RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
parketnummer 18/670163-12
raadsman: mr. A.A. Scholtmeijer
datum uitspraak: 24 januari 2013
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 januari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans preventief gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, Eikenlaan 36 te Alphen aan den Rijn.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2010 tot en met 12 april 2010,
althans in of omstreeks de periode van 10 april 2010 tot en met 21 april 2010
te Groningen, in de gemeente Groningen en/of elders in Nederland,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet een of meer vormen van (fors) geweld op die [slachtoffer] toegepast/uitgeoefend,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2010 tot en met 12 april 2010,
althans in of omstreeks de periode van 10 april 2010 tot en met 21 april 2010
te Groningen, in de gemeente Groningen en/of elders in Nederland,
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
heeft toegebracht, door opzettelijk een of meer vormen van (fors) geweld op
die [slachtoffer] toe te passen/uit te oefenen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2010 tot en met 12 april 2010,
althans in of omstreeks de periode van 10 april 2010 tot en met 21 april 2010
te Groningen, in de gemeente Groningen en/of elders in Nederland,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een of meer
vormen van (fors) geweld op die [slachtoffer] heeft toegepast/uitgeoefend,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging voorzover het betreft het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Op grond van het specialiteitsbeginsel kan verdachte enkel voor moord of doodslag worden vervolgd, nu het uitleveringsverzoek enkel is gebaseerd op die twee feiten en verdachte op basis daarvan door Rusland is uitgeleverd aan Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het specialiteitsbeginsel niet is geschonden. Het ten laste leggen van subsidiaire feiten die zien op hetzelfde feitencomplex als waarvoor verdachte is uitgeleverd, is toegestaan. Het betreft hier geen 'andere feiten'. Het Openbaar Ministerie moet dan ook ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van alle ten laste gelegde varianten.
De rechtbank overweegt dat het specialiteitsbeginsel zoals is vastgelegd in - onder meer - artikel 14 eerste lid van het Europees Uitleveringsverdrag neergelegde specialiteitsbeginsel inhoudt dat de verzoekende staat een uitgeleverde persoon niet kan vervolgen voor enig ander feit dan waarvoor de uitlevering is verzocht en toegestaan.
Uit de stukken in het dossier blijkt het volgende. In het verzoek om uitlevering van 16 november 2010 staat vermeld dat verdachte wordt gezocht wegens betrokkenheid bij een misdrijf waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. Daarbij zijn de artikelen 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht genoemd en als bijlage zijn de wetteksten van deze artikelen gevoegd. Ook in het besluit tot inbewaringstelling van de Russische rechter van 14 december 2011 wordt melding gemaakt van deze delicten. Op grond van de stukken in het dossier staat dus vast dat verdachte aan Nederland is uitgeleverd ter vervolging en berechting van de delicten moord danwel doodslag. De vraag die thans voorligt is wat de reikwijdte is van het in artikel 14 van het Europees Uitleveringsverdrag neergelegde specialiteitsbeginsel en of het Openbaar Ministerie met het ten laste leggen van de subsidiaire varianten in strijd handelt met dit beginsel. Bij de beoordeling van deze vraag zoekt de rechtbank aansluiting bij een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen d.d. 1 december 2008 (C-388/08) op een prejudiciële vraag over de reikwijdte van het specialiteitsbeginsel zoals dat is omschreven in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel van 13 juni 2002. Het gaat hier immers om een vergelijkbare kwestie. Daaruit volgt, kort gezegd, dat het er voor het antwoord op de vraag of geen sprake is van een 'ander feit' om gaat of de bestanddelen van het strafbare feit waarvoor de persoon is uitgeleverd overeenkomen en of er voldoende overeenstemming is tussen de gegevens in het aanhoudingsbevel en de gegevens in de latere procedure. Bepaalde wijzigingen, die de aard van het strafbare feit niet wijzigen, zijn toegestaan.
De rechtbank constateert dat het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde slechts juridisch andere kwalificaties zijn van dezelfde delictsomschrijving. De bestanddelen van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, te weten het plegen van dodelijk geweld tegen [slachtoffer], zijn dezelfde als waarvoor verdachte is uitgeleverd en de aard van het feit wordt erdoor niet gewijzigd.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte niet wordt vervolgd voor enig ander feit dan waarvoor de uitlevering is toegestaan. Het openbaar ministerie moet dan ook ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van al het ten laste gelegde.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of het slachtoffer is overleden, nu er geen lijk is. Voor de beantwoording van die vraag is onder meer van belang dat het slachtoffer een punctueel persoon was die buiten het schaken om weinig vrienden had, al lange tijd een relatie had, dat hij geen werk had, maar ook geen financiële problemen. Ook van belang is dat hij beschikte over een blauwe Ford Escort die hij in beginsel niet uitleende. Het slachtoffer is op 10 april 2010 voor het laatst gezien bij een Chinees restaurant in Buitenpost. Die avond heeft hij nog van zijn computer gebruik gemaakt in zijn woning in Burum. Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat de pintransactie van 50 euro in het Fairplay casino in Groningen op 11 april 2010 ook nog door het slachtoffer is verricht. Daarna is geen levensteken meer van hem vernomen. Hij is niet meer komen opdagen bij schaakafspraken, zijn tweewekelijkse bezoek aan zijn dementerende vader en bij zijn vriendin [betrokkene 1], allen afspraken die hij nooit verzuimde. Uit niets blijkt dat het slachtoffer vrijwillig is verdwenen. Voor het scenario van een onvrijwillige verdwijning is geen enkele aanleiding. Ten slotte gaat ook de rechtbank Den Haag er van uit dat het slachtoffer is overleden, blijkens de verklaring van overlijden die zij op 19 november 2012 heeft uitgesproken.
Nu vastgesteld kan worden dat het slachtoffer is overleden, is het de vraag op welke wijze hij is overleden. Een dodelijk ongeval kan worden uitgesloten, nu daarvan op geen enkele wijze is gebleken, noch bij onderzoek in de woning te Burum noch bij het onderzoek in de woning te Groningen. Ook de auto van het slachtoffer is in goede staat aangetroffen, zodat ook een verkeersongeval kan worden uitgesloten. Bovendien is er geen lichaam gevonden, in Nederland noch in het buitenland. Ook is er geen enkele aanleiding om uit te gaan van zelfmoord. Daarmee blijft enkel de mogelijkheid over dat het slachtoffer om het leven is gekomen door opzettelijk handelen van een derde.
De volgende vraag is of verdachte degene is die het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Die vraag kan bevestigend worden beantwoord op grond van het volgende. Het telefoonverkeer tussen verdachte en het slachtoffer stopt na 10 april 2010; het uitgavenpatroon van het slachtoffer wijzigt drastisch na 12 april, waarbij aangetekend moet worden dat vanaf dat moment ook foutieve pincodes worden ingevoerd; verdachte blijkt in het casino op 14 april 2010 in bezit van de creditcard en de id-kaart van het slachtoffer; verdachte heeft gebruik gemaakt van de auto van het slachtoffer op 12 en 14 april 2010; vanaf het moment dat [betrokkene 1] was opgenomen verbleven enkel verdachte en het slachtoffer regelmatig in de woning aan de [straatnaam]; uit het sporenonderzoek blijkt dat er een geweldssituatie in die woning heeft plaatsgevonden waarbij in ieder geval het slachtoffer veel bloed heeft verloren en uit dat onderzoek blijkt dat het bloed is opgeruimd/schoongemaakt; uit het sporenonderzoek blijkt verder dat verdachte een vingerafdruk, gestempeld in bloed, heeft achtergelaten op de wasmachine en dat er met bloed besmeurd wasgoed in de wasmachine is gedaan.
Uit bovenstaande bevindingen in onderlinge samenhang beschouwd blijkt dat het slachtoffer is overleden in de avond/nacht van 11 op 12 april 2010 en dat verdachte degene is geweest die hem opzettelijk van het leven heeft beroofd. Verdachte had de gelegenheid, de mogelijkheid en een motief voor het misdrijf. Hij verbleef op 11 april de hele avond in de woning, hetgeen is af te leiden uit de telefoonlocatiegegevens. Ook het slachtoffer was in Groningen, gezien de pintransactie in het casino die middag en het aantreffen van de auto van het slachtoffer in Groningen. Nu verdachte de enige vaste bewoner van het adres [adres] te Groningen was, zou het aantreffen van een lijk en bloed in de woning direct in zijn richting wijzen, reden voor hem om schoon te maken en het lijk weg te werken. Zo had verdachte enkele weken ongestoord de tijd om de rekening van het slachtoffer te plunderen, het zou toch enige tijd duren voor iemand alarm zou slaan. Het is ook niet logisch dat verdachte op 21 april 2010 plotseling naar Turkije vertrok. Zijn vriendin was hoogzwanger van hem en de beroepsprocedure inzake zijn verblijfsstatus liep nog. Bovendien zat zijn broer, voor wie hij zegt bang te zijn, nog vast. Belangrijk is ook dat verdachte geen enkele aannemelijke verklaring geeft voor de verscheidene onderzoeksbevindingen die aanleiding geven uit te gaan van een andere verdachte. Slechts de onderdelen die als vaststaand kunnen worden aangenomen bekent hij, voor het overige zwijgt hij of geeft hij een ongeloofwaardige of zelfs leugenachtige verklaring. Ten slotte zijn ook de door de verdediging geschetste alternatieve scenario's/potentiële daders niet als redelijk alternatief te beschouwen en is er geen enkele concrete aanwijzing voor andere betrokkenen dan verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman onder meer het volgende aangevoerd.
Ten eerste kan niet worden bewezen dat het slachtoffer door een misdrijf van het leven is beroofd.
Ten tweede, mocht er van worden uitgegaan dat het slachtoffer door een misdrijf om het leven is gekomen, dan kan nog niet worden bewezen dat verdachte de dader is geweest van dit misdrijf. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht.
- Verdachte is niet onverwachts en plotseling naar Turkije vertrokken (zie onder meer de verklaring van getuige [getuige 1]). Hij was dit al langer van plan en had er verschillende (goede) redenen voor. Bovendien: als hij het met de bedoeling had gedaan om te vluchten, was hij vervolgens niet enkele malen van Turkije naar Rusland gereisd.
- Uit de verschillende getuigenverklaringen blijkt niet dat het slachtoffer zijn auto nooit aan iemand anders uitleende. Nu verdachte samenwoonde met het slachtoffer en ze ook wel eens samen op pad gingen, ligt het juist voor de hand er van uit te gaan dat verdachte met toestemming van het slachtoffer van diens auto gebruik maakte.
- De bankpas en creditcard van het slachtoffer had verdachte in bezit, maar met toestemming van het slachtoffer. Verdachte had een nieuwe pas en pincode voor zijn eigen rekeningen aangevraagd maar kon die niet afhalen nu hij niet over een geldige legitimatie beschikte. Hij kon zijn eigen rekeningen dus niet gebruiken.
- Het bloed waarin de vingerafdruk van verdachte op de wasmachine is gestempeld kan evengoed van verdachte zijn als van het slachtoffer. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij heeft gebloed toen hij door de handlangers van zijn broer [broer verdachte] was mishandeld in de woning. Als je bloed in je kleding hebt, stop je die zo snel mogelijk in de wasmachine. En ook al zou het bloed van het slachtoffer zijn, dan nog kan het zijn dat verdachte enkel bloed van het slachtoffer heeft opgeruimd. Dit betekent niet dat hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht.
- Met het gebruik van de verklaringen van getuige [getuige 2] moet terughoudend worden omgegaan. De relatie tussen haar en verdachte was al verslechterd kort voor zijn vertrek naar Turkije.
- Het is niet verdachte die verantwoordelijk is voor de verandering van de woonkamer, hij was hiertoe ook niet in staat door zijn hernia.
- Er moet van worden uitgegaan dat verdachte op 14 april 2010 samen met het slachtoffer in het casino Amusino te Groningen is geweest nu daar zowel het nummer van de id-kaart van verdachte als dat van het slachtoffer is genoteerd. De beschrijving van de persoon die aldaar gepind zou hebben, gegeven door de medewerkers, komt bovendien niet overeen met het uiterlijk van verdachte, maar veeleer met het slachtoffer.
- Het feit dat er bloed van het slachtoffer in de woning is gevonden, betekent niet dat hij ook van het leven is beroofd. Er is immers ook bloed van verdachte gevonden, die nog wel leeft.
Voorts heeft de raadsman enkele suggesties opgeworpen voor alternatieve scenario's. Zo heeft hij onder meer aangegeven dat het slachtoffer zich in een crimineel circuit bewoog. Het slachtoffer was samen met verdachte, diens broer [broer verdachte], en [betrokkene 2] betrokken bij een hennepkwekerij. De elektricien, ene [naam elektricien], die bij de opbouw van de kwekerij betrokken was, zou ook een sleutel van de woning aan de [straatnaam] hebben gehad. Wellicht is er een conflict met hem ontstaan over de betaling. De zoon van de vriendin van het slachtoffer, [getuige 3], heeft verklaard dat hij op 26 april 2010 een zakje zachte bolletjes op het aanrecht zag liggen terwijl het licht in de woning brandde en de achterdeur op een kier stond. Daarmee staat vast dat de woning een pand was van waaruit drugs werden verhandeld. Het slachtoffer is ook al eens veroordeeld voor een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ook [broer verdachte] kan als verdachte worden aangemerkt, evenals [getuige 3]. Voorts heeft de raadsman ook nog enkele andere personen als potentiële dader aangemerkt. Niet kan worden uitgesloten dat er anderen betrokken zijn bij de verdwijning van het slachtoffer.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
1) Een proces-verbaal d.d. 8 mei 2010, opgenomen op pagina 148 van dossier nummer 06052010 (TGO Pion), inhoudende de verklaring van [getuige 4], zakelijk weergegeven:
Ik wil aangifte doen van vermissing van mijn broer [slachtoffer], geboren [geboortedatum], wonende te [woonplaats]. Vanaf 23 april 2010 draag ik kennis van de vermissing.
2) Een proces-verbaal d.d. 19 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 338 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 5], zakelijk weergegeven:
Ik werk bij de chinees in Buitenpost en ik werk alleen op zaterdag. Ik begin om 17:00 uur tot het einde. Op een zaterdagavond omstreeks 19:00 uur/19:30 uur kwam [slachtoffer] bij de chinees. Dat was de laatste keer dat ik hem zag. Hij zat bij mensen van de schaakclub. Ik herkende hem van zijn gezicht.
3) Een proces-verbaal d.d. 4 juni 2010, opgenomen vanaf pagina 383 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 6], zakelijk weergegeven:
Ik ontmoette [slachtoffer] eens in de week op de schaakclub op vrijdagavond. Ik heb hem voor het laatst gezien op zaterdag 10 april 2010. We hadden toen een wedstrijd in Leeuwarden en we zijn daar zo rond 17:30 uur weggegaan en toen naar de chinees in Buitenpost gegaan. Ik heb voor het laatst contact met hem gehad via e-mail op die avond. Dat was om 21:30 uur, ik heb de mail, die over zijn partij die dag ging, beantwoord om 00:00 uur die nacht. Daar heb ik geen antwoord op gehad.
4) Een proces-verbaal d.d. 9 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 161 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 7], zakelijk weergegeven:
Ik ben in 2004 lid geworden van de schaakclub, [slachtoffer] was daar ook actief. Het laatste contact met [slachtoffer] was bij de chinees in Buitenpost op 10 april. [slachtoffer] had de laatste schaakafspraak op 16 april, een clubavond. Hij had zich voor deze avond moeten afmelden. Zover ik weet heeft hij zich niet afgemeld. Als je niet kunt verschijnen op een clubavond, dan hoor je je af te melden. Op 17 april had hij een wedstrijd in Groningen. Hier is hij toen ook niet komen opdagen. Ik kan mij niet voorstellen dat hij dit aan zich voorbij zou laten gaan. Het is zeer ongewoon dat [slachtoffer] plotseling helemaal geen contact meer heeft met de schaakclub.
5) Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2010, opgenomen vanaf pagina 104 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vervolgens heb ik, verbalisant, op zaterdag 24 april 2010 omstreeks 14:00 uur gebeld met [getuige 4]. Zij verklaarde telefonisch dat zij en [slachtoffer] om de week bij hun vader in Ter Apel langs gaan. Dit weekend was het haar beurt en zij was daarom ook bij haar vader tot en met zondag. Vervolgens verklaarde zij dat [slachtoffer] vorig weekend niet bij zijn vader langs was geweest. Deze afspraak verzuimde [slachtoffer] nooit.
6) Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 178 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik woon op het adres [adres] te Groningen, maar ik zit nu bijna twee maanden in zorgcentrum [naam zorgcentrum]. Ik ken [slachtoffer] al 16 jaar. [slachtoffer] woont in [woonplaats], maar was meestal bij mij. [slachtoffer] is hier, sinds ik opgenomen ben, 2 à 3 keer geweest. Ik was denk ik een week of 10 dagen opgenomen toen ik hem voor het laatst heb gezien. Vanaf 25 januari 2010 heeft een zogenaamde neef van mij bij mij ingewoond, [verdachte].
7) Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 184 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De zoon van [betrokkene 1], [getuige 3], is aan het medisch personeel gaan vragen wanneer zijn moeder is opgenomen. Door het personeelslid van de zorginstelling, [naam personeelslid], werd het medisch dossier van [betrokkene 1] in onze aanwezigheid geraadpleegd. Zij vertelde dat [naam huisarts] te Groningen de huisarts van [betrokkene 1] is. Op zijn verwijzing is [betrokkene 1] op 26 maart 2010 opgenomen in het [naam zorgcentrum].
8) Een proces-verbaal d.d. 23 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 1352 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Mijn roepnaam is [roepnaam getuige 2]. Ik heb [slachtoffer] op het adres [adres] te Groningen het laatst gezien van 8 op 9 april 2010. Ik ben die avond naar de woning gegaan waar ook mijn ex-vriend [verdachte] verblijft. Ik heb die nacht bij [verdachte] geslapen en de volgende ochtend trof ik [slachtoffer] in de keuken van de woning. Ik heb hem dag gezegd en ben weggegaan. Dat was de laatste keer dat ik [slachtoffer] heb gezien.
Ik vond het wel vreemd dat [verdachte] ineens geld had terwijl hij normaal nooit geld had. Hij heeft geen inkomsten. Ik betaalde eigenlijk altijd alles.
9) Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 1373 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 27 mei omstreeks 18.36 uur belde getuige [getuige 2], mij, verbalisant, op. Zij vertelde dat zij nauwkeuriger na was gegaan, met behulp van haar familie, wanneer zij de tijd tussen 9 en 14 april 2010 bij [verdachte] aan de [straatnaam] in Groningen had geslapen of bij haar ouders aan de [straatnaam 2]. Zij verklaarde dat zij de nacht van 9 op 10 april 2010 bij [verdachte] aan de [straatnaam] heeft geslapen. Zaterdag 10 april is zij overdag naar huis gegaan en heeft zij die nacht ook thuis aan de [straatnaam 2] geslapen. Zondag 11 april is ze overdag ook thuis geweest en 's avonds is zij wel bij [verdachte] aan de [straatnaam] langs geweest, maar heeft zij thuis aan de [straatnaam 2] geslapen. Zij verklaarde dat ditzelfde geldt voor maandag en dinsdag, dat ze die nachten thuis heeft geslapen, maar wel 's avonds bij [verdcahte] langs is geweest.
10) Een proces-verbaal d.d. 29 juni 2010, opgenomen vanaf pagina 1379 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Volgens mij heeft [verdachte] zelf van alles veranderd in de woonkamer. Ik bedoel dan het verplaatsen van het bed, banken en kast. Nu ik er zo over denk is dat pas op het laatst geweest, vlak voor zijn vertrek naar Turkije, dus de week voor 21 april.
11) Een proces-verbaal d.d. 17 april 2012, opgenomen vanaf pagina 1858 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
De week voordat [verdachte] vertrok is het bed dat [betrokkene 1] beneden in de woonkamer had daar weggehaald. Hij heeft dat gedaan op momenten dat ik er niet was. Ik kwam toen thuis en ineens stond alles anders.
12) Een proces-verbaal d.d. 31 juli 2012, opgenomen vanaf pagina 1996 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
De Perzische tapijten lagen eerst in de woonkamer. Ik kwam vanaf december 2009 tot en met april 2010 regelmatig in de woning aan de [adres]. Toen ik daar in het begin kwam lag één tapijt onder de salontafel in de woonkamer. Ik denk dat dit tapijt er niet meer lag toen [verdachte] alles had opgeruimd en veranderd. Zijn tante woonde er toen in ieder geval niet meer.
13) Een proces-verbaal van bevindingen verwerking verkeersgegevens d.d. 26 oktober 2010, opgenomen vanaf pagina 1772 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onderzoeksvragen:
1. Wat zijn de historische telefooncontacten, van telefoonnummer [telefoonnummer slachtoffer] in gebruik
bij [slachtoffer], tussen 10 april 2010 te 18:00 uur en 29 april 2010 te 10:30 uur. (aantreffen telefoon merk [merk], Imeinummer [nummer] in de woning van [slachtoffer] te [woonplaats]);
2. In welk telefoontoestel (Imeinummer) werd in voornoemde periode het telefoonnummer [telefoonnummer slachtoffer] gebruikt;
3. Zijn er zendmastgegevens bekend waar het toestel zich in voornoemde periode bevond;
4. Wat zijn de naam, adres en woonplaatsgegevens of gebruikersgegevens van de contacten.
Beantwoording onderzoeksvragen:
1. Uit de historische contacten blijkt dat in genoemde periode op diverse data hoofdzakelijk inkomende contacten geregistreerd zijn.
a. Op 12 april 2010, te 13:46:27 wordt een contact geregistreerd tussen nummer 1400 en het telefoonnummer [telefoonnummer slachtoffer]. Het nummer 1400 is een servicenummer.
b. Op 12 april 2010 te 13.46:28 uur wordt het enige uitgaande contact geregistreerd. Er wordt dan een contact vastgesteld tussen het telefoonnummer [telefoonnummer slachtoffer] en het telefoonnummer 31263530858, sms opvragen saldo bij de Postbank.
2. Het telefoonnummer [telefoonnummer slachtoffer] is het enig gebruikte telefoonnummer in het telefoontoestel met IMEInummer [nummer] (origineel IMEInummer [nummer]) in genoemde periode;
3. Op 12 april 2010 te 13:46:28 uur werd een zendmast, geplaatst op het Landleven 5 te Groningen, aangestraald. In de genoemde onderzoeksperiode is dit de enige zendmast die bekend is geworden;
4. Het telefoonnummer [telefoonnummer slachtoffer] heeft onder meer contact met het navolgende telefoonnummer: [telefoonnummer verdachte] (Provider: LEBARA), in gebruik bij [verdachte].
Uit de bijgevoegde uitdraai van de printlijsten blijkt ook dat er op 10 april 2010 om 20:11 uur een inkomend gesprek van 219 seconden plaatsvindt tussen het nummer van [slachtoffer] en het nummer hierboven onder punt 4 genoemd, dat in gebruik is bij [verdachte].
14) Een proces-verbaal van bevindingen verwerking verkeersgegevens d.d. 26 oktober 2010, opgenomen vanaf pagina 1780 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onderzoeksvragen:
1. Wat zijn de historische telefooncontacten, van telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] en [telefoonnummer 2 verdachte] in gebruik bij verdachte [verdachte], tussen 10 april 2010 te 18:00 uur en 21 april 2010 te 11:00 uur. (Vertrek verdachte naar Turkije);
2. Zijn er mastgegevens bekend waar het toestel zich in voornoemde periode bevond.
Beantwoording onderzoeksvragen:
1.Uit de historische gegevens blijkt dat in de onderzoeksperiode diverse contacten zijn geweest. (zie bijlage)
2.Uit de historische gegevens blijkt dat er diverse zendmasten zijn aangestraald. (zie bijlage)
Uit de bijgevoegde uitdraai van de printlijsten blijkt onder meer dat:
- er op 10 april 2010 om 20:11 uur een uitgaand gesprek van 219 seconden plaatsvindt naar het nummer dat in gebruik is bij [slachtoffer];
- er na dit gesprek geen telefonisch contact meer is tussen het nummer dat in gebruik is bij [verdachte] en het nummer dat in gebruik is bij [slachtoffer];
- er op 11 april 2010 vanaf ongeveer 19:56 uur tot 21:25 uur en vervolgens weer van 23:11 uur tot 23:31 uur contacten zijn met het nummer [telefoonnummer getuige 2] (in gebruik bij [getuige 2]) waarbij de masten aan Landleven en Goudlaan aan worden gestraald;
- dat er op 11 april 2010 om 20:02 uur een gesprek van 343 seconden en om 21:25 uur een gesprek van 2089 seconden wordt gevoerd tussen het nummer dat in gebruik is bij [verdachte] en het nummer dat in gebruik is bij [getuige 2];
- er op 14 april 2010 om 19:19 uur een mast aan het Ruiterpad in Aduard wordt aangestraald;
- er op 15 april 2010 om 8:01 uur een gesprek van 442 seconden plaatsvindt met de Postbank NV en om 12:18 uur een gesprek van 423 seconden met de Postbank NV.
15) Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 698 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit opgave van de Belastingdienst bleek o.a. dat betreffende [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres], de navolgende gegevens bij de Belastingdienst bekend waren:
[slachtoffer] heeft een personenauto, merk Ford, type Escort 1.41 Clipper, stationwagen, voorzien van het kenteken [kenteken] op naam staan.
16) Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 8 juni 2010, opgenomen op pagina 658 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 18 mei 2010, omstreeks 18.50 uur kreeg ik, senior medewerker opsporing techniek van de Noordelijke Recherche Eenheid van de Regiopolitie Drenthe van [naam verbalisant], inspecteur van Regiopolitie Friesland, het verzoek om te gaan naar de Wenckenbachstraat te Groningen, alwaar een personenauto was aangetroffen waarvan de eigenaar vermist wordt. Ter plaatse zag ik de bedoelde personenauto van het merk Ford, type Escort, kleur donkerblauw en voorzien van kenteken [kenteken], aan de rechterzijde van de rijbaan van de Wenckenbachstraat, stond. lk zag dat de voorzijde van het voertuig gekeerd was in de richting van de Henri Dunantlaan en de achterzijde in de richting van de Madame Curiestraat.
17) Een proces-verbaal d.d. 19 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 661 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 8], zakelijk weergegeven:
Ik woon aan de Wenckebachlaan [nummer] te Groningen. Ik heb vanuit mijn stoel in de woonkamer een mooi open uitzicht op straat. De Wenckenbachlaan is een eenrichtingsweg en niet een heel erg brede straat. De auto's mogen deze straat inrijden vanaf de Madame Curiestraat en kunnen geparkeerd worden aan de rechterzijde van de rijbaan. Als ik in mijn woonkamer, in deze stoel zit, dan komen de auto's voor mij gezien vanaf de rechterzijde de straat inrijden. Er zijn hier veel flats in de buurt en de parkeerruimte is beperkt. Omwonenden weten dat natuurlijk allemaal en houden rekening met het parkeren. Mensen uit de buurt laten niet veel ruimte over tussen de geparkeerde auto's, omdat er dan meer auto's kunnen staan. lk zie dan eigenlijk direct als een niet buurtbewoner in de straat parkeert, omdat deze vaak teveel open ruimte tussen de auto's laat, waardoor er minder auto's geparkeerd kunnen worden. Dit valt mij dus direct op, omdat ik me daar eigenlijk aan erger. Enige weken geleden vlak voor een weekend, volgens mij op vrijdag 16 april 2010, zat ik in mijn stoel in de woonkamer van onze flat. lk zit vaak op deze plek en heb vanaf deze plek heel erg goed zicht op straat. Ik zag toen dat er een donkerblauwe auto aan kwam rijden, voor mij gezien vanaf de rechterzijde, dus vanaf de kant van de Madame Curiestraat en dat deze auto voor mijn geparkeerde auto parkeerde. lk zag dat deze auto geparkeerd werd op ruime afstand van mijn auto. Dit viel mij dus op omdat de bestuurder van deze auto meer tussenruimte dan gebruikelijk tussen de auto's liet. lk denk dan direct dat is niet iemand die hier bekend is en zet die auto toch nog een meter naar achteren. De auto herkende ik ook niet. lk zag op een gegeven moment dat er een man naast de auto stond aan de bestuurderskant, dus ik kon deze man goed zien. lk zag dat deze man het achterportier aan de bestuurderskant opendeed en iets in de auto gooide. lk kon niet zien wat hij in de auto gooide. lk zag dat hij het achterportier dichtdeed en ik zag vervolgens dat de man in een soepel loopdrafje liep in de richting van de Madame Curiestraat. Hij liep dus voor mij rechts uit beeld, in dezelfde richting van waaruit hij aan was komen rijden. Het viel me op dat hij op een draf wegliep, dat vond ik vreemd.
Die blauwe Escort heeft daar vanaf 16 april 2010 gestaan en is tot vandaag niet van die plek weggeweest. lk heb in de afgelopen weken geen persoon of personen bij of in deze auto gezien. U heeft mij net een foto getoond van de vermiste man, meneer [slachtoffer] uit [woonplaats]. lk herken deze persoon absoluut niet als de man die de blauwe Ford Escort in onze straat geparkeerd heeft en bij deze auto heeft gestaan.
18) Een proces-verbaal van sporenonderzoek met fotobijlagen d.d. 5 juli 2010, opgenomen vanaf pagina 1613 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In verband met de vermissing van [slachtoffer] sinds 11 april 2010, kregen wij het verzoek een onderzoek in te stellen in de woning van zijn vriendin [betrokkene 1], gelegen aan de [adres] te Groningen. Dit onderzoek werd verdeeld over twee dagen, namelijk maandag 19 en dinsdag 20 mei 2010. Op voornoemde datum werd, nadat wij de woning hadden betreden, het volgende geconstateerd.
Woonkamer
Op de binnenzijde van de kamerdeur (foto 14) werden de volgende bloedsporen
veiliggesteld:
- onderaan de deur Sin AAAK5446NL (022)
- in het midden aan de rechterkant Sin AAAK5445NL (023)
- aan de bovenkant Sin AAAK5447NL (024)
Hal
In de trapkast lagen verschillende goederen waaronder enkele tassen en enkele gevulde boodschappenkratten. Op de vloer van deze kast lag blauw vinylzeil. Wij hebben vanaf dit blauwe vinylzeil bloed veiliggesteld (foto 36 en 37):
- Sin AAAK5486NL (E1)
Trap naar de eerste verdieping
Vanaf de trap werden de volgende bloed sporen veiliggesteld (foto 38):
- vanaf de plint tussen de 7de en 8ste trede Sin AAAK5464NL (F1)
- vanaf de muur naast de trap t.h.v. de 7de trede Sin AAAK5465NL (F2)
19) Een proces-verbaal van sporenonderzoek met fotobijlagen d.d. 10 juni 2010, opgenomen vanaf pagina 1649 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op maandag 7 en dinsdag 8 juni 2010 hebben wij, verbalisanten, beiden brigadier van politie, werkzaam als senior medewerker opsporing techniek van de Regiopolitie Drenthe, bij de Noordelijke Recherche Eenheid, Unit Forensische Opsporing Techniek, locatie Leeuwarden, naar aanleiding van de vermissing van een persoon, een onderzoek naar latent aanwezige bloedsporen in de woning [adres] te Groningen ingesteld. In verband met de vermissing van [slachtoffer], sinds 11 april 2010, werd eerder onderzoek gedaan in de woning van zijn vriendin [betrokkene 1], gelegen aan de [adres] te Groningen. In de woning werden toen enkele bloedsporen aangetroffen die na DNA-onderzoek van [slachtoffer] bleken te zijn. Het verzoek aan ons verbalisanten was om in de woning een luminol onderzoek te doen en de woning te onderzoeken op latent aanwezige bloedsporen.
Wasmachine in de badkamer op de eerste verdieping
Voorafgaande aan het luminol onderzoek werd door mij, verbalisant, de wasmachine in de badkamer (ruimte L) op de eerste verdieping, visueel nader onderzocht. Op drie plaatsen op het sluitrubber van het deurtje werd door mij, verbalisant, bloed aangetroffen. Dit waren veegsporen waarin erg kleine lijntjes zichtbaar waren, kennelijk veroorzaakt doordat er met bloed besmeurde kleding of handdoeken langs het rubber waren geveegd. Mogelijk waren er met bloed besmeurde kleding of handdoeken in de wasmachine gedaan.
Deze sporen werden vervolgens door mij bemonsterd. (AABJ6220NL, AABJ6221NL en AABJ6222NL).
Op de bovenzijde van het deurtje van de wasmachine in de badkamer, was tijdens het luminol onderzoek een bloedspoor aangetroffen. Dit spoor was uit voorzorg niet bemonsterd om het niet uit te vegen. Na behandeling met ALCV werd een fragment van een dactyloscopisch spoor zichtbaar. Dit spoor was kennelijk een gestempelde bloedvlek, passend in het beeld van iemand die met bebloede handen het deurtje van de wasmachine dicht heeft gedaan. Om het spoor niet te beschadigen werd het deurtje door mij, verbalisant, gedemonteerd en veiliggesteld voor nader onderzoek (AABJ6232NL).
Banken in de woonkamer
Direct rechts van de genoemde deur stond een zwart skailederen driezitsbank. Staande voor de bank werd door ons op de linker leuning en het linker zitgedeelte luminescentie waargenomen. De luminescentie was in de naden feller dan op de vlakke oppervlakten. Op de vlakke oppervlakten waren vegen te zien. Hieruit concludeerden wij dat de bank mogelijk schoongeveegd was. Aan de voorzijde van deze bank was een vlek zichtbaar die een hoge luminescentie vertoonde. Deze vlek en een stiknaad van de linker leuning van de skaileren bank werd door ons bemonsterd.(AABJ6241NL en AABJ6243NL).
Links van de skaileren bank, onder een hoek van 90 graden, stond een tweezitsbank. Op de zitting van deze met stof beklede bank, werd door ons op diverse plaatsen luminescentie waargenomen. Wij zagen dat het om vlekken ging van mogelijk gestempeld bloed. Deze vlekken kwamen qua vorm overeen met de eerder omschreven vlekken die door ons werden waargenomen op de overloop (ruimte G) en de slaapkamers (H en K). Staande voor de bank werd op de linkerzitting een vlek aangetroffen die een hoge luminescentie gaf. Deze vlek werd door ons bemonsterd (AABJ6240NL).
De skailederen bank en de stoffen bank stonden ten opzichte van elkaar in een hoek van 90 graden. Hierdoor bleef in de hoek van de kamer een ruimte tussen de beide banken vrij. Op de vloer in die hoek van de kamer, werd door ons een hoge luminescentie waargenomen. Wij zagen op de vloer een veegpatroon met rondgaande bewegingen. Hieruit concludeerden wij dat de vloer mogelijk schoongemaakt was. In de uiterste hoek was de luminescentie bij de plint het hoogst. Deze plaats werd door ons bemonsterd. (AABJ6242NL).
Trapkast begane grond
Op de vloer van de trapkast lag zeil. In het midden van de kast bevond zich in het zeil een naad. Recht voor de kastdeur was een uitsparing ingesneden voor het vloerluik eronder. Na beneveling met luminol zagen wij luminescentie, hoofdzakelijk over het linker vloergedeelte van de kast. Op het rechter gedeelte van de vloer zagen wij een veegpatroon met rondgaande bewegingen. Hieruit concludeerden wij dat de vloer in de kast mogelijk schoongemaakt was.
Berging in de achtertuin
In de achtertuin van de woning stond een stenen schuurtje met plat dak. In deze schuur lagen twee vloerkleden. Beide kleden werden door ons in de (verduisterde) woonkamer uitgespreid en met Luminol onderzocht. Op het grootste van beide kleden werd door ons luminescentie waargenomen in de vorm van een vlek. Gelet op de vorm van de vlek was het mogelijk een gestempeld spoor, passend in het beeld van iemand met bloed aan de schoenen. De vlek werd door ons bemonsterd. (AABJ6235NL).
20) Een NFI rapport nr. 2010.05.26.066 d.d. 1 juni 2010, opgemaakt door [deskundige 1], opgenomen vanaf pagina 1700 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De bemonsteringen [AAAK5445NL], LAAAK5446NL], [AAAK5447NL], [AAAK5464NL], [AAAK5465NL] en [AAAK5486NL] zijn onderzocht op de aanwezigheid van bloed. In elk van de bemonsteringen is bloed aangetroffen. De bemonsteringen zijn als volgt veiliggesteld voor een DNA-onderzoek:
-[AAAK5445NL]#01 (kamerdeur),
-[AAA13446NL]#01 (kamerdeur),
-[AAAK5447NL]#01 (kamerdeur),
-[AAAK5464NL]#01 (plint trap),
-[AAAK5465NL]#01 (muur trap),
-[AAAK5486NL]#01 (vloer trapkast).
Van het DNA in de bemonsteringen [AAAK5445NL]#01, [AAAK5446NL]#01, [AAAK5447NL]#01, [AAAK5464NL]#01, [AAAK5465NL]#01 en [AAAK5486NL]#01 zijn met elkaar matchende DNA-profielen verkregen van een man. Dit betekent dat het bloed in elk van deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van dezelfde onbekende man A.
Het DNA-profiel van het bloed in de bemonstering [AAAK5445NL]#01 (in de 'Interpretatie en conclusie' gekoppeld aan onbekende man A) is op 1 juni 2010 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen.
Bij deze vergelijking is een match gevonden met het DNA-profiel van [slachtoffer] [RGV129]. Dit betekent dat het bloed in de bemonstering [AAAK5445NL]#01 afkomstig kan zijn van [slachtoffer]. Dit betekent tevens dat het bloed in de bemonsteringen [AAAK5446NL]#01, [AAAK5447NL]#01, [AAAK5464NL]#01, [AAAK5465NL]#01 en [AAAK5486NL]#01 afkomstig kan zijn van [slachtoffer]. De berekende frequentie van de DNA-profielen van het bloed in de bemonsteringen [AAAK5445NL]#01, [AAAK5446NL]#01, [AAAK5447NL]#01, [AAAK5464NL]#01, [AAAK5465NL]#01 en [AAAK5486NL]#01 is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
21) Een NFI rapport nr. 2010.05.26.066 d.d. 12 augustus 2010, opgemaakt door [deskundige 1], opgenomen vanaf pagina 1723 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In de bemonsteringen [AABJ6222NL], [AABJ6236NL] en [AABJ6240NL] is bij het onderzoek op de aanwezigheid van bloed, geen bloed aangetroffen. In de overige bemonsteringen is bij dit onderzoek wel bloed aangetroffen. De bemonsteringen zijn als [AABJ6220NL]#01, [AABJ6221NL]#01, [AABJ6222NL]#01, [AABJ6235NL]#01, [AABJ6236NL]#01, [AABJ6237NL]#01, [AABJ6239NL]#01, [AABJ6240NL]#01, [AABJ6242NL]#01 en [AABJ6243NL]#01 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
In Tabel 7 staat vermeld van wie het celmateriaal in het onderzochte sporenmateriaal op grond van het vergelijkend DNA-onderzoek afkomstig kan zijn. In de voorlaatste kolom staat vermeld wat de berekende frequentie is van het DNA-profiel van het celmateriaal in het desbetreffende sporenmateriaal. Ofwel, wat de kans is dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel.
Tabel 7 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
Identiteitszegel Celmateriaal kan afkomstig zijn van Berekende frequentie DNA-profiel
AAAU5928NL#01 sigarettenpeuk onbekende man A kleiner dan één op één miljard
AABJ6220NL#01 bemonstering slachtoffer kleiner dan één op één miljard
AABJ6221NL#01 bemonstering slachtoffer kleiner dan één op één miljard
AABJ6235NL#01 bemonstering slachtoffer kleiner dan één op één miljard
AABJ6239NL#01 bemonstering onbekende man A ongeveer één op 1,2 miljoen
AABJ6240NL#01 bemonstering slachtoffer en minimaal één andere persoon niet berekend
(zie kader 'Match zonder statistische onderbouwing')
AABJ6243NL#01 bemonstering slachtoffer kleiner dan één op één miljard
22) Een NFI rapport nr. 2010.05.26.066 met fotobijlagen d.d. 6 augustus 2010, opgemaakt door [deskundige 2], opgenomen vanaf pagina 1710 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op de deur van een wasmachine [AABJ6232NL] was een dactyloscopisch spoor zichtbaar. Dit spoor is gemerkt als NFI-01 en gefotografeerd. De foto's van de sporen zijn digitaal bewerkt, waarbij getracht werd de kwaliteit van de opnamen te verbeteren. Op 23 juli 2010 zijn de sporen op cd-rom voor de identificatieprocedure verzonden naar de afdeling dactyloscopie van de Regiopolitie Friesland.
23) Een rapport van het KLPD d.d. 23 april 2012, opgemaakt door [deskundige 3], opgenomen vanaf pagina 1767 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 6 april 2012 ontvingen wij van uw dienst het verzoek tot het instellen van een dactyloscopisch onderzoek. De uitslag van het ingestelde dactyloscopisch onderzoek is als volgt:
Het spoor met SIN AADC5949NL aangetroffen op "rand van het wasmachinedeurtje (SIN AABJ6232NL)", is na toepassing van de meervoudige procedure, geïdentificeerd op een afdruk van de linkermiddelvinger, voorkomend op het vingerafdrukkenblad van genoemde persoon: [verdachte], geboren op [geboortedatum]. De identificatie betekent dat het spoor identiek is aan een afdruk van de geïdentificeerde. Dit leidt tot de conclusie dat alleen de geïdentificeerde de donor kan zijn van het spoor.
24) Een proces-verbaal van binnentreden woning d.d. 19 mei 2010, opgenomen op pagina 580 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 18 mei 2010 te 09.10 uur, ben ik, verbalisant, tevens hulpofficier van justitie, in het bijzijn van de rechter-commissaris binnengetreden in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Door de verbalisant wordt opgemerkt dat ondanks de vermissing van betrokkene sinds 10 april 2010 een geopende envelop werd aangetroffen op het aanrecht in de keuken.
Deze brief was volgens de datum van verzending, te weten 15 april 2010, geopend.
Gegevens envelop en brief:
Verzender: ING
Geadresseerde: [slachtoffer], [adres], [woonplaats]
Inhoud: nieuw aangevraagde pincode voor de betaalrekening [rekeningnummer], pasnummer [nummer], af te halen bij de vestiging van de ING, kantoor Voorstraat 82 te Kollum
25) Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 28 juli 2010, opgenomen vanaf pagina 640 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 27 juli 2010 was ik in gesprek met [getuige 4]. Tijdens dit gesprek overhandigde [getuige 4] mij een aantal documenten die zij had aangetroffen in de woning van haar broer [slachtoffer], [adres] te [woonplaats]. lk zag, dat het hier ging om de volgende bescheiden:
1. Een brief d.d. 19 april 2010 waarin staat vermeld dat bij de ING bank een verzoek was gedaan om het basispakket om te zetten naar een Betaalpakket.
2. Een brief d.d. 19 april 2010 waarin staat vermeld dat er opnieuw een verzoek is gedaan om een nieuwe pincode te verstrekken.
3. Een brief d.d. 7 mei 2010 waarin staat vermeld dat er gevraagd is om de kwartaallimiet van de betaalrekening te verhogen.
26) Een proces-verbaal d.d. 31 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 1052 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [getuige 9], zakelijk weergegeven:
lk ben medewerkster bij de gokhal van Amusino, gevestigd aan de Gelkingestraat 1 in Groningen. Op 14 april 2010 kwam een man. lk zie op de kopie dat het op die datum was. Het was om 20.52 uur volgens het kopie. Die man heette [verdachte], dat staat genoteerd. Op enig moment kwam die buitenlandse man, die als [verdachte] genoteerd werd later, bij mij aan de kassa. Hij wilde pinnen. Hij kwam de eerste keer 100 euro pinnen. Hij gaf mij een creditcard. lk noteerde van die card het nummer [nummer creditcard]. lk vroeg hem zijn ID-card te tonen en toen overhandigde hij mij de ID-card op naam van [slachtoffer]. lk heb toen het nummer van die ID-card genoteerd: [nummer ID-card]. lk schreef alle gegevens op de achterzijde van het vergoedingsbewijs. lk zag dat de naam op de ID-card overeenkwam met de naam op de creditcard. lk gaf hem zijn ID-card terug. lk keek naar de foto en zag dat de foto niet overeen kwam met het gezicht van die man. lk zag dat in een flits en gaf hem zijn kaart terug en betaalde hem uit. Daarna ging hij terug naar de kelder om te spelen. lk twijfelde of ik het goed gedaan had. [getuige 10] liep op dat moment horeca en kwam bij me langs. [getuige 10] vertelde me dat die man al eerder had gepind. Hij was toen met zijn broer geweest. Hij was hier nu weer met zijn broer aan het spelen, zo had hij verteld. lk vertelde haar dat ik de gegevens van die ID-card van die andere man wilde hebben, ik bedoel van die buitenlander aan wie ik net die 100 euro uitbetaald had. [getuige 10] vond dat ook een goed idee. In overleg met [getuige 10] verliet ik de kassa op de eerste etage en ging naar de kelder. In de kelder zag ik dat die man aan wie ik net 100 euro uitbetaald had zat te gokken. lk zag dat hij met nog een man was. (Getuige werd een foto getoond van de vermiste [slachtoffer], de foto waarop hij een witte coltrui draagt.) Deze man heb ik nog nooit gezien. Hij was zeker niet de man die in de kelder was. lk naderde [verdachte] van rechts en vroeg hem nogmaals zijn ID-card te tonen, zijn eigen ID-card. Hij was opeens wat stil, schrok een beetje en gaf me zijn eigen ID-card. lk ging naar boven en noteerde ook zijn gegevens op de achterzijde van het vergoedingsbewijs. lk noteerde de naam [verdachte], IDnummer [nummer ID-card].
27) Een proces-verbaal d.d. 28 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 1058 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [getuige 10], zakelijk weergegeven:
lk ben amusementsmedewerkster, gastvrouw bij JVH Gaming, gevestigd aan de Gelkingestraat 1 in Groningen. Op 14 april omstreeks 20.50 uur was ik aan het werk met [getuige 9] (mijn Vietnamese collega) (de rechtbank begrijpt [getuige 9]) en [collega]. lk had horeca, liep gewoon rond. [getuige 9] riep mij op enig moment. Ze vroeg me of ze de gegevens die we verplicht moeten invullen goed genoteerd had. Ze doelde erop dat wij verplicht zijn de naam van de pinner en zijn legitimatie moeten opschrijven. lk zei dat ze onvolledig geweest was en dat ik meer gegevens van hem wilde. lk ging naar beneden waar die jongen aan het spelen was. lk trof hem links in die ruimte aan. lk sprak hem aan en vroeg om zijn legitimatiebewijs. Hij was het er direct niet mee eens en zei dat hij het allemaal flauwekul vond. Uiteindelijk gaf hij me toch de visa-card en de legitimatie van de creditcardhouder, niet die van hemzelf. Ongevraagd gaf hij mij direct daarna ook zijn eigen legitimatiebewijs erbij. lk zag dat de laatste van hemzelf was aan de pasfoto, die was gelijkend aan zijn eigen gezicht. Over die andere man zei hij tegen mij, toen ik opmerkte dat dit de ID-bewijzen van twee verschillende personen waren, dat die andere man, een Hollander, zijn broer was.
28) Een proces-verbaal d.d. 29 maart 2012, opgenomen vanaf pagina 2003 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben in april, voor ik weg ging, alleen naar het huis van [slachtoffer] gegaan. Ik moest geld hebben en kon [slachtoffer] niet bereiken.
29) De verklaring van verdachte, ter terechtzitting afgelegd, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik woonde sinds december 2009/januari 2010 bij [betrokkene 1] aan de [straatnaam] in Groningen. Ik weet niet of ik de wasmachine wel eens heb gebruikt.
Op 12 april 2010 ben ik met toestemming van [slachtoffer] in zijn auto naar zijn woning in [woonplaats] gereden om de poesjes eten te geven. Ik reed er heen met behulp van de TomTom. Ik ken de omgeving niet zo goed en alle huizen lijken op elkaar, dus heb ik daar aan meisjes gevraagd of ik op de goede plek was. De huissleutel zat aan de bos met autosleutels. Er was verder niemand thuis. Ik weet niet meer of ik vaker alleen in zijn huis geweest ben.
Ik was op 14 april 2010 in het casino met [slachtoffer]. Ik herinner me wel dat ik daar ben aangesproken, maar het kan niet zo zijn dat ik twee id-kaarten in mijn bezit had. Dus moet [slachtoffer] er wel bij zijn geweest. Ik heb daar € 100,-- gepind. Eerder die dag had ik al
€ 250,-- gepind met de creditcard aan de Dierenriemstraat. Ik weet niet hoe ik die dag met [slachtoffer] in het casino ben beland.
De creditcard heb ik al gekregen toen ik de spullen van de weedplantage had verkocht, dat was toen ik bij mijn tante kwam wonen in 2009. Ik had alleen contant geld gekregen door de verkoop van die spullen en [slachtoffer] had dat geld voor mij in beheer. Daarom kreeg ik zijn creditcard. Ik heb hem echter al die tijd nooit gebruikt omdat [slachtoffer] zei dat ik rente moest betalen als ik geld opnam. Pas op 14 april heb ik hem voor het eerst gebruikt. De betaalpas heb ik pas later van hem gekregen, toen ik voor de eerste of de tweede keer naar het Turkse consulaat in Deventer ging. Ik kreeg deze om eventuele kosten voor de verlenging van mijn paspoort te kunnen betalen. Ik had zelf geen inkomen in die tijd. Ik kende de pincodes van de passen. Ik heb wel bijgehouden op hoeveel geld ik nog recht had van [slachtoffer], maar ik weet niet waar die papieren nu zijn. Ik schreef niet op hoeveel geld ik van de rekening van [slachtoffer] opnam.
30) Een proces-verbaal d.d. 8 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 280 van voornoemd dossier, inhoudende een verklaring van [getuige 11], zakelijk weergegeven:
Ik woon al 11 jaar naast [slachtoffer]. Ik heb [slachtoffer] al vier weken niet gezien, de laatste keer was op een zondag. Kort geleden is er een man bij de woning van [slachtoffer] geweest. De eerste keer kwam de man volgens mij op een zondag, de tweede keer was een paar, 3 dagen later. De man was toen in [slachtoffer] zijn auto. De man is de eerste keer een kwartier in [slachtoffer] zijn woning geweest. De tweede keer is de man wel een uur of langer binnen in die woning geweest. Ik heb verder niemand bij de woning van [slachtoffer] gezien.
31) Een proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage d.d. 20 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 141 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 29 april 2010 is door de verbalisanten [naam verbalisant] en [naam verbalisant] in de woning van [slachtoffer], [adres] te [woonplaats] een brief van het CJIB inbeslaggenomen. Blijkens deze brief heeft de personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken], op 12 april 2010, om 20.15.11 uur een snelheidsovertreding begaan te Noordhorn.
32) Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 8 juni 2010, opgenomen vanaf pagina 829 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit opgave van de ING bank bleek o.a. dat betrokkene [verdachte] een cliënt was van de ING bank. [verdachte] maakte gebruik van twee betaalrekeningen. Het betrof hier de rekeningnummers [rekeningnummer 1 verdachte] en [rekeningnummer 2 verdachte].
Rekening (nummer 1) (bijlage 1):
-Sinds 25-02-2010 zijn er geen geslaagde transacties meer door de klant uitgevoerd. De rekening wordt niet meer actief door de klant gebruikt.
-In verband met een saldo tekort kunnen geen geldopnames meer worden gedaan. Het actuele saldo was op 08-06-2010 - € 2,81 (min)
-Er hebben in 2010 geen chip, postkantoor of buitenlandse transacties plaats gevonden.
-M.b.t. de geldautomaat transacties deden zich na 10-04-2010, de navolgende mutaties voor:
•11-04-2010, tijd 13.29.34: Saldo bevraging bij de ING Bank te Groningen, terminal nummer 4128.
•13-04-2010, tijd 13.02.43: Saldo bevraging bij de ING Bank te Groningen, terminal nummer 4128.
-Na 13-04-2010 vonden er geen handelingen meer met deze rekening plaats.
Rekening [nummer 2] (bijlage 2):
- Sinds 24-11-2009 zijn er geen geslaagde transacties meer door de klant uitgevoerd. De rekening wordt niet meer actief door de klant gebruikt.
In verband met een saldo tekort kunnen geen geldopnames meer worden gedaan. Het actuele saldo was op 08-06-2010 - € 9,75 (min)
-Er hebben in 2010 geen chip, postkantoor of buitenlandse transacties plaats gevonden.
-M.b.t. de geldautomaat transacties deden zich na 10-04-2010, de navolgende mutaties voor:
•11-04-2010, tijd 13.30.20: Saldo bevraging bij de ING Bank te Groningen, terminal nummer 4128.
•13-04-2010, tijd 13.03.11: Saldo bevraging bij de ING Bank te Groningen, terminal nummer 4128.
-Na 13-04-2010 vonden er geen handelingen meer met deze rekening plaats.
33) Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 25 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 711 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit opgave van de ING bank bleek o.a. dat [slachtoffer] een cliënt is van de ING Bank. [slachtoffer] maakt gebruik van een betaalrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer slachtoffer]. Uit de door de ING bank aangeleverde kopieën van de betaalrekening [rekeningnummer slachtoffer] in de periode van 19 januari 2010 t/m 18 mei 2010 bleek o.a. dat er regelmatig in Groningen gebruik werd gemaakt van de betaalpas t.b.v. het rekeningnummer [nummer]. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat [slachtoffer] een regelmatige bezoeker van deze locatie was. De overige afschrijvingen betroffen tot 16 april 2010 voornamelijk lagere bedragen (maximum bedrag € 129,60 bij Jumbo op 11 februari 2010) en vaste lasten (€ 118,02 en € 171,68, beide betalingen van twee hypotheken bij de Rabobank). Het opnamepatroon veranderde vanaf 16 april 2010 kennelijk drastisch. Op deze datum wordt respectievelijk € 350,-- en € 650,-- opgenomen bij een pinautomaat in Groningen.
34) Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 mei 2010, opgenomen vanaf pagina 811 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit de gegevens van de ING bank bleek o.a. dat met gebruikmaking van de bankpas van [slachtoffer] (behorende bij betaalrekeningnummer [rekeningnummer slachtoffer]) diverse betalingen hadden plaatsgevonden naar rekeningnummer [nummer]. (pv van bevindingen 06052010-FIN-001)
Zo werden b.v. op 10-03-2010 diverse afschrijvingen t.b.v. de genoemde rekening gedaan. De laatste afschrijving naar deze rekening ([nummer]) heeft plaats gevonden op 12-04-2010. Uit opgave van de ABN / AMR0 bank bleek dat rekeningnummer [nummer] in gebruik was bij: Fairplay Centers B.V., Postbus 3009, 6460HA Kerkrade. Naar aanleiding hiervan werd door mij, verbalisant, contact opgenomen met de afdeling veiligheidszaken van Fairplay B.V.. Bij monde van de veiligheidscoördinator Ramakers bleek mij dat het rekeningnummer [nummer] was gekoppeld aan een betaalautomaat, gesitueerd in:
Casino Fairplay
Boumaboulevard 129
9732 ZS Groningen
35) Een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 3 juni 2010, opgenomen vanaf pagina 733 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit opgave van de ING bank bleek o.a. dat [slachtoffer] een cliënt is van de ING Bank. [slachtoffer] maakt gebruik van een betaalrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer slachtoffer]. Aan deze rekening is een Kapitaalrekening (voorzien van het zelfde nummer) gekoppeld.
Tevens heeft [slachtoffer] de beschikking over een ING credit card, voorzien van het kaartnummer [nummer creditcard].
- Op 11-04-2010, te 17.46.53 uur is € 50,- afgeschreven ten laste van de Betaalrekening [rekeningnummer slachtoffer]bij een betaalautomaat in Groningen. (Fairplay: Boumaboulevard 129 te Groningen) Hierbij is gebruik gemaakt van de genoemde betaalpas/pinpas met bijbehorende pincode. Hierbij trad geen foutmelding op.
- Op 12-04-2010, te 10.55.30 uur, werd in Groningen de betaalpas/pinpas ingevoerd bij een geldautomaat en werd getracht het saldo van de Betaalrekening [rekeningnummer slachtoffer] te bevragen. Door het invoeren van een onjuiste pincode trad een "foutmelding" op. Hierdoor kon geen saldo bevraging of geldopname plaats vinden.
- Op 13-04-2010, te 10.33.20 uur, werd op het NS station te Groningen, tot 3 maal toe een verkeerde pincode ingevoerd t.b.v. de betaalrekening [rekeningnummer slachtoffer]. Vervolgens werd de betaalpas geblokkeerd.
- In 24 uur kan maximaal twee maal een onjuiste pincode worden ingevoerd. Na de derde onjuiste inlog poging wordt de Betaalpas c.g. Credit Card automatisch geblokkeerd.
- Vervolgens is op 14-04-2020 (de rechtbank begrijpt 14 april 2010) door het geautomatiseerde systeem van de ING automatisch een herpin aangemaakt welke op 15-04-2010 naar het Postkantoor te Kollum is verzonden. Tegelijkertijd (dagtekening brief 15-04-2010) is er een afhaalbericht verzonden naar het adres [adres], [woonplaats], t.a.v. [slachtoffer]. Een herpin bevat de "oude" pincode van de klant. Er wordt dus geen nieuwe pincode afgegeven.
- Op 15 april kwam er bij het Call Centrum van de ING Bank een telefonisch verzoek binnen om een herverstrekking van de pincode behorende bij de Betaalrekening [rekeningnummer slachtoffer]. (le telefonische contact met de ING Bank) Dit verzoek werd doorgezet naar de afdeling Back Office. Nadere informatie m.b.t. tijdstippen, telefoonnummers en gespreksnotities zijn door de ING Bank niet vastgelegd.
- Tijdens de verwerking van het genoemde herverstrekking verzoek bleek bij de Backoffice dat er al een automatische herverstrekking had plaats gevonden. Het betrof hier de herverstrekking als gevolg van de op 13-04-2010 foutief ingevoerde pincode en de automatische aanmaak van een herpin. (aangemaakt op 14-04-2010) Gezien vorenstaande werd het telefonische herverstrekking verzoek op 19-04-2010 afgewezen.
- De op 14-04-2020 (de rechtbank begrijpt 14-04-2010) door het geautomatiseerde systeem van de ING automatisch aangemaakte herpin, welke naar het Postkantoor te Kollum was verzonden, werd niet afgehaald.
- Indien er geen vierde pinpoging wordt gedaan waarbij de onjuiste pincode wordt ingevoerd, dan wordt de rekening automatisch, uiterlijk binnen twee werkdagen weer geactiveerd en kan men de betaalpas weer gebruiken.
- Op 16-04-2010, te 12.46.37 uur, werd op het NS station te Groningen een transactie ten laste van de betaalrekening [rekeningnummer slachtoffer], d.m.v. een betaalautomaat van
€ 25,10 gedaan. Deze transactie lukte. Het betrof hier de eerste geslaagde inlogpoging na 11-04-2010, te 17.46.53 uur.
- Vervolgens werd op 16-04-2010, te 12.57.57 uur, in Groningen, met gebruikmaking van de genoemde betaalpas/pinpas en bijbehorende pincode, € 650,- gepind.
- Hierna worden op 16 en 19-04-2010 nog diverse malen het saldo gecontroleerd en worden nog twee geldopnames (respectievelijk € 350,- op 16-04 en € 80,- op 19-04) bij geldautomaten gedaan.
- Vanaf 30-04-2010, te 13.05.26 uur, wordt de betaalpas behorende bij Betaalrekening [rekeningnummer slachtoffer] in Turkije gebruikt. Vanaf 30-04-2010 tot aan de datum van sluiting van dit proces-verbaal (met gebruikmaking van de genoemde betaalpas en bijbehorende pincode) werd enkele tientallen keren getracht geld op te nemen m.b.v. geldautomaten in Turkije. In verband met saldo tekort lukte dit niet altijd. Toch werden diverse keren geld afgeschreven van de rekening.
- De Credit Card is na 11-07-2009 niet meer gebruikt, tot 12-04-2010.
- Op 12-04-2010, te 12.03.00 uur, werd in Groningen getracht om, met gebruikmaking van de Credit Card [nummer creditcard] en een pincode, een geldtransactie te verrichten. Door het invoeren van een onjuiste pincode trad een "foutmelding" op. Hierdoor kon geen saldo bevraging of geldopname plaats vinden. (de le inlogpoging met gebruikmaking van de Credit Card)
- Op 13-04-2010, te 09.39.57 uur, werd in Groningen getracht om, met gebruikmaking van de Credit Card [nummer creditcard] en een pincode, een geldtransactie te verrichten. Door het invoeren van een onjuiste pincode trad een "foutmelding" op. Hierdoor kon geen saldo bevraging of geldopname plaats vinden. (2e mislukte poging met de CC)
- Op 14-04-2010, te 19.40.17 uur, werd in Groningen, met gebruikmaking van de genoemde Credit Card [nummer creditcard] en bijbehorende pincode, € 250,- opgenomen uit een geldautomaat. (de le geslaagde inlog poging m.b.v. de pinpas en inlog/pincode m.b.t. de Credit Card)
- Op 14-04-2010, te 20.37.18 uur, werd in Groningen getracht om, met gebruikmaking van de Credit Card [nummer creditcard] en een pincode, een geldopname van € 700,- te doen. In verband met het overschrijden van de dagelijkse opname limiet werd deze geldopname afgewezen. (maximaal € 400,- per dag)
- Op 14-04-2010, te 20.52.54 uur, werd met gebruikmaking van de genoemde betaalpas en bijbehorende pincode, te Groningen, een kasopname van € 100- gedaan. De kasopname vond plaats bij een onder nummer [nummer] geregistreerd apparaat (Merchant ID). Volgens opgave van de ING bank behoorde deze registratie bij de bank provider Euro Karten Systemen, gevestigd te Frankfurt, Lyonerstrasse 9. Doordat het bedrag van de transactie (€ 100,-) beneden de dagelijkse krediet limiet van € 400,- bleef werd deze transactie goedgekeurd.
- N.a.v. de transacties op 12-04-2010, 13-04-2010 en 14-04-2010 werd de Credit Card op 15-04-2010, door het door de ING Bank gehanteerde detectiesysteem geblokkeerd.
- Op 30-04-2010 werd telefonisch contact opgenomen met de afdeling Klantenservice van de ING bank. Na het beantwoorden van enkele vragen (de zogenaamde identificatie) werd op verzoek van de beller de blokkade op de Credit Card vrijgegeven.
- Vanaf 30-04-2010, te 13.31.18 uur, wordt de Credit Card [nummer creditcard] in Turkije gebruikt. Gedurende de periode 12-04-2010 t/m 28-05-2010 werden 28 transacties, met een totaalbedrag van € 2.620,71 goedgekeurd. Tevens werden 94 transacties, met een totaalbedrag van € 12.801,81 afgekeurd.
Vooraf merkt de rechtbank op dat in de voetnoten verwijzingen zijn opgenomen naar bewijsmiddelen (Bm) zoals die hiervoor zijn opgesomd.
A) De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is de vraag of [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) is overleden. Nu er geen stoffelijk overschot is gevonden, zal de rechtbank op grond van andere feiten en omstandigheden moeten vaststellen of het slachtoffer is overleden. Deze feiten en omstandigheden bestaan uit het volgende.
1. Uit de verschillende getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden, in het bijzonder de verklaringen van de familie, vrienden, kennissen en buurtbewoners van het slachtoffer, komt het beeld naar voren van een man met weinig vrienden en een grote passie voor schaken. Hij bezocht regelmatig een casino. Hij bezat een woning in [woonplaats], maar verbleef ook vaak in de woning van zijn vriendin [betrokkene 1] aan de [adres] te Groningen. Hij was een zorgzame man die zijn vriendin verzorgde en ook op regelmatige basis, om de week, zijn dementerende vader bezocht. Hij was punctueel en miste nooit zomaar een afspraak. Hij had een regelmatig leven en een regelmatig uitgavenpatroon.
2. Het slachtoffer is voor het laatst gezien op zaterdagavond 10 april 2010 tijdens een etentje met een aantal schaakvrienden bij het Chinese restaurant in Buitenpost. Om 21:27 uur die avond heeft het slachtoffer nog een e-mail gestuurd aan schaakclublid [getuige 6] over zijn eerder die dag gespeelde schaakpartij. De volgende dag, zondag 11 april 2010, wordt nog gepind met de pinpas van het slachtoffer in het Fairplay casino in de Euroborg in Groningen. Gezien het bedrag dat dan wordt gepind, € 50,-, is deze transactie vermoedelijk nog door het slachtoffer zelf verricht. Het slachtoffer pinde immers vaker bedragen van € 50,-- en € 100,-- bij hetzelfde casino. Uit de verklaringen van de zus van het slachtoffer blijkt dat het slachtoffer in het weekend van 17/18 april 2010 aan de beurt was om bij zijn vader langs te gaan en dat hij deze afspraak niet was nagekomen terwijl hij deze nooit verzuimde. Uit de verklaring van [getuige 7], secretaris van de schaakclub, blijkt dat het slachtoffer op vrijdagavond 16 april niet aanwezig was op de clubavond, terwijl hij zich hiervoor niet had afgemeld, hetgeen wel gebruikelijk is. Op 17 april 2010 kwam hij, eveneens zonder bericht, niet opdagen bij een schaakwedstrijd in Groningen. Uit de verklaring van de vriendin van het slachtoffer, [betrokkene 1], blijkt dat het slachtoffer ongeveer tien dagen nadat zij werd opgenomen in [naam zorgcentrum] (opnamedatum 26 maart 2010), zijn vriendin voor het laatst heeft bezocht. Getuige [getuige 2], de vriendin van verdachte die ook regelmatig aan de [adres] verbleef, heeft het slachtoffer voor het laatst gezien op de ochtend van 10 april 2010. Uit de telefoongegevens van het slachtoffer blijkt dat hij op 10 april 2010 's avonds nog een gesprek met verdachte heeft gehad. Na deze datum lijkt de telefoon niet meer te zijn gebruikt, op een sms voor het opvragen van saldo na, gedaan op 12 april 2010.
3. Op 18 mei 2010 is de auto van het slachtoffer, een blauwe Ford Escort Clipper met kenteken [kenteken], onbeschadigd aangetroffen in de Wenckebachlaan te Groningen. Volgens getuige [getuige 8], die woont aan de Wenckebachlaan, is deze auto daar op 16 april 2010 geparkeerd en daar tot de datum van inbeslagname niet meer weggeweest. Dit wordt bevestigd door de onderzoeksbevindingen, inhoudende dat de aangetroffen sporen bij de geparkeerde auto een sterke indicatie vormen dat de auto daar al langere tijd stond geparkeerd.
4. Tot op heden is het slachtoffer nooit meer gezien en zijn lichaam is niet gevonden. Voor een vrijwillige verdwijning zijn geen aanwijzingen in het dossier te vinden.
De onder 1 t/m 4 genoemde feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot de conclusie dat buiten redelijke twijfel staat dat het slachtoffer is overleden. De rechtbank ziet zich in deze conclusie gesteund door de verklaring van overlijden van het slachtoffer , afgegeven op 19 november 2012 door de rechtbank Den Haag.
B) Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag op welke wijze het slachtoffer is overleden. Nu geen lichaam is gevonden, dient ook deze vraag beantwoord te worden op basis van de feiten en omstandigheden zoals deze uit het gehele dossier blijken. Op deze wijze kunnen een aantal doodsoorzaken buiten redelijke twijfel worden uitgesloten.
Voor zover bekend had het slachtoffer geen medische klachten of (ernstige) ziektes, een overlijden om medische redenen was dus niet te verwachten. Ook voor een onverwachte natuurlijke dood is in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden. Voor beide gevallen geldt bovendien dat dan voor de hand ligt dat een lichaam wordt gevonden. Hetzelfde geldt voor het scenario waarin het slachtoffer zou zijn overleden door een ongeval. Een verkeersongeval met zijn auto kan worden uitgesloten nu de auto onbeschadigd is aangetroffen. Een natuurlijk overlijden kan daarom buiten redelijke twijfel worden uitgesloten.
Uit het dossier en meer in het bijzonder uit de verschillende verklaringen van familie, kennissen en vrienden van het slachtoffer, komt geen enkele aanwijzing naar voren voor het scenario dat het slachtoffer zelfmoord zou hebben gepleegd. Hij was niet depressief en er is geen afscheidsbrief gevonden. Uit onderzoek naar de computer van het slachtoffer is gebleken dat hij op 9 april 2010 nog een sollicitatiebrief, voorzien van curriculum vitae, heeft verstuurd aan Philips. Zelfmoord door middel van gebruik van de auto kan worden uitgesloten omdat de auto onbeschadigd is teruggevonden. Ook zelfmoord kan dus buiten redelijke twijfel als doodsoorzaak worden uitgesloten.
Nu hierboven de overige doodsoorzaken zijn uitgesloten, blijft enkel de mogelijkheid van een onnatuurlijk overlijden door het opzettelijk gewelddadig handelen van een ander over.
De rechtbank concludeert op basis van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de doodsoorzaak van het slachtoffer dat hij door een ander moet zijn gedood die geweld op het slachtoffer heeft uitgeoefend. De dader heeft het lichaam vervolgens weggemaakt om mogelijke sporen uit te wissen en het onderzoek te bemoeilijken. Deze conclusie past ook bij de overige bevindingen in het onderzoek, in het bijzonder bij de aangetroffen bloedsporen in de woning aan de [adres], waar het slachtoffer vaak verbleef en waar verdachte woonde (zie voor de bloedsporen hierna onder C1a en C3c).
C) De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is waar en wanneer het slachtoffer door geweld om het leven is gebracht en of verdachte op die plaats delict kan worden gebracht en of hij gelegenheid en tijd had om het slachtoffer van het leven te beroven. Bij de beantwoording van deze vragen neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
1. De rechtbank gaat er van uit dat het slachtoffer in de woning aan de [adres] te Groningen om het leven is gebracht door geweld. De rechtbank baseert dit op het volgende.
a) Uit het sporenonderzoek in de woning aan de [adres] te Groningen blijkt dat op diverse plaatsen in de woning, zowel op de begane grond als op de eerste verdieping, bloedsporen zijn aangetroffen. Het merendeel van deze bloedsporen blijkt, na DNA-onderzoek, afkomstig te zijn van het slachtoffer. Gezien de hoeveelheid bloed die is aangetroffen en de relatering van verbalisant dat er zeer waarschijnlijk met vloeibaar bloed besmeurde voorwerpen in de wasmachine zijn gedaan, gaat de rechtbank er van uit dat er een geweldssituatie heeft plaatsgevonden in de woning.
b) Het slachtoffer heeft waarschijnlijk op 11 april 2010 nog gepind in het Fairplay casino te Groningen en bevond zich op die dag dus in Groningen.
c) De telefoon van het slachtoffer bevindt zich op 12 april 2010 in Groningen terwijl hij de mast Landleven aanstraalt, welke in het gebied ligt waarvan ook de [straatnaam] deel uitmaakt.
2. De rechtbank gaat er voorts van uit dat het slachtoffer in de avond/nacht van 11 op 12 april 2010 om het leven is gebracht en baseert dit op het volgende.
a) Op 10 april 2010 is het slachtoffer voor het laatst in levende lijve gezien en heeft hij zelf nog contact gehad met anderen via e-mail en telefoon.
b) Op 11 april 2010 is er met de pinpas van het slachtoffer nog gepind in het Fairplay casino in de Euroborg te Groningen. Gezien het bedrag dat is gepind, € 50,-, is het waarschijnlijk dat deze transactie nog door het slachtoffer zelf is verricht.
c) Op 12 april 2010 om 10:55:30 uur wordt in Groningen de betaalpas/pinpas ingevoerd bij een geldautomaat en wordt getracht het saldo van de betaalrekening, nummer [rekeningnummer slachtoffer], te bevragen. Door het invoeren van een onjuiste pincode trad een 'foutmelding' op.
d) Op 12 april 2010 om 13:46 uur wordt er met de telefoon van het slachtoffer een sms voor het opvragen van saldo verstuurd. De telefoon straalt daarbij een mast aan Landleven aan, welke het gebied bedient waarin ook de [straatnaam] is gelegen. Uit niets blijkt dat het slachtoffer zelf op deze wijze zijn saldo checkte.
e) Op 12 en 13 april 2010 worden in totaal 5 foutieve pincodes ingevoerd bij pinpogingen met de pinpas van het slachtoffer. Op 12 en 13 april worden eveneens foutieve pincodes ingevoerd bij pinpogingen met de creditcard van het slachtoffer. Ook dit past in het beeld dat het niet het slachtoffer zelf was die deze pinpogingen ondernam.
f) Vanaf 16 april, als de pincode blijkbaar bekend is geworden bij de gebruiker van de pinpas, worden er ongebruikelijk grote bedragen met de pinpas van het slachtoffer opgenomen.
g) Op 14 april wordt voor het eerst geslaagd gepind met de creditcard en wordt er direct € 250,-- en € 100,-- mee opgenomen, eveneens ongebruikelijk voor het slachtoffer. De creditcard werd al vanaf 11 juli 2009 niet meer gebruikt.
3. De rechtbank gaat er ten slotte van uit dat verdachte op de plaats delict te brengen is op de dag dat het slachtoffer is overleden en dat hij gelegenheid en tijd had in de hiervoor onder 2 vastgestelde tijdsspanne van overlijden. Dit blijkt uit het volgende.
a) Degenen waarvan vaststaat dat zij een sleutel van de woning aan de [adres] hadden, waren [betrokkene 1], haar zoon [getuige 3], het slachtoffer, de verdachte en ten slotte de (bejaarde) buurman. Daarbij dient te worden opgemerkt dat sinds [betrokkene 1] was opgenomen in een zorgcentrum, verdachte de enige was die als vaste bewoner van de woning kan worden aangemerkt.
b) Uit de telefoongegevens van het telefoonnummer van verdachte blijkt dat de telefoon van verdachte op 11 april 2010 vanaf ongeveer 19:56 uur tot 21:25 uur en vervolgens weer van 23:11 uur tot 23:31 uur activiteit vertoont en daarbij de masten aan Landleven en Goudlaan aanstraalt, welke beide het gebied bedienen waarin ook de [straatnaam] is gelegen. Vervolgens is de eerstvolgende activiteit weer op 12 april 2010 om 12:55 uur. Op die avond en in die nacht was de vriendin van verdachte, getuige [getuige 2], niet bij verdachte in huis. Hoewel zij zelf verklaart dat zij die avond wel bij verdachte was, wordt dit weersproken door de telefoongegevens. Daaruit blijkt namelijk dat er om 20:02 uur een gesprek van 343 seconden en om 21:25 uur een gesprek van 2089 seconden wordt gevoerd tussen verdachte en getuige [getuige 2]. Daarna wordt er van 23:11 uur tot 23:31 uur nog wat ge-sms't en neemt verdachte zijn telefoon niet op.
c) Het grootste deel van de bloedsporen, zoals hiervoor onder 1a) genoemd, was pas zichtbaar na een behandeling met luminol, hetgeen betekent dat deze voor het blote oog niet waarneembaar waren. Dit leidt tot de conclusie dat het bloed is opgeruimd en dat iemand dus de woning heeft schoongemaakt nadat er geweld op het slachtoffer was uitgeoefend. Door de onderzoekers werd ook vastgesteld dat er, gezien de veegsporen, is schoongemaakt. Nu verdachte als enige vaste bewoner van de woning is aan te merken sinds het vertrek van [betrokkene 1] op 26 maart 2010, had hij er belang bij om geen sporen na te laten in de woning. Het ligt dus voor de hand dat hij eventuele sporen zou proberen uit te wissen.
D) Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte gelegenheid en tijd had om het slachtoffer om het leven te brengen en op de plaats delict kan worden gebracht op de datum dat het slachtoffer is overleden, dient de rechtbank na te gaan of het ook daadwerkelijk verdachte is geweest die het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
1. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer op 12 april 2010 niet kon bereiken. Uit de telefoongegevens van zowel het slachtoffer als verdachte blijkt niet van enige poging van verdachte om telefonisch in contact te komen met het slachtoffer. Dat zou echter wel voor de hand hebben gelegen wanneer verdachte het slachtoffer had willen bereiken. Immers, verdachte had het slachtoffer op 10 april 2010 om 20:11 uur ook nog gebeld en een gesprek met hem gehad gedurende 219 seconden. Bovendien bevond de telefoon van het slachtoffer zich op 12 april 2010 in het gebied van de mast Landleven te Groningen.
2. Verdachte is op 12 april 2010 naar de woning van het slachtoffer in [woonplaats] gereden en is ook in de woning geweest. Verdachte heeft dit zelf verklaard en dit gegeven vindt ook steun in de onderzoeksbevindingen, inhoudende dat verdachte op 12 april 2010 in de auto van het slachtoffer is geflitst op de weg naar Groningen en dat hij op zoek is geweest naar de woning van het slachtoffer.
3. Ook op 14 april 2010 is verdachte in de woning van het slachtoffer in [woonplaats] geweest. Hij heeft zelf verklaard dat hij in ieder geval eenmaal alleen in de woning is geweest, op 12 april, en hij weet niet of hij er nog vaker alleen is geweest. Dit moet echter enkele dagen later wel het geval zijn geweest, gezien de verklaring van de buurman van het slachtoffer. Het moet bovendien vóór 16 april zijn geweest, gezien het feit dat de auto van het slachtoffer vanaf die datum geparkeerd stond aan de Wenckebachlaan te Groningen. Uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat hij op 14 april 2010 een mast aanstraalt in Aduard, hetgeen op de weg van [woonplaats] naar Groningen ligt. Uit alle gegevens in onderlinge samenhang beschouwd, leidt de rechtbank af dat het 14 april 2010 moet zijn geweest dat verdachte opnieuw in de woning van het slachtoffer in [woonplaats] was.
4. De telefoon van het slachtoffer bevond zich op 24 april 2010, de dag dat de politie voor het eerst de woning van het slachtoffer in [woonplaats] betrad, in die woning, terwijl de telefoon zich op 12 april 2010 nog in Groningen bevond. In de tussentijd moet de telefoon dus door iemand in de woning in [woonplaats] zijn teruggelegd. Dit kan niet het slachtoffer zelf zijn geweest. Naast het slachtoffer zelf, beschikte ook verdachte over een sleutel van de woning in [woonplaats]. De buurman van het slachtoffer heeft, op verdachte na, niemand anders bij de woning gezien. Verdachte is tweemaal in de woning in [woonplaats] binnen geweest (zie de punten 2 en 3 hiervoor). De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het verdachte moet zijn geweest die deze telefoon heeft teruggebracht naar [woonplaats]. Een redelijk alternatief voor deze conclusie is niet voorhanden.
5. Uit brieven d.d. 15 en 19 april 2010, overgelegd door de zus van het slachtoffer en gevonden in de woning van het slachtoffer in [woonplaats], blijkt dat aan ING is verzocht de kwartaallimiet van de betaalrekening van het slachtoffer te wijzigen en zijn basispakket om te zetten in een betaalpakket. Bovendien, zo blijkt uit een brief d.d. 7 mei 2010, is ook de pincode van de pinpas behorende bij de rekening opgevraagd. Uit de gegevens van de ING bank blijkt dat dit verzoek telefonisch op 15 april 2010 is gedaan. Verdachte heeft op 15 april 2010 tweemaal lange telefonische contacten met de Postbank. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het verdachte is geweest die deze verzoeken telefonisch bij de bank heeft gedaan op 15 april 2010. Het past ook in de tijdlijn dat er vervolgens op 19 april 2010 gedateerde brieven over de afhandeling van deze verzoeken zijn verstuurd. Naar algemene ervaringsregels stelt de rechtbank vast dat met een betaalpakket buiten de eurozone kosteloos kan worden gepind, hetgeen met een basispakket niet kan. Dat past bij het gegeven dat verdachte naar Turkije is gereisd in bezit van de pinpas en creditcard van het slachtoffer. Turkije is een land buiten de eurozone en met een betaalpakket kon hij ook in dit land dus kosteloos geld opnemen.
6. Verdachte is op 14 april 2010 in het casino Amusino in de Gelkingestraat te Groningen geweest, zo heeft hij ook zelf erkend. Aldaar heeft hij € 100,-- gepind met de creditcard die op naam staat van het slachtoffer. Het personeel vroeg hem daarbij om een id-kaart, verdachte heeft toen zowel zijn eigen id-kaart als die van het slachtoffer getoond. Verdachte bleek dus niet alleen in het bezit van de creditcard en de pinpas van het slachtoffer, hij had ook diens id-kaart op zak. De verklaring van verdachte over deze bevinding, inhoudende dat het slachtoffer hier bij aanwezig was, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. In tegendeel, uit de verklaringen van het personeel blijkt duidelijk dat het slachtoffer daarbij níet aanwezig is geweest. Dat de verklaringen van beide personeelsleden die hierover verklaren op bepaalde punten niet overeenstemmen laat onverlet dat zij beiden zeggen dat één en dezelfde man beide id-kaarten toonde. Bovendien heeft verdachte geen verklaring voor de vraag hoe hij in het casino terecht is gekomen met het slachtoffer en dat wekt verbazing gezien het feit dat hij eerder die dag nog in de woning van het slachtoffer was waar hij het slachtoffer niet had aangetroffen, hij naar eigen zeggen het slachtoffer al een tijdje niet kon bereiken en er ook op 14 april 2010 geen telefonisch contact is geweest tussen verdachte en het slachtoffer. Ten slotte had het, in het geval het slachtoffer daar wel bij aanwezig was geweest, voor de hand gelegen dat hij zelf gepind had met zijn creditcard en daarbij zelf zijn id-kaart had getoond. In het licht van al deze omstandigheden, acht de rechtbank de verklaring van verdachte over deze gang van zaken onaannemelijk.
7. De verklaringen van verdachte zijn op punten innerlijk tegenstrijdig. Zo heeft verdachte verklaard dat hij bij zijn bezoek aan de woning in [woonplaats] (op 12 danwel 14 april) [slachtoffer] al 5 of 6 dagen niet meer kon bereiken, terwijl hij op 10 april nog een telefoongesprek met hem heeft gevoerd. Ook strookt de verklaring van verdachte dat hij met het slachtoffer in het casino was op 14 april 2010 niet met zijn verklaring dat hij het slachtoffer al een tijd niet meer kon bereiken.
8. Verdachte heeft erkend dat hij in bezit was van de pinpas en creditcard van het slachtoffer. Op basis van de onderzoeksbevindingen, inhoudende dat het uitgavenpatroon van het slachtoffer vanaf 12 april 2010 drastisch wijzigt (daarvoor zat er regelmaat in) en er een aantal maal foutieve pincodes worden ingevoerd, concludeert de rechtbank dat al deze transacties zijn toe te schrijven aan verdachte. De verklaring van verdachte hieromtrent, inhoudende dat hij beide passen met toestemming van het slachtoffer gebruikte en de pincodes van hem had gekregen acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte zou nog geld tegoed hebben van het slachtoffer nu die het geld in beheer had dat was verdiend doordat verdachte samen met het slachtoffer allerhande spullen verkocht zou hebben. Verdachte zou hebben bijgehouden hoeveel geld hij nog tegoed had, maar weet niet waar deze administratie is. Hij heeft niet bijgehouden hoeveel hij opnam van de rekening. Verder had verdachte geen inkomen in Nederland. Ten slotte neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat verdachte heeft verklaard dat hij in april 2010, toen hij naar de woning van het slachtoffer is gegaan, op zoek was naar het slachtoffer omdat hij geld nodig had. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte bij zijn bezoeken aan de woning van het slachtoffer op 12 en 14 april 2010, gelet op de duur van die bezoeken, heeft gezocht naar de pincodes van de pinpas en de creditcard van het slachtoffer en deze toen ook heeft gevonden. Dit past bij de bevindingen, inhoudende dat op 12 en 13 april 2010 verscheidene malen foutieve pincodes zijn ingevoerd en dat op 14 april 2010 de creditcard voor het eerst succesvol is gebruikt en de pinpas op 16 april 2010 (zie hiervoor ook de punten C2e, C2f en C2g).
9. De in bloed gestempelde vingerafdruk van verdachte op de rand van de deur van de wasmachine is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die, in samenhang beschouwd met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen, redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde. Verdachte geeft voor deze omstandigheid echter geen redelijke, voor deze omstandigheid ontlastende verklaring. Verdachte heeft immers op de vraag of hij de wasmachine heeft gebruikt, verklaard dat hij niet weet wat hij daar op moet zeggen en dat het lang geleden is. Dit betrekt de rechtbank in haar overwegingen (vergelijk HR 15 juni 2004, NJ 2004, 64). Verdachte heeft, zo blijkt uit de verklaringen van zijn vriendin [getuige 2], in de week voor hij vertrok naar Turkije (op 21 april 2010) de opstelling van de woonkamer veranderd. Het tapijt dat eerst in de woonkamer lag, werd aangetroffen in de berging. Op dit tapijt werd bloed aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet degene is geweest die de opstelling heeft veranderd, maar dat is niet aannemelijk aangezien hij de enige bewoner van de woning was op dat moment. Het past bovendien bij de conclusies van het sporenonderzoek dat bloed is schoongemaakt en opgeruimd.
E) De rechtbank overweegt ten slotte met betrekking tot het door de raadsman gevoerde 'Meer-en-Vaart' verweer als volgt. De raadsman van verdachte heeft een aantal namen van personen genoemd die verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de dood van het slachtoffer. De rechtbank stelt vast dat deze opties er in het kort op neer komen dat het slachtoffer zich zou bewegen in een milieu waarbij hennepkwekerijen en drugsgebruik een rol spelen en dat hij contact had met schimmige personen. De raadsman werpt echter slechts de suggestie op dat de personen in kwestie wellicht iets te maken kunnen hebben met de verdwijning van het slachtoffer en heeft geen enkel alternatief scenario onderbouwd, noch verifieerbare concrete aanwijzingen naar voren gebracht. De rechtbank kan om die reden niet ingaan op de door de raadsman geschetste alternatieven en zal het verweer verwerpen.
Op basis van vorenstaande bewijsmiddelen, allen in onderlinge samenhang beschouwd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 11 april 2010 tot en met 12 april 2010, te Groningen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een of meer vormen van (fors) geweld op die [slachtoffer] toegepast/uitgeoefend, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis en uitleveringsdetentie heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het dossier naar voren komt dat verdachte zich weinig gelegen laat aan personen met wie hij in een nauwe relatie staat. Door de strafbaarstelling van doodslag wordt het hoogste te beschermen rechtsgoed, het leven, beschermd. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag en vervolgens het lichaam weggemaakt, daarmee familie en vrienden in onzekerheid achterlatende. Verdachte heeft ook nog de bankrekening van het slachtoffer geplunderd. Op grond van het voorgaande acht de officier van justitie een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot de strafoplegging voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten. Hij heeft tot vrijspraak geconcludeerd.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, alsmede het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte en de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de ernstigste feiten uit het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft het slachtoffer het hoogst beschermde en meest kostbare rechtsgoed, te weten zijn leven, ontnomen. Verdachte heeft, nadat hij het slachtoffer heeft gedood, ervoor gezorgd dat het lichaam niet zou worden gevonden. Daarmee heeft hij de familie en vrienden van het slachtoffer tot op de dag van vandaag in grote onzekerheid en onwetendheid gelaten over zijn lot. Bovendien heeft hij hen de mogelijkheid ontnomen om op waardige wijze afscheid te nemen van het slachtoffer. Voorts heeft verdachte na de dood van het slachtoffer geprofiteerd van diens geld. Verdachte had, zo blijkt uit de vele pinpogingen en betalingen met zowel de pinpas als de creditcard van het slachtoffer, een grote geldbehoefte en hij heeft vele malen geld opgenomen van de rekening van het slachtoffer, ook tijdens zijn verblijf in Turkije. De rechtbank is van oordeel dat doodslag een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. De door de officier van justitie gevorderde duur acht de rechtbank in dit geval onvoldoende recht doen aan de omstandigheden die de rechtbank zojuist heeft beschreven. De rechtbank zal daarom een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
Zowel de officier van justitie als de raadsman hebben geconcludeerd tot teruggave van de onder verdachte in beslag genomen laptop, een Toshiba Satellite L655.
De rechtbank is van oordeel dat de laptop voornoemd moet worden teruggegeven aan verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in uitleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave van een laptop (Toshiba Satellite L655) aan veroordeelde.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. G. Eelsing, voorzitter, R.B.M. Keurentjes en
P.H.M. Smeets, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2013.