ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ2157

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/17/119033
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake bankgarantie en zekerheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening. De eiseres in de hoofdzaak, SODEIC SPRL, heeft een verzoek ingediend om de door de Rabobank afgegeven bankgarantie te verlagen. De gedaagden, ROMI SMILFOOD B.V. en SMILDE FOODS B.V., hebben in het incident gevorderd dat SODEIC wordt veroordeeld om mee te werken aan de verlaging van de bankgarantie tot een bedrag van € 242.147,-. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een eerder verleend verlof tot het leggen van conservatoir beslag, waarvoor de gedaagden zekerheid hebben gesteld door middel van een bankgarantie van € 460.482,-. De rechtbank heeft overwogen dat de gedaagden niet kunnen vorderen dat de bankgarantie wordt verlaagd, omdat de overeenkomst tussen de schuldeiser en de schuldenaar geen basis biedt voor een dergelijke vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen procedure tot opheffing van het beslag heeft plaatsgevonden en dat de gedaagden vrijwillig een bankgarantie hebben verstrekt. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagden afgewezen en geoordeeld dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 6 maart 2013 weer op de rol komen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/119033 / HA ZA 12-96
Vonnis in incident van 20 februari 2013
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
SODEIC SPRL (SOCIETE DE DISTRIBUTION D'EXPORTATION ET D'IMPORTATIONS AU CONGO SPRL),
gevestigd te Kinshasa Democratische Republiek Congo,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident in conventie,
eiseres in het incident in reconventie,
advocaat mr. R.W.J.M. te Pas, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROMI SMILFOOD B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMILDE FOODS B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident in conventie,
verweersters in het incident in reconventie,
advocaat mr. E.J.A. van Leuveren, kantoorhoudende te Groningen.
Partijen zullen hierna Sodeic en Romi genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 30 mei 2012, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd,
- de akte houdende bewijs zekerheidsstelling van de zijde van Romi en Smilde,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek tevens akte houdende aanpassing eis,
- de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening,
- de incidentele conclusie van antwoord tevens houdende zelfstandig verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening,
- de conclusie van antwoord in het zelfstandige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
1.2. De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in het incident in conventie en in reconventie
2.1. Romi en Smilde vorderen in het incident, bij wege van voorlopige voorziening, Sodeic te veroordelen binnen drie dagen na het vonnis in incident mee te werken de door de Rabobank ten behoeve van Romi en Smilde afgegeven bankgarantie te verlagen tot
€ 242.147,- onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag en Sodeic te veroordelen in de proceskosten van het incident. Romi en Smilde voeren daartoe het volgende aan. Naar aanleiding van het verlof aan Sodeic van de voorzieningenrechter tot het leggen van conservatoir beslag onder Romi en Smilde ten belope van € 460.482,- hebben Romi en Smilde daartoe zekerheid gesteld door het verstrekken van een bankgarantie. Het verlof voor het conservatoir beslag is verleend op basis van de facturen van 5 mei 2010 van USD 246.400,- (€ 186.267,-) en 1 november 2010 van € 167.950,-. Sodeic heeft haar vordering bij conclusie van repliek verminderd met een bedrag van € 167.950,- omdat de goederen zoals deze zijn omschreven op de factuur van 1 november 2010 nooit zijn geleverd. Omdat Sodeic in haar dagvaarding en verzoek tot conservatoir beslag een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven over de hoogte van de vordering dient de bankgarantie te worden verlaagd met een bedrag gelijk aan de vermindering van eis in de hoofdzaak van € 167.950,- vermeerderd met een opslag van 30%. De bankgarantie brengt rente en kosten met zich mee en legt onnodig beslag op de liquiditeit van Romi en Smilde waardoor Rome en Smilde worden beperkt in hun mogelijkheden.
2.2. Sodeic voert verweer tegen de incidentele vordering van Romi en Smilde. Zij voert daartoe het volgende aan. Sodeic heeft haar vordering niet verminderd, maar veranderd. Zij heeft de vordering ter zake van de factuur van 1 november 2010 laten vallen, maar heeft tegelijkertijd vorderingen met betrekking tot Trans-Agency facturen en het opstellen van een documentair krediet ter zake van de factuur van 1 november 2010 toegevoegd. Sodeic vermoedt dat het incident is opgeworpen om de zaak te vertragen omdat de procedure in de eindfase zit en Sodeic aan Romi en Smilde een akte niet-dienen heeft aangezegd. Bovendien is het verzoek van Romi en Smilde niet spoedeisend omdat Sodeic al op 14 september 2012 heeft geweigerd om de garantie te halveren en Romi en Smilde pas drie maanden later het incident tegen een latere roldatum dan de eerst mogelijke hebben opgeworpen.
2.3. Sodeic vordert in reconventie in het incident - kort gezegd -, bij wege van voorlopige voorziening, Romi en Smilde te bevelen aanvullende zekerheid te stellen voor een bedrag van € 140.925,- door middel van een bankgarantie onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag. Tevens vordert zij Romi en Smilde te veroordelen in de proceskosten in het incident in reconventie. Sodeic voert daartoe het volgende aan. De hoofdsom van de vorderingen van Sodeic zoals zij deze bij conclusie van repliek heeft gewijzigd komt neer op een bedrag van € 385.697,44. Romi en Smilde zouden daarom voor een bedrag van € 501.407,- (€ 385.697,44 vermeerderd met 30%) zekerheid moeten stellen. Gelet op het feit dat Romi en Smilde voor een bedrag van € 460.482,- zekerheid hebben gesteld, hebben zij voor een bedrag van € 40.925,- te weinig garantie gesteld. Sodeic vordert in de hoofdzaak tevens vergoeding van de door haar opgebouwde goodwill voor Romi en Smilde en begroot deze vordering op USD 462.271,-. Sodeic wil ter zake van de goodwill-vergoeding voor een bedrag van € 100.000,- zekerheid van Romi en Smilde krijgen.
2.4. Romi en Smilde voeren ten verwere tegen de reconventionele vordering in incident van Sodeic het volgende aan. Sodeic is niet-ontvankelijk in haar vordering omdat voor het verkrijgen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag een andere procedure dient te worden gevolgd. Over de vervoerskosten zoals de kosten voor de transagency documents is in het beslagrekest van 9 maart 2012 niet gesproken zodat voor de zekerheidstelling daarvan ook daarvoor een andere procedure moet worden gestart. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter op 9 maart 2012 geoordeeld dat slechts de bij het verzoek tot conservatoir beslag in het geding gebrachte facturen hebben geleid tot het verleende beslagverlof en in het petitum van de conclusie van repliek nog enkel de vordering voorkomt die betrekking heeft op de factuur van 5 mei 2010 van
€ 186.267,- en heeft Sodeic de door haar gestelde schade in verband met goodwill in haar incidentele vordering onvoldoende onderbouwd. De rechter dient de hoogte van het beslag ex tunc te toetsen zodat tijdens de procedure in de hoofdzaak nieuw aangebrachte vorderingen in deze procedure niet kunnen leiden tot verhoging van het beslag.
3. De beoordeling in het incident
3.1. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van art. 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) moet de opheffing van een beslag worden uitgesproken indien, onder meer, voor de vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Blijkbaar heeft er in het onderhavige geval geen procedure tot opheffing van het beslag plaatsgevonden, maar hebben Romi en Smilde vrijwillig – zij het dat zij daar uiteraard toe werden genoopt door de gelegde beslagen – een bankgarantie verstrekt ten belope van € 460.482,-, waarna Sodeic de beslagen heeft opgeheven.
3.2. De vraag of medewerking aan verlaging van de bankgarantie kan worden gevorderd, op de (niet limitatief vermelde) gronden van art. 705 lid 2 Rv moet ontkennend worden beantwoord (vlg. Gerechtshof Leeuwarden 20 juni 2007, LJN BA7847). De rechtbank acht voor dit oordeel van belang dat het leggen van conservatoir beslag plaatsvindt geheel buiten de schuldenaars (Romi en Smilde) om - bij het verzoek om presidentieel verlof zijn deze immers niet betrokken -, terwijl de bankgarantie berust op een overeenkomst tussen schuldeiser en schuldenaar. In deze overeenkomst kunnen schuldeiser en schuldenaar afspraken maken over onder meer de hoogte van de bankgarantie, de gevallen waarin de bank tot betaling moet overgaan, en ook over de voorwaarden onder welke herziening van de (hoogte van de) bankgarantie aan de orde is. Gesteld noch gebleken is dat partijen over dit laatste iets zijn overeengekomen. Derhalve is niet komen vast te staan dat Romi en Smilde op basis van die overeenkomst medewerking aan verlaging van de bankgarantie kunnen vorderen en evenmin is komen vast te staan dat Sodeic op basis van die overeenkomst verhoging van de bankgarantie kan vorderen.
3.3. Onder omstandigheden kan het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat Sodeic vasthoudt aan de bankgarantie zoals deze door Romi en Smilde is verstrekt. Dat hiervan sprake is is echter gesteld noch gebleken.
3.4. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de incidentele vorderingen van Sodeic, Romi en Smilde dienen te worden afgewezen.
3.5. Nu Romi en Smilde in conventie de in het ongelijk te stellen partij zijn en Sodeic in reconventie de in het ongelijk te stellen partij is, en de proceskostenveroordeling in conventie en in reconventie gelijkluidend zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie en reconventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
in conventie
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
4.3. wijst het gevorderde af,
4.4. compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
4.5. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 maart 2013 voor artikel 211 rolreglement.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.?