ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ0411

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C/17/116297
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op grond van overeenkomst tussen partijen in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [B] op basis van een overeenkomst. De zaak betreft een geschil over de betaling van facturen die door [A] aan [B] zijn verzonden. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen bewijsopdrachten gegeven aan beide partijen. Bij mondeling vonnis van 25 september 2012 is [B] opgedragen te bewijzen dat hij een bedrag van EUR 4.000,00, althans EUR 2.504,25, op 26 mei 2008 aan [A] heeft voldaan. Na het indienen van een deskundigenrapport door [A] heeft [B] zijn verweer ingetrokken, waardoor de vordering van [A] voor toewijzing gereed was.

De rechtbank heeft vervolgens de vordering van [A] tot betaling van de facturen, die in totaal EUR 24.814,93 bedroegen, toegewezen. Daarnaast is de wettelijke handelsrente over dit bedrag, evenals beslagkosten, toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [B] als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [A] zijn vastgesteld op EUR 2.485,31. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [A] het vonnis kan laten uitvoeren, ook al is er nog geen definitieve uitspraak in hoger beroep.

De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Telman op 30 januari 2013, en de rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van het civiele recht, waarbij de relevante bewijsstukken en getuigenverklaringen zijn meegewogen in de beslissing.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/116297 / HA ZA 11-732
Vonnis van 30 januari 2013
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.L. Elzinga, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P. Sipma, kantoorhoudende te Drachten.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 mei 2012
- de akte uitlating van 13 juni 2012 van de zijde van [A]
- de akte uitlating voortprocederen van 13 juni 2012 van de zijde van [B]
- het proces-verbaal van comparitie en getuigenverhoor, gehouden op 25 september 2012 tevens bevattend de aantekening mondeling vonnis
- de akte overlegging productie, tevens akte houdende vermeerdering van eis van 4 december 2012 van de zijde van [A]
- het proces-verbaal van tegenverhoor, gehouden op 4 december 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1. De rechtbank neemt over hetgeen in het tussenvonnis van 16 mei 2012 en bij mondeling vonnis van 25 september 2012 is overwogen en beslist.
De bewijsopdracht aan de zijde van [B]
2.2. Bij mondeling vonnis van 25 september 2012 is [B] opgedragen te bewijzen dat hij EUR 4.000,00, althans EUR 2.504,25 op 26 mei 2008 aan [A] heeft voldaan. Nadat [A] bij akte overlegging productie, tevens akte houdende vermeerdering van eis van 4 december 2012 een "beknopt deskundigenbericht" van 8 oktober 2012 inzake een forensisch schriftonderzoek, uitgevoerd door drs. P.L. Zevenbergen, forensisch schriftexpert in het geding had gebracht, heeft de advocaat van [B] ter gelegenheid van het tegenverhoor op 4 december 2012 aangegeven dat [B] naar aanleiding van dit rapport heeft besloten om zijn verweer, inhoudende dat hij de in geding zijnde factuur (te weten de factuur van 25 april 2008, factuurnummer 144, ter hoogte van EUR 2.504,25) reeds heeft betaald, niet langer te handhaven. De rechter heeft toen geconstateerd dat de vordering van [A] in zoverre voor toewijzing gereed ligt en dat het horen van de getuigen in contra-enquête aan de zijde van [A] niet langer ter zake dienend is, waarop de advocaat van [B] vervolgens heeft afgezien van het horen van de door hem opgeroepen getuigen, waaronder drs. P.L. Zevenbergen voornoemd.
2.3. Bij akte overlegging productie, tevens akte houdende vermeerdering van eis van 4 december 2012, heeft [A] zijn vordering vermeerderd met een bedrag van EUR 847,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening, ter zake van de kosten van drs. P.L. Zevenbergen in verband met het opstellen van het hiervoor bedoelde "beknopt deskundigenbericht" van 8 oktober 2012.
2.3.1. Omdat [B] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze vermeerdering van eis en de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding ziet om deze vermeerdering van eis wegens de eisen van de goede procesorde buiten beschouwing te laten, zal recht worden gedaan op deze vermeerderde eis.
2.3.2. De rechtbank acht het bedrag van EUR 847,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, welk bedrag door [A] is onderbouwd door overlegging van een factuur van drs. P.L. Zevenbergen van 8 oktober 2012, toewijsbaar. [B] - die evenals [A] geen conclusie na enquête heeft genomen - heeft geen verweer gevoerd tegen toewijzing van dit gedeelte van de vordering van [A].
2.3.3. Ter gelegenheid van het tegenverhoor op 4 december 2012 heeft de advocaat van [A] aangegeven dat de kosten van drs. P.L. Zevenbergen om die middag bij het tegenverhoor aanwezig te zijn - terwijl hij zoals hiervoor in r.o. 2.2. is overwogen, vervolgens niet is gehoord gelet op de intrekking van het verweer van [B], inhoudende dat hij de in geding zijnde factuur reeds heeft betaald - EUR 585,00 inclusief BTW belopen. Bij rolbericht van 19 december 2012 heeft de advocaat van [A] de rechtbank laten weten dat partijen terzake van deze kosten (terzake waarvan overigens geen vordering is ingesteld door [A]) inmiddels een minnelijke regeling hebben bereikt.
De bewijsopdracht aan de zijde van [A]
2.4. Bij mondeling vonnis van 25 september 2012 is [A] opgedragen te bewijzen dat hij vanaf week 42 van 2008 vier keer (en niet drie keer) per week bij [B] heeft gewerkt.
2.5. [A] heeft zichzelf als partijgetuige, alsmede zijn echtgenote [C] als getuige voorgebracht. Voor de afgelegde verklaringen wordt verwezen naar het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te gelden.
2.6. [B] heeft in contra-enquête [D] (inseminator in loondienst) en [E] (de partner van [B]) als getuigen voorgebracht. Voor de afgelegde verklaringen wordt verwezen naar het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te gelden.
2.7. [A] heeft als partijgetuige verklaard dat hij vanaf week 42 in 2008 vier keer per week bij [B] kwam en wel van maandag tot en met donderdag, rond een uur of vijf tot omstreeks zeven uur/half acht 's ochtends. Meestal was hij dan alleen bij [B], die dan zelf (evenals zijn partner [E]) meestal nog in bed lag. Volgens [A] is het juist dat er door hem op een mededelingenbord is geschreven "donderdag en vrijdag niet". Volgens [A] is dit door hem op het bord geschreven omdat hij één keer omstreeks september 2008 niet kon, welke tekst hij vervolgens niet heeft verwijderd.
2.8. De rechtbank stelt voorop dat de verklaring van [A] als partijgetuige op grond van artikel 164 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering slechts kan strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. De rechtbank acht [A] desalniettemin geslaagd in het opgedragen bewijs.
2.9. Ook de echtgenote van [A] - [C] - heeft verklaard dat [B] op een gegeven moment één dag minder ging werken voor [B] en vanaf dat moment alleen nog maar van maandag tot en met donderdag bij [B] werkte. De wekker ging op die dagen al om vier uur 's ochtends af. Op de vrijdagen ging de wekker volgens [C] niet zo vroeg af. Alhoewel zij er nooit bij is geweest, wist [C] volgens haar verklaring gewoon dat [A] op de dagen dat de wekker zo vroeg ging naar [B] ging om te melken. Volgens haar weet ze zeker dat [A] vier dagen in de week naar [B] ging, want dat deed hij altijd, met dien verstande dat hij voor die tijd dus vijf dagen er heen ging.
2.10. De verklaring van [A] dat de tekst "donderdag en vrijdag niet" door hem op het mededelingenbord is geschreven omdat hij één keer omstreeks september 2008 niet kon, ligt voorts in lijn met de door [A] ter gelegenheid van de comparitie van partijen van 10 april 2012 als productie 9 in het geding gebrachte specificatie van zijn nota 280, waarop is aangegeven dat tot week 42 5 keer per week door [A] bij [B] is gemolken en daarna 4 keer, waarbij één keer melken van de nota is afgehaald omdat (zoals op die specificatie is vermeld:) "1x ook op de donderdag niet gemolken, welke week weet [voornaam A] niet meer".
2.11. De verklaring van [D] kan aan het voorgaande niet afdoen. [D] - die blijkens zijn verklaring niet (zoals [A]) 's ochtends heel vroeg bij [B] was en [A] dan ook zelden bij [B] aan het werk heeft gezien - heeft verklaard dat hij alles wat hij weet over deze kwestie baseert op de mededeling die op het bord stond. De bewuste mededeling heeft volgens [D] een klein half jaar op het bord gestaan. Volgens [D] heeft hij het er met [B] wel eens over gehad en de uitleg die hij eraan gaf was dat hij er niet op had gerekend dat hij moest melken. Hij ging er dus vanuit dat iemand anders dat had zullen doen. Volgens [D] hoorde hij dat op donderdagen van [B].
De rechtbank merkt hieromtrent op dat indien [B] er van uit zou zijn gegaan dat de mededeling van [A] "donderdag en vrijdag niet" een standaardmededeling zou betreffen, zoals [B] heeft gesteld, dit niet te rijmen valt met de omstandigheid dat [B] - zoals [D] heeft verklaard - er op donderdagen niet op zou hebben gerekend dat hij moest melken.
2.12. Ook de verklaring van [E] kan niet afdoen aan het oordeel dat de rechtbank [A] geslaagd acht in het opgedragen bewijs. [E] heeft weliswaar verklaard dat zij op de donderdag om half 7 naar haar werk ging en dat [B] (die dan om half 6, kwart voor 6 opstond) de koeien ging melken en dat de auto van [A] op de donderdag niet voor de deur stond, maar de rechtbank acht deze verklaring van [E] onvoldoende geloofwaardig. Daarbij wijst de rechtbank er op dat de verklaring van [E] (de partner van [B]) ter zake van de aan [B] verstrekte bewijsopdracht eveneens niet geloofwaardig is gebleken. Als getuige heeft zij immers onder ede verklaard dat zij er bij was toen [A] zijn handtekening onder een nota van 25 april 2008 (factuurnummer 144) plaatste, terwijl in het door [A] bij akte overlegging productie, tevens akte houdende vermeerdering van eis in het geding gebrachte "beknopt deskundigenbericht" van drs. P.L. Zevenbergen van 8 oktober 2012 met zekerheid is vastgesteld, dat deze handtekening het product is van montage.
Aan het voorgaande kan bovendien worden toegevoegd dat [E] als getuige heeft verklaard dat [B] de mededeling van [A] "donderdag en vrijdag niet" een keer van het bord heeft geveegd en dat de eerstvolgende keer dat [A] kwam, deze mededeling weer op het bord stond, terwijl [E] in haar schriftelijke verklaring nog repte over de mededeling "donderdag en vrijdag niet", die "vanaf eind van de zomer 2008 permanent op het mededelingenbord stond geschreven" (cursivering rechtbank). Over het wegvegen van deze mededeling door [B] en de nieuwe vermelding van deze mededeling wordt door [E] in haar schriftelijke verklaring niet gerept. Ook uit de overige getuigenverklaringen volgt zulks niet, integendeel, daaruit volgt dat deze mededeling nu juist steeds op het bord is blijven staan.
2.13. De rechtbank merkt voorts op dat de verklaringen van [D] en [E] niet worden ondersteund door een getuigenverklaring van [B] zelf, die als getuige niet is voorgebracht.
Conclusie
2.14. Gelet op hetgeen in het tussenvonnis van 16 mei 2012 is overwogen en beslist, alsmede gelet op het voorgaande, acht de rechtbank - nu alle verweren van [B] zullen worden verworpen - de vordering van [A] strekkende tot betaling van de onder 2.4. van het tussenvonnis van 16 mei 2012 genoemde facturen ter hoogte van in totaal EUR 24.814,93 toewijsbaar. Ook de daarover gevorderde wettelijke handelsrente, welke tot 31 oktober 2011 is berekend op een bedrag van EUR 7.555,71, acht de rechtbank toewijsbaar. Tegen toewijzing daarvan is door [B] geen zelfstandig verweer gevoerd. Ook tegen toewijzing van een bedrag van EUR 1.780,02, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding (18 november 2011) tot de dag der algehele voldoening, ter zake beslagkosten is door [B] geen zelfstandig verweer gevoerd, zodat dit gedeelte van de vordering zal worden toegewezen. Zoals hiervoor in r.o. 2.3.2. is overwogen, zal tevens het (bij wege van vermeerdering van eis) gevorderde bedrag van EUR 847,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 oktober 2012, worden toegewezen.
Proceskosten
2.15. [B] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [A] worden vastgesteld op:
- dagvaardingskosten EUR 98,31
- griffierecht EUR 71,00
- salaris voor de advocaat EUR 2.316,00 (4 punten x tarief EUR 579,00)
- getuigentaxen EUR 0,00
Totaal EUR 2.485,31
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 32.370,64, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van EUR 24.814,93, te rekenen vanaf 1 november 2011 tot de dag der algehele voldoening,
3.2. veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 1.780,02, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 november 2011 tot de dag der algehele voldoening,
3.3. veroordeelt [B] om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 847,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening,
3.4. veroordeelt [B] in de kosten van het geding, aan de zijde van [A] vastgesteld op een bedrag van EUR 2.485,31,
3.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.?