RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 363264 \ EJ VERZ 13-5006
beschikking van de kantonrechter van 20 februari 2013
de besloten vennootschap Grontmij Nederland B.V.,
hierna te noemen: Grontmij,
gevestigd en kantoorhoudende te De Bilt,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.M.J. Schoenaker,
[gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te [adres],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M. Walvius.
1.1. Grontmij heeft bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie op 14 januari 2013, verzocht de tussen haar en [gedaagde] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van artikel 7: 685 BW.
1.2. Het verweerschrift van [gedaagde] is binnengekomen op 1 februari 2013.
1.3. De behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2013.
1.4. Naar aanleiding van het door [gedaagde] gevoerde verweer omtrent het niet juist naleven van Grontmij van de Wet Melding Collectief Ontslag (WMCO), heeft Grontmij, zoals afgesproken ter zitting op 7 februari 2013, aanvullende producties gestuurd met betrekking tot haar de verplichtingen uit hoofde van deze wet.
1.5. Bij schrijven van 7 februari 2013 heeft [gedaagde] naar aanleiding van deze producties aangegeven dat hij, nu uit de brief van 23 november 2012 van het UWV aan Grontmij blijkt dat de melding voldoet aan de in artikel 4 WMCO gestelde eisen, zijn verweer dienaangaande niet handhaaft.
1.6. De datum voor de beschikking is bepaald op vandaag.
2.1. De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2. Grontmij verleent ingenieursdiensten en consultancydiensten binnen Europa. Deze diensten worden verleend vanuit de divisies Planning & Design, Water & Energy, Transportation & Mobility en de stafdiensten. Iedere divisie bestaat uit diverse afdelingen.
2.3.[gedaagde], geboren op [geboortedatum], is op 1 oktober 1995 in dienst getreden bij Grontmij tegen een salaris van € 3.671,62 bruto exclusief vakantietoeslag en emolumenten op basis van een arbeidsomvang van 40 uur per week en met Assen als plaats voor de tewerkstelling.
2.4. De resultaten van Grontmij staan sinds de financiële crisis onder druk. Sinds 2010 zijn er diverse reorganisaties doorgevoerd en in 2012 heeft Grontmij tot verdere kostenreductie en reorganisatie moeten besluiten.
2.5. In juli 2012 heeft Grontmij een Sociaal Plan gesloten met de werknemersorganisaties FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en Vereniging De Unie. Dit Sociaal Plan is als CAO aangemeld en geldt tot eind 2013.
2.6. Op 1 oktober 2012 heeft Grontmij advies gevraagd aan de Ondernemingsraad inzake een voorgenomen reorganisatie van onder andere de drie afdelingen Stedelijk Gebied (Noordoost, Randstad en Zuid) van de divisie Planning & Design. [gedaagde] is werkzaam binnen de afdeling (Rentmeesterij) Noordoost van deze divisie. Iedere afdeling Stedelijk Gebied bevat drie tot vier teams Stedelijke & Regionale Ontwikkeling. Binnen de regio Noordoost bestaan drie teams: een team in Arnhem/Zwolle en twee teams in Groningen/Assen. [gedaagde] is werkzaam in een team Groningen/Assen.
2.7. Gelet op de marktontwikkelingen heeft Grontmij besloten de Rentmeesterij Noordoost geheel te staken. Dit leidt tot boventalligheid van drie medewerkers.
2.8. De ondernemingsraad heeft op 25 oktober 2012 een positief advies uitgebracht aan de directie met een aantal aandachtspunten. Op 30 oktober 2012 heeft Grontmij vervolgens het besluit genomen om de voorgenomen reductie overeenkomstig de adviesaanvraag uit te voeren.
2.9. Op 1 november 2012 heeft Grontmij een paraplumelding (melding collectief ontslag) bij het UWV gedaan in het kader van de WMCO.
2.10. Bij brief van 1 november 2012 heeft Grontmij [gedaagde] in kennis gesteld dat diens functie per 1 december 2012 is vervallen en er geen passende functie voorhanden is. Zij heeft [gedaagde] per 1 januari 2013 vrijgesteld van werkzaamheden en - overeenkomstig het Sociaal Plan - een vaststellingsovereenkomst aangeboden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst per 1 december 2012 zou eindigen en [gedaagde] een vergoeding van € 47.584,20 zou worden aangeboden. [gedaagde] heeft deze vaststellingsovereenkomst geweigerd te tekenen.
2.11. Partijen hebben vervolgens over mogelijke oplossingen gecorrespondeerd, waarbij [gedaagde] ook een tegenvoorstel heeft gedaan.
2.12. Bij brief van 4 november 2012 heeft [gedaagde] bezwaar aangetekend bij de Sociale Begeleidingscommissie tegen het voorgenomen ontslag.
2.13. Bij brief van 23 november 2012 heeft het UWV Grontmij bericht dat de door haar gedane melding, na verstrekking van aanvullende gegevens, voldoet aan de eisen van artikel 4 WMCO.
2.14. Op 4 december 2012 heeft de Sociale Begeleidingscommissie het bezwaar van [gedaagde] ongegrond verklaard. Op grond van het CAO Sociaal Plan heeft deze uitspraak voor partijen een bindend karakter.
2.15. Op 6 december 2012 heeft Grontmij [gedaagde] daarop nogmaals aangeboden de vaststellingsovereenkomst te aanvaarden. [gedaagde] heeft dit geweigerd, waarna Grontmij onderhavig verzoek heeft ingediend.
Het verzoek tot ontbinding van Grontmij
3. Grontmij verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van bedrijfseconomische omstandigheden onder toekenning van een vergoeding aan [gedaagde] overeenkomstig artikel 6.3.1. van het Sociaal Plan ad € 47.584,20 bruto, waarop [gedaagde] per 1 december 2012 recht had. Onder verwijzing naar de daartoe door haar overgelegde producties heeft Grontmij gesteld dat [gedaagde] de functie van rentmeester vervult en deze functie, als gevolg van de reorganisatie, per 1 december 2012 is vervallen. Grontmij heeft aangegeven dat in de regio's Noordoost en Zuid nauwelijks meer vraag is naar deze vorm van dienstverlening en de Rentmeesterij in de regio Zuid al enkele jaren geleden is gestaakt. Grontmij heeft verder aangegeven dat er geen andere passende functies binnen Grontmij beschikbaar zijn. Zelfs al zou de functie van adviseur dan wel planeconoom als passend worden aangemerkt, dan geldt dat er hiervoor bij Grontmij geen vacatures beschikbaar zijn. Nu de functie van [gedaagde] per 1 december 2012 is vervallen, leidt dit er naar stelling van Grontmij toe dat sprake is van een verandering van omstandigheden die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op korte termijn rechtvaardigt.
Het verweer van [gedaagde]
4. [gedaagde] heeft primair verzocht het verzoek af te wijzen. [gedaagde] heeft hiertoe allereerst betwist dat sprake is van het vervallen van werkzaamheden en stelt dat indien hiervan wel sprake is, Grontmij het afspiegelingsbeginsel niet juist heeft toegepast. [gedaagde] voert hiertoe aan, dat hij niet werkzaam is als rentmeester, maar in de functie van adviseur en de
Rentmeesterij daarnaast binnen de afdelingen Stedelijk Gebied Noordoost en Randstad als één bedrijfsvestiging dient te worden beschouwd. Nu Grontmij de diensten van Rentmeesterij voor de regio's nog aanbiedt vanuit de Randstad, betwist [gedaagde] dan ook dat zij deze diensten niet meer aanbiedt in de regio Zuid en dat deze diensten in de regio Noordoost worden gestaakt. Ook betwist [gedaagde] regiogebonden te werken. Grontmij propageert ook zelf het "nieuwe werken", dat tijd- en plaatsonafhankelijk werken inhoudt. Nu de Rentmeesterij Noordoost - naar [gedaagde] stelt - niet als één bedrijfsvestiging valt aan te merken, had er volgens hem dienen te worden afgespiegeld over alle regio's, dus ook de Randstad en komt [gedaagde] niet in aanmerking voor ontslag. [gedaagde] voert vervolgens aan dat de functie van rentmeester en planeconoom uitwisselbare functies zijn, dan wel de functie van planeconoom als een passende functie voor [gedaagde] moet worden beschouwd. De functies overlappen elkaar in zeer grote mate en de competenties, arbeidsuren, werkdagen, arbeidsomstandigheden, beloning en vooropleiding van adviseur/rentemeester en planeconoom zijn identiek. Ook bestaat er voor planeconoom geen specifieke opleiding. [gedaagde] heeft hiertoe ook verwezen naar (Linkedin-profielen van) diverse collega's (bijvoorbeeld mevrouw [X]) die dezelfde vooropleiding als [gedaagde] hebben, als rentmeester zijn begonnen en na een cursus van enkele dagen planeconoom zijn geworden. [gedaagde] betwist ook dat er geen vacatures zouden zijn en heeft hiertoe verwezen naar de heer [Y] die per 14 november 2011 (als planeconoom) bij Grontmij in dienst is getreden. Grontmij heeft [gedaagde] ten onrechte niet van deze vacature op de hoogte gebracht. Subsidiair heeft [gedaagde] verzocht om indien het verzoek tot ontbinding wel wordt toegewezen, hem een vergoeding ad € 51.549,55 toe te kennen conform de kantonrechtersformule, waarbij de correctiefactor op 1,5 wordt gesteld en er rekening wordt gehouden met de opzegtermijn van vier maanden.
5.1. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
5.2. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat bij Grontmij sprake is van een zodanige omzetvermindering dat zij tot een reorganisatie is overgegaan en dit heeft geleid tot het vervallen van werkzaamheden van de Rentmeesterij Noordoost. Gelet op haar bedrijfseconomische situatie mag Grontmij als werkgever de beslissing nemen om tot een inkrimping van haar personeelsbestand over te gaan. De stelling van [gedaagde] dat er geen sprake is van het vervallen van werkzaamheden is niet aannemelijk geworden. Evenmin is naar oordeel van de kantonrechter aannemelijk geworden dat Grontmij het afspiegelingsbeginsel niet juist zou hebben toegepast. De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende.
5.3. Vast staat dat bij Grontmij sprake is van generieke functies en zij geen gebruik maakt van functiebeschrijvingen. Ter zitting is duidelijk geworden dat partijen onderling de individuele taken afspreken. Hiermee is tevens duidelijk geworden dat er om die reden voor het bepalen van de functie gekeken dient te worden naar de feitelijke werkzaamheden die [gedaagde] bij Grontmij verrichtte. [gedaagde] heeft in dit verband niet weersproken dat hij de werkzaamheden verrichtte die behoren bij de vakdiscipline Rentmeesterschap. Deze zijn door Grontmij in haar verzoekschrift omschreven als het verrichten van uitvoerende taken, zoals het aankopen en taxeren van onroerende zaken, het taxeren van uitleg- en herontwikkeling van locaties, het initiëren van grondruilingen en het vestigen van zakelijke rechten ten behoeve van energienetwerkbedrijven en waterschappen. Een rentmeester wordt door Grontmij verder aangeduid als een specialist op het gebied van vastgoedtaxaties. Desgevraagd heeft [gedaagde] ter zitting in dit verband ook aangegeven "als rentmeester een adviserende functie te hebben waarbij hij zich bezighoudt met taxaties". Gelet op voorgaande is naar oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] als rentmeester werkzaam is geweest voor Grontmij.
5.4. Vast staat verder dat [gedaagde] werkzaam was binnen de divisie Planning & Design op de afdeling (Rentmeesterij) Noordoost in het team Groningen/Assen. Dat de Rentmeesterij Noordoost en de Randstad als één bedrijfsvestiging valt aan te merken, is naar oordeel van de kantonrechter door Grontmij voldoende weersproken. Grontmij heeft in dit verband gesteld dat de afdeling Noordoost in de regio bekend staat als een zelfstandige aanbieder van diensten, in de gemeenten en lokale overheden een eigen klantenkring heeft, een zelfstandige financiële rapportage in de zin van een kostenplaats per team voert, een eigen management heeft dat verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering, een eigen adres heeft, eigen briefpapier heeft waarop haar eigen adres is vermeld en zelfstandig zorg draagt voor het in dienst nemen van personeel. Nu voornoemde omschrijving ook overeenkomt met de begripsinvulling die hieraan gegeven wordt in artikel 4:2 van het Ontslagbesluit, acht de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat de afdeling (Rentmeesterij) Noordoost heeft te gelden als een aparte bedrijfsvestiging en het dus niet zo is dat de afdelingen Noordoost en Randstad als één bedrijfsvestiging dienen te worden beschouwd, waardoor door Grontmij afgespiegeld dient te worden over alle regio's. Hetgeen [gedaagde] hierover heeft aangevoerd kan om die reden niet slagen. De kantonrechter merkt hierbij nog op, dat Grontmij in dit verband wel heeft erkend dat rentmeesters van de afdeling Noordoost (in het verleden) projecten buiten de regio hebben uitgevoerd. Grontmij heeft echter aangegeven dat de oorzaak hiervan was gelegen in de terugloop van het werk voor de regio Noordoost en zij om die reden op zoek is gegaan naar (tijdelijke) oplossingen om werknemers "doorberekenbaar" te houden en leegloop te voorkomen. Grontmij heeft hierbij benadrukt dat het - gelet op de zeer grote afstand van die werknemers van hun woonplaats naar de werkplek, en ook uit oogpunt van de balans werk-privé - niet verantwoord is een dergelijke situatie blijvend te continueren. Gelet op deze gegeven uitleg kan naar oordeel van de kantonrechter niet gezegd worden dat hiermee een aanwijzing is gegeven dat er wel sprake zou zijn van één bedrijfsvestiging Noordoost/Randstad.
5.5. Dat de functie van rentmeester en planeconoom uitwisselbare functies zijn is naar oordeel van de kantonrechter vervolgens onvoldoende aannemelijk geworden. Van uitwisselbare functies dient te worden gesproken indien de functies naar functie-inhoud, vereiste kennis en vaardigheden en vereiste competenties vergelijkbaar zijn en naar niveau en beloning gelijkwaardig. De factoren voor de vaststelling hiervan dienen in onderlinge samenhang te worden beoordeeld. De kantonrechter overweegt dat gelet op voorgaande voor de beoordeling hiervan enkel dient te worden gekeken naar de functies binnen de afdeling (Rentmeesterij) Noordoost. De kantonrechter overweegt verder dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende duidelijk is geworden dat binnen Grontmij gesproken wordt over vakdisciplines en er in dit verband gekeken dient te worden naar de feitelijke werkzaamheden behorende bij deze vakdisciplines. Zoals hiervoor al is geoordeeld, acht de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] de werkzaamheden heeft verricht die behoren bij de vakdscipline Rentmeesterij zoals weergeven in rechtsoverweging 5.3. [gedaagde] heeft verder niet betwist dat een planeconoom een veel meer strategische functie heeft en deze als adviseur op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling dient te worden beschouwd. Grontmij heeft in dit verband aangegeven dat zij van een volwaardig planeconoom verwacht dat deze zelfstandig en op strategisch en tactisch niveau opdrachtgevers adviseert over de volledige scope van het vakgebied. [gedaagde] heeft ter zitting ook aangegeven dat het in de praktijk zo werkt dat nadat hij zijn werkzaamheden als rentmeester heeft afgerond, "een planeconoom aan tafel aanschuift teneinde de plannen in adviezen (voor onder meer de gemeente) te vertalen en deze ook de contacten met de gemeente onderhoudt". Naar oordeel van de kantonrechter is gelet op voorgaande voldoende duidelijk geworden dat waar een rentmeester een meer uitvoerende functie heeft, een planeconoom op strategisch niveau advies geeft op basis van door anderen (onder andere de rentmeester) aangebrachte informatie en deze functie dus meer als adviserend dan uitvoerend is te beschouwen. Naar oordeel van de kantonrechter is hiermee voldoende aannemelijk geworden dat de functie van rentmeester een geheel andere is dan de functie van planeconoom en hiermee dus geen sprake is van een uitwisselbare functie. De kantonrechter betrekt hierbij dat - anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd- voldoende aannemelijk is geworden dat de functie van planeconoom niet binnen enkele dagen te leren is. Evenmin is aannemelijk geworden dat [gedaagde] als planeconoom vrijwel direct inzetbaar is. Grontmij heeft in dit verband ter zitting aangegeven dat [gedaagde] in deze functie als junior planeconoom begint en een opleidingstraject dient te volgen dat meer dan een half jaar in beslag zal nemen. Grontmij heeft eveneens betwist dat er geen specifiek opleidingstraject voor planeconoom bestaat en aangegeven dat het aantal cursussen dat een werknemer dient te volgen afhankelijk is van de voorkennis en voorervaring waarover de werknemers beschikken. Zijdens Grontmij is aangegeven dat in elk geval altijd sprake is van een aantal cursussen in het kader van een loopbaanonwikkelingstraject. Zij heeft hiertoe ook verwezen naar een door haar intern concept rapport "Masterclass Planeconomie" uit 2008. Hoewel duidelijk is geworden dat deze cursus gelet op de marktontwikkelingen uiteindelijk geen doorgang heeft gehad, doet dit er niet aan af dat hiermee wel duidelijk is dat er voor de functie van planeconoom een opleidingstraject dient te worden doorlopen.
