beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
zaaknummer / rekestnummer: C/17/124267 / KG RK 13-2
Beschikking van de voorzieningenrechter van 7 januari 2013
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat prof. mr. H. Loonstein, kantoorhoudende te Amsterdam,
Mr. A. KRASTER,
wonende te Groningen,
verweerder,
advocaat mr. W.M. Sturms, kantoorhoudende te Leeuwarden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de zijde van verzoekers
- het verweerschrift/toelichting van de zijde van verweerder.
1.2. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is ter terechtzitting mondeling vonnis gewezen, welk vonnis in de vorm van een uittreksel uit het audiëntieblad aan partijen is afgegeven. Ter zitting is meegedeeld dat de uitwerking daarvan later zou volgen. Het onderstaande vormt de uitwerking van de beslissing.
2. De feiten
2.1. Verzoekers zijn eigenaar van de onroerende zaak, gelegen te [adres onroerende zaak] (hierna ook te noemen: de woning). Op de woning rust een hypotheekrecht van de Rabobank in verband met een aan verzoekers verstrekte geldlening.
2.2. Ingevolge art. 3:268 BW heeft de Rabobank verweerder opdracht gegeven tot veiling van de woning, dit op grond van het feit dat verzoekers in gebreke zijn gebleven met de nakoming van hun betalingsverplichtingen uit hoofde van deze geldlening.
2.3. Verweerder heeft in twee dagbladen en op de internetsite www.veilingbiljet.nl bekendgemaakt dat de veiling van de woning zal plaatsvinden op 8 januari 2013.
2.4. Bij e-mail van 2 januari 2013 heeft prof. mr. Loonstein voornoemd namens verzoekers de Rabobank verzocht het beding I onder 'Omschrijving erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen' uit de akte van levering van 13 februari 2003 te laten vervallen. Dit kettingbeding houdt - kort gezegd - in dat het de koper zonder schriftelijke toestemming van de verkoper gedurende 25 jaar na de levering (2003) niet is toegestaan in de woning een bankbedrijf of ander bedrijf dat zich met financiële dienstverlening bezighoudt of een soortgelijk bedrijf uit te oefenen. Dit alles op straffe van verbeurte van een direct opeisbare boete.
2.5. In reactie op deze e-mail heeft de Rabobank bij e-mail van 3 januari 2013 aan prof. mr. Loonstein bericht bereid te zijn het betreffende kettingbeding te laten vervallen om de verkoopbaarheid van de woning te bevorderen en aangegeven verweerder de opdracht te zullen geven deze wijziging door te voeren en hier nog melding van te maken voorafgaand aan de veiling.
2.6. Bij e-mail van 4 januari 2013 heeft de Rabobank ter zake voormeld beding aan prof. mr. Loonstein bericht dat het betreffende beding was komen te vervallen en dat zij verweerder zou instrueren een en ander aan te passen op de veilingsite, in de veilingvoorwaarden en voorafgaande aan de veiling kenbaar te maken aan de aanwezigen in de veilingzaal.
3. Het geschil
3.1. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter om op de voet van artikel 518 Rv te bepalen dat de verkoop van de woning niet op 8 januari 2013 zal plaatsvinden, maar op een latere dag en uur en/of overigens de veilingvoorwaarden te wijzigen ook aangaande het vorenbedoelde inmiddels vervallen kettingbeding, althans en in ieder geval te bepalen dat de verkoop op een andere wijze en/of op een andere dag en tijdstip zal plaatsvinden, kosten rechtens.
3.2. Verzoekers hebben - samengevat - het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. Op www.veilingbiljet.nl staat 13:30 uur als tijdstip van de veiling vermeld, terwijl in de krant en de veilingvoorwaarden het juiste tijdstip, te weten 14:30 uur, staat vermeld. In de rechtspraak wordt bekendmaking op internet als aanplakking in de zin van artikel 516 Rv gezien. Er bestaat derhalve onduidelijkheid over het tijdstip van de veiling. Voorts is niet aan het wettelijk vereiste van artikel 517 Rv voldaan dat de veilingvoorwaarden 8 dagen voor de veiling bekend moeten worden gemaakt. Uit de e-mail van de Rabobank van 3 januari 2013 blijkt dat de Rabobank het kettingbeding als omschreven in r.o. 2.4 heeft laten vervallen. Zij is derhalve akkoord gegaan met een wijziging van de veilingvoorwaarden, waarin dit kettingbeding was opgenomen. Deze wijziging is niet tijdig voor de veiling bekendgemaakt, waardoor het belang van verzoekers bij een zo hoog mogelijke opbrengst wordt geschaad. Ook is in de veilingvoorwaarden ten onrechte geen enkele aandacht besteed aan het gegeven dat drie jonge minderjarige kinderen in de woning wonen. Dat is bij ontruiming wel een belangrijke factor. Op www.veilingbiljet.nl wordt zelfs onjuiste informatie vermeld, nu daar staat vermeld dat het gebruik onbekend is, terwijl verweerder weet dat de woning wordt bewoond door verzoekers met hun minderjarige kinderen. Artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) heeft rechtstreekse werking. Ieder staatsorgaan en dus ook verweerder dient op grond van het IVRK de belangen van kinderen te laten meewegen in zijn handelen. Tot slot staat in de veilingvoorwaarden de hoogte van de notariskosten niet vermeld. Voor een hoge veilingopbrengst is het van belang dat de potentiële kopers weten wat de notariskosten zijn want die kosten moeten zij bij aankoop van de woning voldoen. