vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummer / rolnummer: 117160 / HA ZA 12-1
Vonnis van 16 januari 2013
EISER,
wonende te Plaats,
eiser,
advocaat mr. O.J. Klabou, kantoorhoudende te Sneek,
GEDAAGDE,
wonende te Plaats,
gedaagde,
advocaat mr. G. Machiels, kantoorhoudende te Drachten.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 25 april 2012
- de conclusie van antwoord
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 2 oktober 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbank Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
2. De feiten
2.1. Tot ongeveer het jaar 1995 hebben partijen voor gezamenlijke rekening en risico een transportbedrijf gerund op de locatie aan de Straat A 2 te Plaats. Omstreeks het jaar 1995 is dit transportbedrijf verplaatst naar een nieuwe locatie, te weten naar de Straat B 28 te Plaats. Het transportbedrijf is toen in twee delen gescheiden, waarbij de aanwezige activa alsmede het bestaande klantenbestand tussen partijen zijn verdeeld.
2.2. Op de nieuwe locatie hebben partijen ieder een nieuw bedrijfspand gebouwd. Om de nieuwe bedrijfskavel zo efficiënt mogelijk te benutten en in te richten, zijn de nieuwe bedrijfspanden tegen elkaar aan gebouwd. Beide partijen zijn vervolgens hun eigen onderneming gestart vanuit de nieuwe locatie.
2.3. In een tussen partijen opgemaakte notariële akte van 19 december 1995 (hierna: de notariële akte) is onder meer het volgende vermeld:
[…]
Vestiging erfdienstbaarheden
Voorts verklaarden de comparanten, handelende als gemeld, te zijn overeengekomen en - voor zoveel nodig - over en weer te aanvaarden:
Ten behoeve van het sub A (het aan gedaagde toegescheiden deel van het bedrijfsterrein met de daarop voor zijn rekening gestichte bedrijfsopstal, toevoeging rechtbank) genoemde registergoed en ten laste van het sub B (het aan eiser toegescheiden deel van het bedrijfsterrein met de daarop voor zijn rekening gestichte bedrijfsopstal) genoemde registergoed, evenals ten behoeve van het sub B genoemde registergoed en ten laste van het sub A genoemde registergoed, wordt (over en weer) gevestigd de erfdienstbaarheid van het recht van weg:
a. om via de bestaande in- en uitritten te komen en te gaan van- en naar de openbare weg;
b. om het overkapte open gedeelte van de loods(en) (over en weer) in- en uit te rijden.
Deze erfdienstbaarheden dienen op de minst bezwarende wijze te worden uitgeoefend.
[…]
Kettingbeding/kwalitatieve verplichting
a. Partijen mogen over en weer geen (verdere) opstallen bouwen tussen de op de aan deze akte te hechten situatie-tekening aangegeven rooilijn en de openbare weg (Straat B).
b. […]
De verplichtingen, bestaande uit een niet doen, zal overgaan op degenen die de respektievelijke sub A en B genoemde registergoederen onder algemene titel en/of bijzondere titel verkrijgen.
Van genoemde verplichtingen zullen mede gebonden zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik, waaronder ook wordt verstaan huur of pacht, van de genoemde respektievelijke registergoederen zullen verkrijgen. […]
2.4. Op de aan de notariële akte gevoegde situatie-tekening staat aan de linkerkant het sub A (te weten het aan gedaagde toebehorende) genoemde registergoed vermeld en aan de rechterkant het sub B (te weten het aan eiser toebehorende) genoemde registergoed. Op beide percelen is een "in- en uitrit" ingetekend.
2.5. Omstreeks het jaar 2008 heeft gedaagde zijn onderneming feitelijk verplaatst naar zijn woonadres, te weten de oude locatie van de onderneming. Gedaagde heeft zijn bedrijfspand aan de Straat B 28 te Plaats verhuurd aan een startende ondernemer, te weten de heer X (hierna: X). X exploiteert in het bedrijfspand een autogarage.
2.6. X heeft in het overkapte deel van de loods banden opgeslagen.
2.7. Nadat eiser gedaagde bij brief van 26 oktober 2011 had verzocht om tot een correcte nakoming van de erfdienstbaarheid over te gaan, heeft hij gedaagde bij brief van 5 november 2011 in gebreke gesteld.
3. De vordering
3.1. De vordering van eiser strekt ertoe, dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde veroordeelt om binnen 3 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de erfdienstbaarheid van het recht van weg en waarbij via de bestaande in- en uitritten wordt gekomen en gegaan van- en naar de openbare weg, alsmede de erfdienstbaarheid van het recht van weg, om het overkapte (open) gedeelte van de loodsen in- en uit- te rijden, op correcte wijze na te komen, dit alles op straffe van een direct opeisbare boete van EUR 2.500,00 per dag of dagdeel, dat gedaagde danwel derden waarvoor gedaagde jegens eiser verantwoordelijk is, hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft of blijven en met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2. Gedaagde voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - nader ingegaan.
4. Het geschil en de beoordeling daarvan
In de hoofdzaak
4.1. Eiser heeft gesteld dat partijen het terrein dat gelegen is vóór de beide bedrijfspanden van partijen gezamenlijk gebruikten. De bedoeling was dat partijen beiden gebruik zouden kunnen maken van dit hele terrein. Op deze wijze konden zij met grote vrachtwagens de ene oprit inrijden, hierna op het open terrein tussen de beide loodsen draaien, om vervolgens via de andere uitrit weer de openbare weg op te rijden. Zo kon er op een eenvoudige wijze gekeerd worden, zonder dat er verkeersgevaarlijke situaties zouden ontstaan op de openbare weg. Op de grens tussen de beide percelen is dan ook geen schutting of hekwerk aangebracht, hetgeen blijkens de notariële akte ook niet is toegestaan. X beschikte volgens eiser aanvankelijk slechts over ongeveer 4 of 5 occassions voor de verkoop. Doordat de garage van X echter in de loop van de tijd flink is gegroeid, kwamen er steeds meer occassions bij die bestemd waren voor de verkoop. Deze occassions worden door X niet alleen aan de zijkant van het perceel van het door X gehuurde terrein van gedaagde geparkeerd (te weten de rechterzijde van dit perceel) maar ook stelselmatig midden op het terrein (te weten aan de linkerzijde van het perceel van gedaagde). Tevens komen er steeds meer klanten bij X die hun auto willen laten repareren, welke auto's "her en der" op het middenterrein - zelfs op het terrein van eiser - worden geparkeerd, aldus eiser. Volgens eiser kan hij als gevolg van het voorgaande niet langer met zijn vrachtwagen en aanhanger de ene inrit oprijden, draaien op het terrein en aan de andere zijde de openbare weg weer oprijden. X handelt dan ook in strijd met de tussen partijen gevestigde erfdienstbaarheid - meer specifiek de in de notariële akte bedoelde erfdienstbaarheid onder a - aldus eiser. Teneinde gebruik te kunnen maken van de erfdienstbaarheid dienen volgens eiser alle auto's aan de linkerzijde van het terrein van gedaagde verwijderd te worden en verwijderd te blijven en dienen er binnen een afstand van 5 meter - gerekend vanaf de inrit - geen auto's te worden geparkeerd aan de rechterzijde van het terrein omdat eiser anders niet de draai kan maken met zijn vrachtwagen en aanhanger. Ook van de in de notariële akte genoemde erfdienstbaarheid onder b kan eiser volgens hem thans geen gebruik maken en wel als gevolg van de omstandigheid dat X in het overkapte (open) gedeelte van de loods een groot aantal autobanden heeft opgeslagen.
4.2. Ontvankelijkheid
4.2.1. Gedaagde heeft aangevoerd dat eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering omdat de gewraakte handelingen alle beweerdelijk zijn verricht door X en niet door gedaagde. Van enige inbreuk door gedaagde op de erfdienstbaarheid is dan ook geen sprake, aldus gedaagde.
4.2.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij ontvankelijk is in zijn vordering. Eiser heeft hiertoe gesteld dat partijen onderling een afspraak hebben gemaakt en dit notarieel hebben laten vastleggen. Tussen partijen bestaat een rechtsverhouding en eiser wil dat gedaagde de gemaakte afspraken nakomt, aldus eiser.
4.2.3. De rechtbank constateert dat in de notariële akte niet is bepaald - zoals partijen ook niet hebben gesteld - dat gedaagde als eigenaar van het dienende erf inbreuken door een huurder van dat erf op de erfdienstbaarheid dient te beletten. De vraag is dan ook of de eigenaar van het dienende erf daartoe gehouden is zonder dat van een dergelijk beding blijkt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, waartoe verwezen wordt naar de parlementaire geschiedenis (MvA II Inv., Parl. Gesch. Inv., blz. 1048) tot artikel 5:73 BW, waarin hierover het volgende is vermeld:
[…] Maar anderzijds ligt het voor de hand dat de inhoud van de erfdienstbaarheid bij gebreke van een beding in andere zin zo zal moeten worden uitgelegd dat de eigenaar van het dienende erf verplicht is inbreuken daarop te beletten van hen die hun houderschap van dat erf aan hem ontlenen; men zal dan uiteraard de eigenaar van het dienende erf kunnen aanspreken, opdat deze een eind maakt aan de inbreuken door zodanige houders, onder wie ook economische eigenaars, terwijl hij ook verplicht kan zijn de daardoor ontstane schade te vergoeden.
Op grond van het voorgaande zal het verweer worden verworpen. Eiser is derhalve ontvankelijk in zijn vordering.
4.3. Inbreuk erfdienstbaarheid
4.3.1. Gedaagde heeft weersproken dat destijds de afspraak is gemaakt dat beide partijen gebruik konden maken van het gehele parkeerterrein. Het was niet de bedoeling dat het gehele terrein vrij diende te blijven om met de vrachtwagens te kunnen draaien. Ook zonder deze manoeuvre kunnen de vrachtwagens het terrein opkomen en verlaten, zonder dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt. Partijen hebben ook altijd ieder hun eigen oprit gebruikt. Slechts een kleine overschrijding van de grenslijn was daarbij nodig om op een passende wijze de vrachtauto's te kunnen laten in- en uitrijden, aldus gedaagde. Op de plaats waar nu auto's van X staan, stonden volgens gedaagde in het verleden auto's van het personeel van eiser. Het middenterrein is altijd gedeeltelijk geblokkeerd geweest: hetzij door auto's van het personeel van eiser, hetzij door auto's van X. Gedaagde betwist dan ook dat van meet af aan het volledige terrein beschikbaar was voor het ronddraaien van vrachtauto's. Ook nu zijn de vrachtwagens van eiser volgens gedaagde in staat om het terrein op te komen en te verlaten zonder dat daarbij problemen ontstaan. Het parkeren van auto's op het middenterrein is volgens gedaagde niet in strijd met de erfdienstbaarheid.
Wat betreft de in de notariële akte genoemde erfdienstbaarheid onder b heeft gedaagde erkend dat deze thans niet op een normale wijze kan worden uitgeoefend. Volgens gedaagde komt dit echter door de opslag door eiser van materialen (een skûtsje) in het aan eiser toebehorende open gedeelte van de loods.
4.3.2. De rechtbank stelt voorop dat het voor de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze waarop deze moet worden uitgeoefend aankomt op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in deze akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen omschrijving van de erfdienstbaarheid (HR 13 juni 2003, NJ 2004, 251). Volgens de akte is een erfdienstbaarheid gevestigd van weg om via de bestaande in- en uitritten te komen en te gaan van- en naar de openbare weg. Uit deze tekst volgt naar het oordeel van de rechtbank - gelet op de meervoudsvorm "in- en uitritten" - dat beide partijen gebruik mogen maken van beide in- en uitritten. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft gedaagde erkend dat er op dit moment op het terrein geen draai gemaakt kan worden in de zin van de ene inrit op en van de andere inrit weer af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat thans sprake is van een inbreuk op de erfdienstbaarheid. De vordering zal dan ook in zoverre worden toegewezen. De omstandigheid dat eiser volgens gedaagde zélf ook in strijd met de erfdienstbaarheid heeft gehandeld (door in het verleden auto's van personeel op het middenterrein te laten parkeren) en thans ook nog handelt (door met een vrachtwagencombinatie op het terrein te staan) kan aan toewijzing van de vordering niet in de weg staan. De omstandigheid dat eiser (beweerdelijk) in strijd zou handelen met de erfdienstbaarheid ontheft gedaagde immers niet van zijn eigen verplichting uit hoofde van deze erfdienstbaarheid. De rechtbank constateert dat gedaagde geen reconventionele vordering heeft ingesteld strekkende tot beëindiging van deze (beweerde) inbreuk(en), zodat deze (beweerde) inbreuk(en) overigens onbesproken kunnen blijven.
4.3.3. De rechtbank constateert dat partijen geen verschil van mening hebben omtrent de inhoud van de in de notariële akte onder b genoemde erfdienstbaarheid, te weten het recht van weg om het overkapte open gedeelte van de loods(en) (over en weer) in- en uit te rijden. Gedaagde heeft erkend dat deze erfdienstbaarheid thans niet op een normale wijze kan worden uitgeoefend. Gedaagde heeft niet weersproken dat er in het open gedeelte van zijn loods door X een grote hoeveelheid autobanden is opgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de oorzaak van het niet kunnen uitoefenen van de erfdienstbaarheid onder b (mede) hierin is gelegen. Ook in zoverre zal de vordering dus worden toegewezen. Ook ten aanzien van deze erfdienstbaarheid merkt de rechtbank - evenals ten aanzien van de erfdienstbaarheid onder a op, dat de omstandigheid dat eiser eveneens in strijd zou handelen met de erfdienstbaarheid, niet aan toewijzing van de vordering van eiser in de weg kan staan. Ook in zoverre ontbreekt een reconventionele vordering.
4.3.4. De rechtbank ziet aanleiding om een ruime termijn - te weten 6 weken na betekening van dit vonnis - te stellen om aan de veroordeling om de erfdienstbaarheden onder a en b na te komen, te voldoen. De onderhavige, met de erfdienstbaarheden onder a en b strijdige, situatie doet zich reeds geruime tijd voor. Eiser heeft geen belang gesteld dat thans aan deze situatie op zeer korte termijn (te weten binnen drie dagen na betekening van dit vonnis) een einde dient te worden gemaakt.
De gevorderde oplegging van dwangsommen zal worden toegewezen tot een bedrag van EUR 500,00 per dag. De rechtbank zal voorts een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden.
Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
4.5.1. Gedaagde zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van eiser worden vastgesteld op:
- dagvaardingskosten EUR 76,31
- griffierecht EUR 267,00
- salaris voor de advocaat EUR 1.356,00 (3 punten x tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.699,31
4.6. In de omstandigheid dat het incident weliswaar is toegewezen, maar eiser zich ten aanzien daarvan had gerefereerd, gedaagde in de hoofdzaak in het ongelijk is gesteld en gedaagde geen gebruik heeft gemaakt van het toewijzende incidenteel vonnis, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt gedaagde om binnen 6 weken na betekening van dit vonnis, de erfdienstbaarheid van het recht van weg, waarbij via de bestaande in- en uitritten wordt gekomen en gegaan van- en naar de openbare weg, alsmede de erfdienstbaarheid van het recht van weg, om het overkapte (open) gedeelte van de loodsen in- en uit- te rijden, op correcte wijze na te komen;
5.2. bepaalt dat gedaagde een dwangsom zal verbeuren van EUR 500,00 per dag of dagdeel, dat gedaagde danwel derden waarvoor gedaagde jegens eiser verantwoordelijk is, geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft of blijven aan de hiervoor onder 5.1. bedoelde veroordeling te voldoen;
5.3. verbindt aan de aldus sub 5.2. te verbeuren dwangsommen een maximum van EUR 10.000,00;
5.4. veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser vastgesteld op EUR 1.699,31;
5.5. wijst af het anders of meer gevorderde,
5.6. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7. wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en door de rolrechter in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.?