ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ1492

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
17/880300-12 VON
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweldsdelicten met mishandeling en vrijspraak van poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor twee mishandelingen tot een gevangenisstraf van twee maanden, maar heeft hem vrijgesproken van de zwaardere aanklachten. De feiten vonden plaats op 18 augustus 2012 in Zwaagwesteinde, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij. De rechtbank overwoog dat de mishandelingen plaatsvonden in een context van noodweer, wat leidde tot de vrijspraak van de poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde dat het letsel dat de slachtoffers opliepen niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, waardoor de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de zwaardere aanklachten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van veertien maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat een kortere straf passend was, gezien de omstandigheden en het voorarrest van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/880300-12
ter berechting gevoegd parketnummer 17/753016-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 februari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
postadres te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 4 februari 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2012, te Zwaagwesteinde, in de gemeente Dantumadiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1]
- (een) (zogenoemde) karatetrap(pen) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam, heeft gegeven, althans tegen het hoofd en/of het tegen lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of
- tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan, althans mede tengevolge waarvan, die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen, en/of -toen die [slachtoffer 1] op de grond lag- (opnieuw) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 18 augustus 2012 te Zwaagwesteinde, in de gemeente Dantumadiel, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ((ondermeer) een kaakfractuur en/of een of meerdere gebroken rib(ben)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal,
- (een) (zogenoemde) karatetrap(pen) tegen het hoofd en/of het tegen lichaam te geven, althans tegen het hoofd en/of tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
- tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen,
tengevolge waarvan, althans mede tengevolge waarvan, die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen, en/of -toen die [slachtoffer 1] op de grond lag- (opnieuw) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt;
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2012, te Zwaagwesteinde, in de gemeente Dantumadiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] een (zogenoemde) karatetrap/schop in de buik(streek) heeft gegeven, althans in de buik, althans tegen het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 18 augustus 2012, te Zwaagwesteinde, in de gemeente Dantumadiel, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), een (zogenoemde) karatetrap/schop in de buik(streek) heeft gegeven, althans in de buik, althans tegen het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 18 augustus 2012, te Zwaagwesteinde, in de gemeente Dantumadiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 3] een (zogenoemde) karatetrap/schop tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gegeven, althans tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of in het gezicht, althans tegen en/of op het hoofd, heeft geslagen
en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 18 augustus 2012, te Zwaagwesteinde, in de gemeente Dantumadiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] een (zogenoemde) karatetrap/schop tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gegeven, althans tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of in het gezicht, althans tegen en/of op het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en strafoplegging aan verdachte
hij op of omstreeks 18 augustus 2012, te Zwaagwesteinde, in de gemeente Dantumadiel, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), een (karate)trap tegen het hoofd heeft gegeven en/of een (Karate)trap in de buik(streek) heeft geven en/of in het gezicht, althans tegen en/of op het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4. (parketnummer 753016/12)
hij op of omstreeks 27 oktober 2011 te Twijzelerheide, in de gemeente Achtkarspelen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 4]), meermalen, althans eenmaal,
- (met gebalde vuist) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of (vervolgens)
- heeft beetgepakt en/of (vervolgens) op de grond heeft gegooid en/of (vervolgens)
- met een plastic roeispaan, althans met een hard en/of stevig voorwerp, (hard) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair ten laste gelegde;
- veroordeling voor het onder 1. subsidiair, 2. subsidiair, 3. subsidiair en 4. ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren;
- oplegging van de bijzondere voorwaarden van een meldingsgebod bij Reclassering Nederland en deelname aan een agressieregulatietraining;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor een bedrag van
€ 2.139,- en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] tot een bedrag van
€ 265,- waarvan € 15,- voor materiële schade en € 250,- voor immateriële schade en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag;
- niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 4] met betrekking tot de overig gevorderde schade.
Beoordeling van het bewijs
Bewijsmiddelen
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige 1] afgelegd op 27 augustus 2012 niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
De getuige [getuige 1] is voor de eerste maal door de politie gehoord op 19 augustus 2012, kort nadat het geweld had plaatsgevonden. Hij heeft toen onder meer verteld dat een jongen trappen tegen het lichaam van [slachtoffer 1] had gegeven en dat deze jongen meerdere malen met de vuisten op het hoofd van [slachtoffer 1] had geslagen. Na de klappen was [slachtoffer 1] op de grond gevallen en was de jongen in zijn richting komen lopen. Vervolgens had deze jongen [slachtoffer 3] met de vuist een klap tegen het hoofd gegeven.
Op 27 augustus 2012 verklaart de getuige [getuige 1] dat, nadat [slachtoffer 1] op de grond was gevallen, de jongen en nog een persoon doorgingen met het geven van schoppen tegen [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] zou zowel in zijn gezicht als in zijn buik zijn geschopt. Toen [slachtoffer 3] erbij was gekomen kreeg hij een vuistslag van de jongen en een schop in zijn buik.
De rechtbank is van oordeel dat deze tweede verklaring strijdig is met de eerste verklaring; met name de intensiteit van het geweld is fors toegenomen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat wanneer een getuige inderdaad zou hebben gezien dat een persoon, terwijl deze op de grond ligt, wordt getrapt in zijn gezicht, hij nalaat dit te verklaren in het gesprek met de politie dat meteen na het incident heeft plaatsgehad. Nu deze verklaring ook geen steun vindt in andere bewijsmiddelen, terwijl zeker niet kan worden uitgesloten dat er in de tussenliggende periode beïnvloeding van de getuige heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank deze niet aannemelijk en zal zij deze verklaring niet tot het bewijs bezigen.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit voor het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde. Voor het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood en voor het subsidiair ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Onder 1. primair wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Voor het opzet is voorwaardelijk opzet voldoende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Uit de stukken blijkt dat verdachte [slachtoffer 1] met blote voeten tegen het lichaam heeft geschopt en dat hij hem met de vuist tegen het hoofd heeft gestompt. Uit deze bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt.
De rechtbank is van oordeel dat van deze handelingen niet kan worden gezegd dat zij een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] met zich hebben gebracht. Daarom kan er ook geen sprake zijn van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Onder 1. subsidiair wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De rechtbank overweegt dat niet elk letsel van enige ernst of omvang zwaar lichamelijk letsel in juridische zin oplevert. De wetgever heeft in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht de zwaarste categorie verwondingen op het oog gehad. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt, gelet op artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, onder meer begrepen ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden. Tevens is volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dit letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt. Indicaties die duidelijkheid verschaffen over de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel zijn de aard en de ernst van het toegebrachte letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij [slachtoffer 1] het volgende letsel is geconstateerd:
- meerdere kneuzingen over zijn gehele lichaam;
- een hersenschudding;
- gebroken ribben;
- een breuk in de bovenkaakholte;
- een jukbeenbreuk.
Uit de bewijsmiddelen volgt echter ook dat de geschatte genezingsduur ongeveer zes weken is en dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was. Hoewel de rechtbank niets wil afdoen aan de pijn en het ongemak dat [slachtoffer 1] als gevolg van het letsel heeft ondervonden, kunnen geen van deze verwondingen op zichzelf of in combinatie als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet worden aangemerkt. Verdachte zal derhalve vrijgesproken worden van het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde is de rechtbank - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat er geen sprake is geweest van een aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] door de schop van verdachte in haar buik, zodat er ook geen sprake kan zijn van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De raadsman heeft vrijspraak voor het onder 3. primair en subsidiair bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 3] heeft geschopt. Bij een enkele vuistslag tegen het hoofd acht de raadsman geen aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel aanwezig.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Onder 3. primair wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] van het leven te beroven en onder 3. subsidiair wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De verklaring van aangever [slachtoffer 3] dat hij tegen zijn hoofd is getrapt vindt geen steun in andere overtuigende bewijsmiddelen, terwijl de verklaring van verdachte dat hij een mannelijk persoon een vuistslag in het gezicht heeft gegeven wordt gesteund door de verklaring van de getuige [getuige 1] afgelegd op 19 augustus 2012. De rechtbank acht derhalve alleen wettig en overtuigend bewijsbaar dat verdachte [slachtoffer 3] met de vuist tegen het gezicht heeft gestompt en zal verdachte van het schoppen vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat bij deze handelingen geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel van/bij [slachtoffer 3]. Dit brengt met zich mee dat er ook geen sprake kan zijn van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat deze gevolgen zouden intreden. De rechtbank zal verdachte derhalve van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3. meer subsidiair heeft de raadsman gemotiveerd aangevoerd dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond, te weten noodweer. Hierdoor kan niet worden bewezen dat verdachte wederrechtelijk heeft geslagen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte heeft een beroep op de strafuitsluitingsgrond noodweer gedaan. Van noodweer is sprake indien verdachte een feit heeft begaan geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of een ander zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op 18 augustus 2012 is er op enig moment een incident tussen [naam 1] en [naam 2] enerzijds en verdachte en [naam 3] anderzijds. [naam 1] haalt vervolgens uit de woning van zijn moeder, te weten [slachtoffer 2], een buis van een stofzuiger. Met deze buis probeert hij verdachte te slaan. Verdachte slaat deze aanval af en [naam 1] gaat de woning van zijn moeder weer in en roept dat hij een mes gaat halen. Verdachte wil [naam 1] achterna lopen, maar hij wordt tegengehouden door [slachtoffer 2]. Verdachte schopt vervolgens [slachtoffer 2] in haar buik. [slachtoffer 2] roept hierop haar echtgenoot en haar echtgenoot en meerdere buurmannen komen ter plaatse. Inmiddels vertrekt verdachte samen met [naam 3] lopend richting het centrum. Nadat zij ongeveer 300 à 400 meter van de woning zijn verwijderd ontdekken ze dat ze worden gevolgd door een aantal mannen. Ze weten niet wie deze mannen zijn en of ze een wapen bij zich dragen. Ze weten wel dat er is gesproken over een mes. Doordat [naam 3] fysiek niet in staat is om hard te lopen besluiten verdachte en [naam 3] zich in een tuin in een paar struikjes te verstoppen. Vast staat dat er meerdere mannen verdachte en [naam 3] hebben gezocht. [slachtoffer 1] ziet hen vervolgens in de tuin zitten en stapt over het hekje de tuin in. Volgens verdachte valt deze persoon hem aan en verdachte kiest voor de tegenaanval. Hierna verschijnen volgens verdachte twee andere mannen. Eén van deze mannen was de getuige [getuige 1]. De man die bij [getuige 1] was valt hem aan en verdachte geeft de man een vuistslag in het gezicht. Volgens verdachte was deze vuistslag noodzakelijk voor de verdediging van zijn eigen lijf en dat van [naam 3] tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van de tweede persoon. Uit de stukken blijkt dat de tweede persoon [slachtoffer 3] betreft.
De rechtbank overweegt dat verdachte en [naam 3] zich na de schop in de buik van [slachtoffer 2] van verder geweld hebben gedistantieerd. Ze zijn weggelopen, maar werden achtervolgd door meerdere mannen. Verdachte en [naam 3] hebben op dat moment niet voor de aanval gekozen. Ze hebben zich opnieuw aan een mogelijk geweldsincident proberen te onttrekken door zich te verstoppen. Pas toen ze werden gevonden heeft verdachte de mannen aangevallen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de mannen op zoek waren naar verdachte en [naam 3] om verhaal te halen omtrent de schop in de buik bij [slachtoffer 2]. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 2]. Deze getuige heeft de mannen nog gewaarschuwd niet achter verdachte en [naam 3] aan te gaan. De rechtbank acht het in dit licht gezien aannemelijk dat de mannen verdachte als eerste hebben aangevallen. Er was derhalve sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van verdachte. Verdachte heeft zich verdedigd door [slachtoffer 3] een vuistslag in het gezicht te geven. De rechtbank acht deze handeling van verdachte, mede gelet op de omstandigheid dat hij zich reeds tweemaal eerder had gedistantieerd en gezien de situatie waarin hij zich op dat moment bevond (in een tuin en vergezeld van een persoon die fysiek kwetsbaar was), noodzakelijk voor zijn verdediging. Voorts staat deze handeling van verdachte in redelijke verhouding met de ernst van de aanranding. Hiermee is aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit voldaan.
De Hoge Raad heeft op 5 juli 2011, NJ 2011/466 overwogen dat onder mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van de rechtvaardigingsgrond noodweer kan niet worden bewezen dat sprake is van mishandeling en zal verdachte worden vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank past met betrekking tot het ten laste gelegde feiten onder 2. subsidiair en 4. de volgende bewijsmiddelen toe, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafvordering:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 februari 2013;
2. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. [nummer 1], d.d. 19 augustus 2012, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2]
(OPS-dossier [nummer 2], pagina 22);
3. het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal nr. [nummer 3], d.d. 27 oktober 2011, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 4]
(OPS-dossier [nummer 4], pagina 22-23).
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 2. subsidiair en 4. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
2. subsidiair
hij op 18 augustus 2012 te Zwaagwesteinde in de gemeente Dantumadiel, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], een zogenoemde karatetrap/schop in de buik heeft gegeven, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
4. (parketnummer 753016/12)
hij op 27 oktober 2011 te Twijzelerheide, in de gemeente Achtkarspelen, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 4],
- met de vuist tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt en vervolgens
- heeft beetgepakt en op de grond heeft gegooid en
- met een plastic roeispaan in het gezicht heeft geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
2. subsidiair mishandeling;
4. mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte voor deze feiten strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie, het trajectconsult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie d.d. 8 november 2012 en het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 23 januari 2013;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte is in de avond van 18 augustus 2012 betrokken geraakt bij een ruzie, die ontaard is in een flinke vechtpartij. Op een zeker moment heeft verdachte geprobeerd om de woning binnen te dringen die één van de andere ruziemakers was binnengegaan; toen de bewoonster hem wilde tegenhouden, heeft verdachte haar een harde trap in de buik gegeven. Deze actie van verdachte leidde tot verhitte gemoederen in de buurt en toen verdachte en een vriend van hem wegvluchtten, zijn zij door een viertal buurtbewoners achtervolgd en in een tuin, waar zij zich probeerden te verstoppen, aangevallen. Verdachte heeft daarbij opnieuw geweld gebruikt en één van de betrokkenen flink verwond. De rechtbank heeft hiervoor al aangegeven dat het gebruik van geweld in dat laatste geval gerechtvaardigd was uit oogpunt van zelfverdediging. Voor de eerder gegeven trap in de buik geldt dat zeer zeker niet. Verdachte heeft dat ook erkend en ter zitting zijn spijt betuigd.
Naast dit incident heeft verdachte zich bijna een jaar eerder ook schuldig gemaakt aan de mishandeling van de buurman van zijn ouders. De rechtbank begrijpt dat hieraan een lange reeks van gebeurtenissen en frustraties vooraf zijn gegaan. Dat neemt niet weg dat verdachte door zo te reageren volstrekt verkeerd heeft gehandeld. Ook dat heeft verdachte ter zitting toegegeven.
De reclassering heeft aangegeven dat verdachte zijn leven grotendeels op orde heeft en dat er niet heel veel redenen zijn om te vrezen voor een herhaling van dit soort gewelddadige gebeurtenissen, afgezien van enige zorgen over zijn alcoholgebruik in het weekend en over de verhouding met de buurman van zijn ouders. De reclassering heeft om die reden geadviseerd tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, met daaraan gekoppeld enkele gedragsvoorwaarden en een straatverbod.
De rechtbank komt echter niet toe aan het opleggen van een voorwaardelijke straf. Er wordt immers niet meer bewezen verklaard dan dat hij zich aan twee mishandelingen schuldig heeft gemaakt. Hoewel de ernst van het gebruikte geweld en de omstandigheden waaronder dat heeft plaatsgevonden voor de rechtbank wel aanleiding zijn om een gevangenisstraf op te leggen, zal die straf aanzienlijk korter uitvallen dan de tijd die verdachte (vanaf eind augustus 2012) al in voorarrest heeft doorgebracht, in verband met de veel ernstigere verdenkingen die aanvankelijk aan hem waren ten laste gelegd.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1. primair en subsidiair tenlastegelegde, de benadeelde partij op grond van het bepaalde in artikel 361 lid 2 onder b van het Wetboek van Strafvordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
[slachtoffer 4] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat de gestelde materiële schade ten aanzien van de brommer geen rechtstreekse schade betreft die door het bewezenverklaarde feit is veroorzaakt. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade tot een bedrag van € 15,- voldoende aannemelijk is geworden en de rechtbank acht een bedrag van € 250,- voor immateriële schade, gelet op alle feiten en omstandigheden, redelijk en billijk. Voornoemde schade staat in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die in zoverre onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2011.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor de overig gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair en subsidiair, 2. primair, 3. primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2. subsidiair en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Benadeelde partijen
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in de vordering.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4], wonende te [adres 1], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 265,- (zegge: tweehonderd vijfenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2011.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], te betalen een som geld ten bedrage van € 265,- (zegge: tweehonderd vijfenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijf dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 februari 2013.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.