5.6. De kantonrechter stelt verder vast dat over een passende functie in artikel 2.1.7. van het Sociaal Plan het volgende is bepaald:
• Een functie die gelet op inhoud, opleiding, kennis, vaardigheden en functieniveau (te weten maximaal 1 functieschaal verschil), benodigde ervaring, hoogte van de beloning, arbeidsuren, werkdagen, arbeidsomstandigheden (inclusief werklast) grotendeels overeenkomst met de huidige functie;
• De werknemer is vrijwel direct inzetbaar op de passende functie, met een inwerkperiode van maximaal 6 maanden, waarin zonnodig een extra opleiding op kosten van de werkgever wordt gevolgd, mits de basiskennis voldoende is om vaardigheden tot het vereiste niveau te kunnen ontwikkelen;
• Het betreft een functie bij de werkgever.
Bij de invulling van een passende functie dient in het algemeen verder te worden gekeken naar de subjectieve/persoonlijke mogelijkheden van de werknemer. Of een boventallige werknemer kan worden geplaatst in een passende functie is daarnaast afhankelijk van de beoordeling of hij geschikt is voor deze functie.
5.7. Naar oordeel van de kantonrechter is - mede gelet op voorgaande - en gelet op dit in het Sociaal Plan genoemde criterium ook onvoldoende aannemelijk geworden dat de functie van planeconoom voor [gedaagde] als een passende functie dient te worden beschouwd.
Nu Grontmij, zoals hiervoor weergegeven, heeft aangegeven dat [gedaagde] als junior planeconoom begint en hij een opleidingstraject dient te volgen dat meer dan een half jaar in beslag zal nemen, is niet voldaan aan het vereiste dat de inwerkperiode maximaal zes maanden in beslag zal nemen en [gedaagde] als planeconoom vrijwel direct inzetbaar zal zijn. Hetgeen [gedaagde] omtrent zijn collega's en met name mevrouw [X] heeft aangevoerd maakt voorgaande niet anders nu Grontmij ter zitting heeft aangegeven dat - in tegenstelling tot wat [gedaagde] meent dat zij slechts een cursus van twee dagen heeft gevolgd - deze mevrouw [X] tevens gestart is als junior planeconoom en zij nog steeds in een ontwikkelingstraject zit en op termijn door kan groeien. Ook gelet hierop is er niet de garantie dat [gedaagde] wel binnen zes maanden zodanig is ingewerkt dat hij zelfstandig als een volwaardig planeconoom werkzaam kan zijn binnen Grontmij.
5.8. Aangezien de kantonrechter gelet op voorgaande tot de conclusie komt dat er geen sprake is van een passende functie, behoeft hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd omtrent de heer [Y] geen bespreking meer.
5.9. Nu gelet op voorgaande voldoende aannemelijk is geworden dat de functie van [gedaagde] als rentmeester vervallen is en de functie van planeconoom niet als uitwisselbaar dan wel passend dient te worden beschouwd, zal de kantonrechter de gevorderde ontbinding wegens de bedrijfseconomische omstandigheden toewijzen. De kantonrechter ziet geen aanleiding rekening te houden met de fictieve opzegtermijn en zal de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2013 ontbinden.
5.10. Nu [gedaagde] bij deze ontbinding geen verwijt treft, zal de kantonrechter hem een vergoeding toekennen conform het Sociaal Plan, berekend op grond van de kantonrechtersformule waarbij de correctiefactor op 1 is gesteld. Hierbij zal echter niet
1 december 2012 als peildatum worden genomen, zoals door Grontmij verzocht, maar zal voor de berekening van de vergoeding de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt,
te weten 1 maart 2013, als peildatum worden gehanteerd, zoals dit ook is verwoord in artikel 6.3.1. van het Sociaal Plan. Uitgaande van een voornoemde correctiefactor 1, een brutosalaris van € 3.671,62 en 12,5 gewogen dienstjaren, levert dit een vergoeding op van
€ 49.566,87.
5.11. Nu een hogere vergoeding wordt toegekend dan door Grontmij aangeboden, dient aan haar een termijn te worden gegund om het verzoek in te trekken. Grontmij kan tot uiterlijk
27 februari 2013 haar verzoek intrekken. Indien zij dit niet doet, zal de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2013 worden ontbonden onder toekenning van voornoemde vergoeding van € 49.566,87 aan [gedaagde].
5.12. De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren, zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2013, tenzij het ontbindingsverzoek uiterlijk 27 februari 2013 wordt ingetrokken;.
kent aan [gedaagde] ten laste van Grontmij ter gelegenheid van voornoemde ontbinding een vergoeding toe ten bedrage van bruto € 49.566,87;
compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel bij intrekking als bij handhaving van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.
typ: 181/ie
coll: