiervoor beschreven strafbare feiten en het aantal daarbij betrokken personen relatief beperkt is gebleven, is er naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een georganiseerd samenwerkingsverband met een zekere bestendigheid, dat tot doel had om via valsheid in geschrifte of oplichting financiële instellingen ertoe te bewegen hypothecaire leningen te verstrekken, waarmee vervolgens woningen werden gefinancierd die werden gebruikt voor het inrichten van hennepkwekerijen.
Het gaat immers om in ieder geval meerdere woningen die op de hiervoor omschreven wijze zijn verkregen en waarin vervolgens hennepkwekerijen zijn ingericht. Ook zijn er, zo blijkt uit de verklaring van [verdachte 3], oogsten geweest. In de woning van [verdachte 7] is door de politie een groot aantal hennepstekken aangetroffen, hetgeen er op duidt dat het de bedoeling was om andere kwekerijen te voorzien van de nodige hennepplanten. Ook heeft [verdachte 2] verklaard dat hij aarde heeft gebracht bij een hennepkwekerij in een ander pand (in een [naam7]-restaurant). Ook komt uit het onderzoek van de politie naar voren dat er meerdere contante geldstromen hebben plaatsgevonden tussen [verdachte 3] en [verdachte 2]. De rechtbank gaat er van uit dat deze geldstromen verband houden met de hiervoor beschreven criminele activiteiten. Uit telefoontaps tussen [verdachte 3] en [verdachte 2] blijkt dat tussen beiden wordt gesproken over geldbedragen, het aflossen van de hypothecaire lening, het knippen van hennep en over een "gestolen" oogst. Ook blijkt uit taps van telefoongesprekken tussen [verdachte 2] en [verdachte 7] dat er tussen beiden wordt gesproken over knippen en prijzen, over de leverancier van stekken ([naam 8]). Uit door de politie uitgevoerde observaties blijkt dat [verdachte 2] in de auto van [verdachte 3] zakken ophaalt bij de growshop, dat hij tassen brengt naar [verdachte 14], de beheerder van een coffeeshop in Amsterdam en dat [verdachte 3] en [verdachte 2] planken hebben gehaald bij de Gamma ten behoeve van de hennepkwekerij in de woning van [verdachte 3].
Het organisatorische karakter van het samenwerkingsverband leidt de rechtbank met name af uit de door [verdachte 3] bij de politie afgelegde verklaring. Hij geeft aan dat hij slechts een ondergeschikte en ondersteunende rol bij de hennepteelt in zijn woning heeft gespeeld, dat hem voor zijn diensten door [verdachte 2] een geldbedrag in het vooruitzicht werd gesteld, dat hij handelde in opdracht van [verdachte 2], dat [verdachte 2] samenwerkte met [verdachte 7], dat beiden evenveel te zeggen hadden en dat de opbrengst uit de verkoop van hennep werd verdeeld tussen [verdachte 2] en [verdachte 7]. Daaruit leidt de rechtbank af dat [verdachte 7] en [verdachte 2] binnen het samenwerkingsverband een leidende en sturende rol hebben gehad en dat [verdachte 3] daarbij ondersteunend is geweest.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 4 tenlastegelegde zowel ten aanzien van het onder A als onder B gestelde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 1 juni 2003 tot en met 31 december 2004 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens een model-werkgeversverklaring betreffende verdachte (als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 5] te Rotterdam, [adres 6] te Dordrecht, en [adres 7] te Bergen op Zoom) elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid
- op de model-werkgeversverklaring als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woningen [adres 5] te Rotterdam en [adres 7] te Bergen op Zoom
- aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst", terwijl er geen sprake was van een -vast- dienstverband, en
- "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", terwijl er geen sprake was van een dienstverband, en
- te vermelden dat hij, verdachte, sinds 1 april 2004 als sales manager werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 8] BV, en
- te vermelden een bruto jaarsalaris van € 37.234,83 en een vakantietoeslag van
€ 2.979,51 en een vaste eindejaarsuitkering van € 2.000,- en een totaal bruto jaarsalaris van € 42.223,34, terwijl van salariscomponenten geen sprake was en terwijl er geen vakantietoeslag is uitgekeerd aan verdachte, en
- een firma-stempel te (laten/doen) plaatsen, en
- te (laten/doen) ondertekenen als zijnde naar waarheid ingevuld, en
- op de model-werkgeversverklaring als bij de aanvraag voor een hypotheek voor de aankoop van de woning [adres 6] te Dordrecht
- aan te kruisen dat er sprake was van "een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of is aangesteld in vaste dienst", terwijl er geen sprake was van een dienstverband, en
- "nee" aan te kruisen bij de vraag "Zijn er voornemens het dienstverband binnenkort te beëindigen?", en
- te vermelden dat hij, verdachte, sinds 1 januari 2003 als werkvoorbereider werkzaam was bij het bedrijf [bedrijf 6] BV, en
- te vermelden een bruto jaarsalaris van € 39.840,71 en een vakantietoeslag van
€ 7.452,72 en een totaal bruto jaarsalaris van € 47.293,43, terwijl van salariscomponenten geen sprake was, en terwijl er geen vakantietoeslag is uitgekeerd aan verdachte, en
- een firma-stempel te (laten/doen) plaatsen, en
- te (laten/doen) ondertekenen als zijnde naar waarheid ingevuld;
Feit 2.
hij in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 19 januari 2010 op nader te noemen plaatsen, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt
- in het pand [adres 13] te Lelystad, 4500 hennepplanten, en
- in het pand [adres 14] te Almere, 218 hennepplanten, en
- in het pand [adres 15] te Rotterdam, 93 hennepplanten,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3.
hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 19 januari 2010, in Nederland, op meerdere tijdstippen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- voorwerpen, te weten de woningen [adres 5] te Rotterdam, [adres 6] te Dordrecht en [adres 7] te Bergen op Zoom, en
- geldbedragen, te weten hypotheekgelden (als bij de woning [adres 5] ad
€ 262.500,-, de woning [adres 6] ad € 188.000,-, de woning [adres 7] ad € 332.500,-),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
A.
hij in de periode van 1 juni 2003 tot en met 19 januari 2010, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten naast verdachte de personen [verdachte 4], [verdachte 1], [verdachte 5], [verdachte 8], [verdachte 9] en andere personen, en de rechtspersonen [bedrijf 2], [bedrijf 3], [bedrijf 4] BV, [bedrijf 5] BV, [bedrijf 6], [bedrijf 7] BV, [bedrijf 8] BV, [bedrijf 9], [bedrijf 10] BV, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep (als in artikel 3, sub B en C, OW),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR);
B.
hij in de periode van 1 mei 2007 tot en met 19 januari 2010 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit het duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen te weten naast verdachte de personen [verdachte 7], [verdachte 3] en andere (rechts)personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- oplichting (als in artikel 326 lid 1, SR),
- valsheid in geschrifte en/of opzettelijk gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften (als in artikel 225 lid 1 en 2, SR),
- het opzettelijk telen, bereiden, verwerken, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, althans opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep (als in artikel 3, sub B en C, OW),
- witwassen (als in artikel 420bis, lid 1, sub a en b, SR);
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Door een kennelijke vergissing staat in het onder 1A tenlastegelegde:
"met anderen" in plaats van "met een ander of anderen" en
"binenkort" in plaats van "binnenkort" en
en in het onder 4 tenlastegelegde:
"[bedrijf 2] BV" in plaats van "[bedrijf 2]" en
"[bedrijf 6] BV" in plaats van "[bedrijf 6]".
De rechtbank gaat telkens van het laatste uit. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank heeft (daarnaast) de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert de volgende strafbare feiten op:
Onder 1 primair:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Onder 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld in artikel 11, lid 2, van de Opiumwet, meermalen gepleegd
Onder 3
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
Onder 4A:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Onder 4B:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage en het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede met de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en die door verdachte zijn erkend.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken/gebruiken van een drietal werkgeversverklaringen. Daarmee zijn bij financiële instellingen hypothecaire leningen verkregen ten behoeve van de aankoop van woningen. Die instellingen zijn door dit handelen op het verkeerde been gezet en verdachte heeft zich in dit verband naast valsheid in geschrift tevens schuldig gemaakt aan witwassen. Ook is hij betrokken geweest bij hennepteelt in verschillende panden en bij het opmaken van een tweetal valse facturen om daarmee gelden uit bouwdepots voorhanden te verkrijgen (De laatstgenoemde feiten zijn als ad info feiten ten laste gelegd en worden door verdachte bekend. Ze worden mitsdien bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen en kunnen daarmee als afgedaan worden beschouwd).
Een aantal van voormelde strafbare feiten is -zoals hiervoor onder de overwegingen ten aanzien van het bewijs met betrekking tot feit 4 onder A. is weergegeven- gepleegd in het kader van een omvangrijk crimineel samenwerkingsverband, waarbinnen een groot aantal natuurlijke personen en bedrijven in georganiseerd verband en structureel actief zijn geweest. Door de leden van deze criminele organisatie is bewerkstelligd dat met behulp van valse werkgeversverklaringen en loonspecificaties door verschillende financiële instellingen hypothecaire leningen werden verstrekt ten behoeve van de aankoop van tientallen woningen door heel Nederland. Om de kredietwaardigheid richting die financiële instellingen te versterken werden er vanuit de bedrijven die de werkgeversverklaringen hadden verstrekt een aantal salarisbetalingen gedaan, die overigens in veel gevallen contant moesten worden opgenomen en terug worden gegeven. Ook zijn in een aantal gevallen met valse nota's gelden uit bij die leningen verstrekte bouwdepots verkregen.
Na aankoop is in bijna alle woningen een hennepkwekerij ingericht.
De leden van de organisatie hebben op deze wijze op een gewiekste en doortrapte wijze financiële instellingen om de tuin weten te leiden om hun doel - het ter beschikking krijgen van gelden om woningen te laten aankopen waarin door de organisatie vervolgens hennepkwekerijen konden worden ingericht- te bereiken.
Door dit strafbare handelen is het vertrouwen dat de financiële instellingen moeten kunnen hebben in de juistheid van de bij hen aangeleverde schriftelijke stukken ter verkrijging van een hypothecaire lening aangetast. Bovendien is er in ieder geval in een aantal gevallen bij de betrokken financiële instellingen schade ontstaan doordat de periodieke betalingen op de lening na ontdekking van de hennepkwekerij staakten en de woning moest worden verkocht.
De door leden van de organisatie aangezochte kopers van de woningen, veelal van Vietnamese afkomst, is voorgespiegeld dat zij door mee te werken het frauduleuze handelen een eigen woning zouden kunnen verkrijgen. Na de aankoop van de woning en het afsluiten van een hypothecaire lening is, in een aantal gevallen onder bedreiging met geweld vanuit de organisatie, in die woning een hennepkwekerij ingericht. Na ontdekking van de onderscheiden hennepkwekerijen stopten de gefingeerde loonbetalingen aan de kopers en bleken ze in veel gevallen niet meer in staat om aan de verplichtingen van de hypothecaire lening te voldoen en bleven ze, na verkoop van de woning, met een restschuld achter.
Er mag er van worden uitgegaan dat als de drijfveer voor de criminele activiteiten van de organisatie het financiële gewin uit hennepteelt en -handel heeft gegolden. Daar is op grote schaal door de organisatie uitvoering aan gegeven: in bijna alle aangekochte woningen is een (ontmantelde) hennepkwekerij aangetroffen. Tussen de verschillende leden van de criminele organisatie hebben een aanzienlijk aantal geldtransacties plaatsgevonden. Daarbij gaat het in een aantal gevallen om omvangrijke bedragen. Aangenomen mag worden dat deze transacties voornamelijk in relatie staan tot bedoelde hennepteelt en -handel. Algemeen bekend is dat de uit hennepplanten te verkrijgen stof niet alleen bij gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid, maar ook leidt tot allerlei andere vormen van criminaliteit.
Verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld binnen de hiervoor omschreven criminele organisatie.
In het kader van die organisatie heeft hij al dan niet tezamen met zijn toenmalige vriendin met valse werkgeversverklaringen en loonspecificaties een drietal woningen aangekocht. In deze woningen zijn door de organisatie hennepkwekerijen ingericht. Verdachte is ook betrokken geweest bij het vervaardigen van valse facturen, waarmee ten behoeve van de organisatie gelden uit bouwdepots zijn verkregen. Van één van die bedrijven -[bedrijf 10] BV- is hij aandeelhouder geweest. Ook is hij aandeelhouder geweest van een bedrijf -[bedrijf 4]- dat valse werkgeversverklaringen heeft opgemaakt, waarmee de ouders van verdachte in staat werden gesteld om hypothecaire leningen af te sluiten om met de daaruit verkregen gelden de aankoop van een drietal panden te bekostigen. In deze panden zijn door de organisatie hennepkwekerijen ingericht. Bij de hennepteelt in twee van die panden was verdachte feitelijk betrokken.
Ook is hij betrokken geweest bij financiële transacties met andere leden van de organisatie.
Er kan van worden uitgegaan dat deze transacties verband houden met de criminele activiteiten van de organisatie.
Zonder de bijdrage van verdachte had de organisatie niet in de hiervoor omschreven omvang kunnen functioneren.
De positie die verdachte heeft gehad binnen de hiervoor beschreven omvangrijke vorm van georganiseerde misdaad, waarbij slechts het geldelijke gewin uit hennepteelt en -handel voor de organisatie als drijfveer heeft gegolden, en de wijze waarop hij binnen die organisatie heeft geopereerd, brengen naar het oordeel van de rechtbank al mee dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke omvang passend en geboden is.
Het strafbare handelen van verdachte is echter niet beperkt gebleven tot zijn activiteiten in het kader van de hierboven omschreven criminele organisatie. Verdachte heeft zich ook binnen een ander crimineel samenwerkingsverband (zoals hiervoor beschreven onder 4B) schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Ook binnen deze organisatie, overigens voor zover valt te overzien van een aanmerkelijk beperktere omvang, werd door gebruik te maken van valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties bewerkstelligd dat financiële instellingen hypothecaire leningen hebben verschaft om met de daaruit verkregen gelden een woning te kopen. Om de kredietwaardigheid richting de financiële instelling te versterken werd ook hier op naam van het bedrijf dat de werkgeversverklaring had verstrekt een aantal gefingeerde salarisbetalingen gedaan. Ook in deze woningen zijn in aansluiting daarop door verdachte samen met andere leden van de organisatie hennepkwekerijen ingericht.
Uitgegaan mag er ook hier van worden dat als de drijfveer voor de criminele activiteiten van de organisatie steeds het financiële gewin uit hennepteelt en -handel heeft gegolden.
Verdachte heeft samen met een medeverdachte een leidinggevende en sturende rol gespeeld binnen laatstgenoemde criminele organisatie. Daarnaast neemt de rechtbank in ogenschouw dat er in één van de betreffende woningen een grote hoeveelheid hennepstekken is aangetroffen. De rechtbank gaat er van uit dat het de bedoeling was om vanuit die woning kwekers in andere panden te voorzien van de nodige hennepstekken.
Nu verdachte een prominente rol heeft gespeeld in de beide hiervoor omschreven criminele organisaties, doet de door de officier van justitie gevorderde straf geen recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten en acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur op zijn plaats.
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage opgemaakt door de reclassering. De rechtbank zal de rapporteur niet volgen in haar voorstel om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld -kort gezegd- reclasseringstoezicht en een bijzondere voorwaarde in de vorm van de COVA-training. Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten en de relatief lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf die daarbij past, acht de rechtbank reclasseringstoezicht en de voorgestelde gedragsinterventie niet geïndiceerd. Bovendien is ter terechtzitting duidelijk geworden dat verdachte naar het buitenland is vertrokken, zodat onwaarschijnlijk is dat de reclassering de voorgestelde voorwaarden zal kunnen uitvoeren.
Alles overziende legt de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 4 jaren.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten:
5 rollen muntgeld (elk 40 x 0,20) totaal 40,00 euro
moet worden verbeurdverklaard.
Voornoemde geldbedragen behoorden aan verdachte toe, waren of geheel of ten dele ten eigen bate aangewend en waren geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten verkregen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de volgende artikelen:
- 33, 33a, 47 lid 1 aanhef en onder 1, 57, 63, 225 lid 1 en 420bis lid 1 aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 aanhef en onder B en 11 lid 2 van de Opiumwet.
- verklaart de officier van justitie in het onder feit 2 genoemde onderdeel betrekking hebbende op perceel [adres 17] te Bergen op Zoom niet ontvankelijk.
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 A en B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart het onder 1 primair, 2, 3 en 4 A en B meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Verklaart verbeurd:
5 rollen muntgeld ( elk 40 x 0,20) totaal 40,00 euro.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.H.A. Fransen, voorzitter, L.W. Janssen en J. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van A.E. Tuinstra als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 februari 2013.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.