ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ1509

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
19/810207-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op veertien maanden oude dochter door moeder

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 15 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op haar veertien maanden oude dochter. De verdachte heeft haar dochter om het leven gebracht door een kussen op haar gezicht te drukken en vervolgens op haar te gaan zitten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ernstig tekort is geschoten in haar verantwoordelijkheden als moeder. De verdachte had haar dochter willen beschermen tegen vermeend seksueel misbruik, maar haar handelen stond in geen enkele verhouding tot de situatie. De rechtbank benadrukte dat de verdachte op het moment dat het haar te veel werd, hulp van buitenaf had moeten inroepen, wat zij niet heeft gedaan. Door haar daden heeft zij haar dochter het recht op leven ontnomen en onherstelbaar verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden, waaronder de vader en halfzus van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de psychische toestand van de verdachte en het feit dat zij geen eerdere veroordelingen had.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak is daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Parketnummer: 19/810207-12
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 15 februari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
(Verdachte),
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
wonende op het adres (adres),
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Zwolle" te Zwolle.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 1 februari 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door haar raadsman mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P.H.S. van Rest,
officier van justitie.
2. Tenlastelegging
Aan verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd dat
zij op of omstreeks 25 april 2012 te Assen opzettelijk en met voorbedachten
rade (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een kussen in/op het
gezicht/hoofd van die (slachtoffer) gedrukt en/of geduwd en/of gehouden en/of
enige tijd op die (slachtoffer) gelegen en/of gezeten, tengevolge waarvan
voornoemde (slachtoffer) is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
zij op of omstreeks 25 april 2012 te Assen opzettelijk (slachtoffer)
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een kussen
in/op het gezicht/hoofd van die (slachtoffer) gedrukt en/of geduwd en/of
gehouden en/of enige tijd op die (slachtoffer) gelegen en/of gezeten,
tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen. Volgens de officier van justitie kan bewezen worden dat bij verdachte sprake was van voorbedachten rade. Uit de zeer gedetailleerde verklaring van verdachte blijkt namelijk dat zij niet in een opwelling heeft gehandeld. Er zijn objectieve omstandigheden, waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op haar besluit om haar dochter te doden. Er hebben zich geen contra-indicaties voorgedaan.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. De voorbedachte rade kan immers niet worden bewezen. Niet vastgesteld kan worden dat verdachte een vooropgezet plan had om haar dochter te doden. Toen verdachte met het kussen naar boven ging, had zij nog niet het besluit genomen om haar dochter te doden. Verdachte is hierna namelijk weer naar beneden gegaan. Dit besluit nam zij pas toen zij even later weer naar boven ging. De handelingen van verdachte hebben zich toen echter binnen een zeer korte tijd opgevolgd. Er was geen gelegenheid voor verdachte om over haar besluit na te denken. De toestand van verdachte speelt hierbij een belangrijke rol. Door de extreme stress die zij ervoer, was sprake van depersonalisatie en vond er in het hoofd van verdachte kortsluiting plaats. De subsidiair tenlastegelegde doodslag kan, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, wel worden bewezen.
4.3. Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de in de voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.1
Op 25 april 2012 bevond verdachte zich in haar woning te Assen. Haar dochter (slachtoffer) (geboren op 27 februari 2011) lag boven te slapen. Verdachte en de vader van (slachtoffer) waren uit elkaar. Verdachte moest uitvoering geven aan de overeengekomen omgangsregeling. Zij stond die dag onder grote spanning en voelde zich heel slecht. Verdachte moest (slachtoffer) die middag naar haar vader brengen, maar dat wilde zij niet. Zij had namelijk het idee dat (slachtoffer) seksueel door hem misbruikt werd. Verdachte dacht dit omdat zij eerder gemerkt had dat (slachtoffer), nadat ze bij haar vader was geweest, tijdens het verschonen helemaal stram op het aankleedkussen bleef liggen en haar benen kaarsrecht bij elkaar hield. Rond 12.10 uur ging verdachte beneden op de bank liggen en dacht na over hoe zij (slachtoffer) kon beschermen. Verdachte werd steeds onrustiger. Rond 13.10 uur pakte zij een kussen van de bank en ging daarmee naar boven met de bedoeling dit over het hoofd van (slachtoffer) heen te leggen. Ze had voor dat kussen gekozen, omdat het niet zo groot was. Het bedje van (slachtoffer) was namelijk ook niet zo breed. Een groot kussen zou dus niet passen. Toen verdachte boven kwam, zag ze dat de wasdroger klaar was. Ze besloot toen om eerst de wasdroger leeg te halen. Het kussen zette ze tegen de muur in de gang. Hierna ging verdachte weer naar beneden. Daar liep ze rondjes door de kamer. Het lukte haar echter niet om rustig te worden. Hierop ging ze wederom naar boven. Het kussen stond daar nog steeds tegen de muur. Het was toen 13.17 uur. Verdachte pakte het kussen en ging de kamer in waar (slachtoffer) lag te slapen. Verdachte ging heel zachtjes naar binnen. Ze liep heel voorzichtig, zodat de laminaten vloer niet zou kraken. Verdachte wilde niet dat (slachtoffer) wakker zou worden. Zij wilde (slachtoffer) namelijk niet in de ogen kijken. Verdachte kon haar niet het leven geven dat zij haar moest geven en dat zij haar graag wilde geven. Met het kussen in haar hand heeft ze naar (slachtoffer) staan kijken. Er gingen veel gedachten door haar hoofd. Ze dacht aan Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, de vader van (slachtoffer) en hoe het verder moet. In gedachten zag zij tevens het moment voor zich dat zij (slachtoffer) op het aankleedkussen had zien verstrakken. Verdachte zag dat (slachtoffer) in haar slaap met haar handje naar haar zwaaide. Verdachte dacht: "Vergeef me (slachtoffer) wat ik nu ga doen. Ik kan je niet beschermen. Ik wil dit niet langer, ik kan dit niet meer". Vervolgens deed verdachte een stap naar voren en legde het kussen op het hoofd van (slachtoffer), duwde het een beetje naar beneden en hield het vast. (slachtoffer) werd wakker. Verdachte duwde het kussen nog wat strakker om het hoofd van (slachtoffer) heen. Op een gegeven moment viel verdachte in het bedje van (slachtoffer) en kwam zo bovenop haar te liggen. Verdachte bleef daar lang liggen. Het gewicht van haar lichaam drukte op het bovenlichaam van (slachtoffer). Het kussen liet verdachte over het hoofd van (slachtoffer) liggen. Het lichaam van (slachtoffer) schokte even heen en weer. Verdachte wachtte tot ze zeker wist dat (slachtoffer) geen adem meer zou halen. Verdachte bleef wel twintig minuten op (slachtoffer) liggen. Toen draaide zij zich om en ging op (slachtoffer) zitten. Verdachte deed een muziekspeeltje aan en is net zolang op (slachtoffer) blijven zitten tot het muziekspeeltje stopte met spelen. Dit duurde ongeveer vier minuten. Vervolgens is verdachte uit het bedje gestapt. Het kussen liet zij op het hoofd van (slachtoffer) liggen. Verdachte is naar beneden gegaan en is haar tas gaan pakken. Het was toen ongeveer 13.55 uur. Verdachte was erg rustig geworden door het idee dat (slachtoffer) nu nooit meer alleen bij haar vader hoefde te komen. Hierna ging verdachte weer naar boven en haalde het kussen van het hoofd van (slachtoffer). Verdachte zag dat (slachtoffer) niet meer leefde. Ze haalde (slachtoffer) uit haar bedje, knuffelde haar, deed haar een schone luier om en nieuwe kleertjes aan en legde haar op de aankleedtafel. Ook zocht verdachte de begrafenispapieren op. Hierna ging verdachte naar het politiebureau.2
Omstreeks 14.30 uur meldde verdachte zich bij het politiebureau. Daar zei ze: "Ik heb een uur geleden mijn kind verstikt".3 Hierop zijn politieambtenaren naar de woning van verdachte gegaan, waar zij om 14.44 uur aankwamen. Daar troffen zij (slachtoffer) op één van de slaapkamers aan. Zij lag op een aankleedkussen op de commode. Er werd geen hartslag bij (slachtoffer) waargenomen. Zij werd gereanimeerd, maar bleek niet meer te redden. Omstreeks 15.11 uur werd door het medisch personeel, dat inmiddels ook ter plaatse was, de dood vastgesteld.4 Het lichaam werd in beslag genomen en onderzocht. Bij de sectie en uit aanvullende onderzoeken is geen doodsoorzaak gebleken. Er werden geen aangeboren of ziekelijke orgaanafwijkingen aangetroffen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren. Verstikking door belemmering van de luchtwegen (smoren) is een mogelijke oorzaak voor het overlijden. Belemmering van de luchtwegen in het kader van bijvoorbeeld smoren, hoeft op jonge leeftijd namelijk geen substantiële sporen aan het lichaam achter te laten.5
Bewijsoverwegingen
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte (slachtoffer) opzettelijk van het leven heeft beroofd. Met de officier van justitie en anders dan de raadsman is de rechtbank voorts van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van voorbedachte rade. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade voldoende dat een verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank acht bewezen dat hiervan in het onderhavige geval sprake is geweest. Verdachte is namelijk met een kussen van de bank naar boven gelopen met de bedoeling dit over het hoofd van (slachtoffer) heen te leggen. Verdachte heeft verklaard dat ze speciaal voor dat kussen had gekozen, omdat deze gezien het formaat in het bedje van (slachtoffer) zou passen. Hieruit blijkt dat verdachte op dat moment al besloten had om haar dochter te doden. Het feit dat verdachte hierna weer naar beneden is gegaan, zoals de raadsman heeft betoogd, maakt dit niet anders. Sterker nog, dit gaf verdachte juist de gelegenheid om zich te beraden op haar genomen besluit. Zij is toen echter niet op haar besluit teruggekomen. Verdachte ging namelijk weer naar boven, pakte het kussen en ging de kamer van (slachtoffer) in. Uit het feit dat verdachte hierbij extra voorzichtig deed om (slachtoffer) niet wakker te maken en het feit dat verdachte (slachtoffer) in gedachten vroeg haar te vergeven voor wat zij ging doen, blijkt dat verdachte zich op dat moment rekenschap heeft gegeven van haar voorgenomen daad. Vervolgens deed verdachte een stap naar voren en legde het kussen op het hoofd van (slachtoffer), duwde het een beetje naar beneden en hield het vast. Zelfs toen (slachtoffer) wakker werd, herzag verdachte haar beslissing niet, maar duwde zij het kussen nog wat strakker om het hoofd van (slachtoffer) heen. Ook toen verdachte in het bedje van (slachtoffer) viel, bleef zij gedurende twintig minuten bovenop haar liggen en wachtte net zo lang tot ze zeker wist dat (slachtoffer) geen adem meer zou halen. Uit deze gang van zaken blijkt dat verdachte niet in een opwelling heeft gehandeld. Niet alleen toen verdachte de eerste keer met het kussen naar boven was gegaan, maar ook toen verdachte voor de tweede keer naar boven ging had zij ruimschoots de tijd en de gelegenheid om tot bezinning te komen. Zelfs tijdens de uitvoering had verdachte op meerdere momenten de gelegenheid haar handelen te staken en had zij nog hulp kunnen inroepen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Dat sprake was van kortsluiting in het hoofd van verdachte, zoals door haar raadsman is betoogd, is zowel uit bovengenoemde gang van zaken als uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum niet gebleken.
De rechtbank acht derhalve de voorbedachte rade bewezen. Het primair tenlastegelegde kan dan ook worden bewezen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de reeds genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het haar primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 25 april 2012 te Assen opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een kussen op het hoofd van die (slachtoffer) gedrukt en geduwd en gehouden en enige tijd op die (slachtoffer) gelegen en gezeten, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
6. Kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op:
Moord,
strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
7. Strafbaarheid
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Strafoplegging
8.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn eis rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
8.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Haar raadsman heeft de rechtbank wel verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte de verantwoordelijkheid voor haar daad heeft genomen, dat zij zowel bij de politie als bij het Pieter Baan Centrum haar volledige medewerking heeft gegeven, dat zij geen enkele documentatie heeft en dat er blijkens de Pro Justitia rapportage geen sprake is van recidivegevaar.
8.3. Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op haar veertien maanden oude dochtertje (slachtoffer) door een kussen op haar gezicht te drukken en vervolgens op haar te gaan zitten en te liggen. Verdachte is aldus ernstig te kort geschoten in de verplichtingen en verantwoordelijkheden die zij als moeder voor haar kind op zich had genomen. (slachtoffer) was aangewezen op de verzorging door verdachte. De reden van haar handelen, namelijk dat verdachte haar dochter wilde beschermen tegen vermeend seksueel misbruik, staat in geen enkele verhouding tot wat verdachte heeft gedaan. Zij had immers op het moment dat het haar te veel was geworden hulp van buitenaf kunnen en moeten inroepen. Dit heeft verdachte niet gedaan. Door haar handelen heeft verdachte haar hulpeloze en weerloze kind het meest elementaire recht, te weten het recht op leven, ontnomen. Voorts heeft verdachte ernstig en onherstelbaar verdriet toegebracht aan de nabestaanden van (slachtoffer), onder wie haar vader en haar halfzus. Zij zullen hiermee de rest van hun leven geconfronteerd blijven. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen van de vader en de halfzus van (slachtoffer) die zij ter terechtzitting hebben voorgelezen. Ten slotte heeft de daad van verdachte in de samenleving reacties van verbijstering en afschuw opgeroepen. Gelet hierop komt alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur in aanmerking.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte blijkens het haar betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Tevens weegt de rechtbank mee dat verdachte - weliswaar door haar eigen toedoen - haar dochter heeft verloren en verder zal moeten leven met de wetenschap dat zij verantwoordelijk is voor de dood van haar eigen kind. Gelet hierop bestaat aanleiding om verdachte een kortere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie: Pieter Baan Centrum, d.d. 13 december 2012, opgemaakt door A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog en F.R. Kruisdijk, psychiater.
Uit deze rapportage blijkt het volgende.
Verdachte heeft vanaf de vroege adolescentie een gestoorde ontwikkeling van haar geestvermogens doorlopen vanwege seksueel overschrijdend gedrag van haar vader naar haar toe, die behalve een lichamelijke impact ook vergaande psychologische gevolgen heeft gehad gecombineerd met internaliseren van een sterk traditioneel opgelegd vrouwbeeld vanuit een opvoedingsklimaat dat sterk religieus gekleurd is. Cruciaal is de gestagneerde identiteitsontwikkeling bij een vrouw met een kwetsbaar gevoel van eigenwaarde bij wie het zelfvertrouwen makkelijk is te ondermijnen. Verdachtes zelfbeeld is achtergebleven in de ontwikkeling, haar groepsmatige (bij een geloofsgemeenschap passende) identiteitsontwikkeling bleef eveneens achter en op het vlak van probleemoplossend vermogen viel zij terug op meer primitieve vormen van afweer en vertoonde disadaptieve vormen van functioneren. Bij verdachte is sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en borderline kenmerken, waarbij in dynamische zin vooral het kwetsbare gevoel van eigenwaarde c.q. de gestagneerde identiteitsontwikkeling, bepalend is voor handelen. Het narcistische aspect binnen haar persoonlijkheid streeft naar herstel van vroegere kwetsingen en het beschadigde zelfbeeld. De borderline aspecten verwijzen naar grillig gedrag met plotselinge verandering van eigen doelen en stemmingswisselingen. Een persoonlijkheidsstoornis gebaseerd op een gestagneerde identiteitsontwikkeling verwijst naar een langdurig patroon van gedragingen en gevoelens en was in die zin dus ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Een ander aspect dat meespeelde was een langdurige moeheid van wisselende intensiteit.
De gedragskeuzes van verdachte in de aanloop tot het haar tenlastegelegde werden naar het inzicht van de rapporteurs in belangrijke mate beïnvloed door de gebrekkige ontwikkeling van verdachte met name door haar broze gevoel van eigenwaarde. De relatie met de biologische vader van het slachtoffer was al voor de geboorte sterk verstoord geraakt. Verdachte besefte dat ze een verkeerde keuze had gemaakt en wilde afstand van hem nemen. Bij verdachte bestond in toenemend mate de verinnerlijkte overtuiging dat de vader het meisje had misbruikt en passend bij het beeld van een goede moeder, moest zij daarom in haar optiek het meisje verre van de vader houden. Mogelijk heeft haar eigen misbruikverleden en de verhalen over het vermeende misbruik in het verleden van het ex-partner, haar realiteitsbesef in de periode voor het tenlastegelegde op dit punt vervormd. Verdachte was er stellig van overtuigd dat de baby gevaar liep bij de biologische vader en dat zij dat in haar beleving als beschermende moeder moest voorkomen. Jeugdzorg was al vroeg betrokken geraakt via het maatschappelijk werk van het ziekenhuis waar verdachte beviel. Men had al vroeg signalen bemerkt voor latere opvoedingsproblematiek rondom de bevalling tussen beide ouders. Verdachte raakte, na haar negatieve ervaring vanuit het verleden waarin haar twee andere kinderen aan de ex-man werden toegewezen, nog meer onder stress. Onder invloed van de stress en lichamelijk ongemak, gevoegd bij de vasthoudende wijze van de biologische vader die zijn rechten opeiste, trad een vergaande moeheid op en een regressie naar disadaptief niveau van functioneren. Het feit dat het kind binnen een extern gestelde tijdslimiet afgegeven moest worden aan de biologische vader lijkt voor verdachte betekend te hebben dat ze als moeder weer gefaald had. Haar op geloof gebaseerde ideale moederbeeld bleek bij lange na niet haalbaar voor haar. Onder deze omstandigheden en mede vanuit haar persoonlijkheidspathologie lijkt zij een uitweg te hebben gezocht. Het afstaan van het kind aan de vader betekende voor verdachte een algeheel falen als moeder en zou naar haar overtuiging ertoe leiden dat het kind (opnieuw) door de vader misbruikt zou worden. Verdachte lijkt een mate van besef van haar handelen te hebben gehad, omdat ze de baby zou hebben gezegd dat ze dit moest doen. Het besef van tijd lijkt achteraf gezien intact te zijn geweest, zodat niet van een volledig dissociatief toestandsbeeld kan worden gesproken. Eveneens zijn er geen aanwijzingen voor een psychotisch of depressief beeld ten tijde van het tenlastegelegde. De persoonlijkheidspathologie met het disadaptieve functioneren heeft in grote mate doorgewerkt in het denken en handelen van verdachte. Geadviseerd wordt om haar als verminderd toerekeningsvatbaar te schouwen ten tijde van het tenlastegelegde.
Volgens de rapporteurs is het risico klein dat verdachte wederom een soortelijk delict in de zin van infanticide zal plegen. Gezien de leeftijd van verdachte lijkt een toekomstige zwangerschap vrijwel uitgesloten. Bovendien zou dan een onvoorwaardelijke ondertoezichtstelling vanaf de geboorte door Jeugdzorg worden aangevraagd. Ter terechtzitting hebben de rapporteurs, aldaar als deskundigen gehoord, bovengenoemde conclusie nader toegelicht en uitgelegd dat bij verdachte voorts geen aanwijzingen zijn dat sprake is van een patroon dat wijst op toekomstig fysiek agressief handelen jegens andere kinderen in de omgeving van verdachte, zoals eventuele toekomstige kleinkinderen. Het tenlastegelegde moet namelijk worden geplaatst in de bovenomschreven situatie waarin zij door allerlei stresserende factoren het gevoel had geen goede uitvoering te kunnen geven aan het biologische moederschap. Gelet op het feit dat het recidiverisico klein wordt ingeschat, wordt volgens de rapporteurs geen aanleiding gezien voor een behandeladvies binnen een strafrechtelijk kader, zoals een maatregel tot terbeschikkingstelling.
De rechtbank kan zich met bovenstaande conclusies verengingen en neemt deze dan ook over.
Omdat er blijkens bovengenoemde rapportage wel een indicatie is dat verdachte behandeld dient te worden en verdachte zich gemotiveerd heeft getoond voor een behandeltraject in detentie, doet de rechtbank een aanbeveling om verdachte via een overplaatsing ex artikel 15 lid 5 van de Penitentiaire Beginselenwet te plaatsen in een gespecialiseerde kliniek gericht op de omgang met patiënten met persoonlijkheidsproblematiek.
9. Vordering van de benadeelde partij
9.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
(benadeelde partij) in zijn geheel zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De verzekering heeft de uitvaartkosten immers reeds vergoed. Dat er meer kosten zijn gemaakt dan door de verzekering is vergoed, mag niet voor rekening van verdachte komen.
9.3. Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij (benadeelde partij) heeft de volgende schade gevorderd:
1. Grafmonument : 4267,00
2. Kaarsjes voor op het graf : 4,88
3. Bloem : 7,29
4. Reiskosten (bus en trein) : 70,00
5. Rouwkaarten : 60,00
------
Totaal : 4409,17
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen geachte feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Een deel van de civiele vordering acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. Dit deel is dan ook gegrond en tot na te noemen bedrag voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank stelt op basis van de onderliggende stukken de schade, naar redelijkheid en billijkheid, vast op een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het bewezen geachte feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft mede gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijk voorschrift is toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
11. Beslissing van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 jaren.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij (benadeelde partij) van de som van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer (benadeelde partij), een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. H.T. van Voorst en mr. C. Brouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2013.
1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Processen-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de verklaringen van verdachte
(pag. 57 t/m 67, pag. 68 t/m 80 en pag. 82 t/m 88).
3 Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van verbalisant (pag. 12).
4 Processen-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaringen van verbalisanten (pag. 12 t/m 14 en pag. 21 t/m 23).
5 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 oktober 2012, nummer 2012.04.26.038, opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog.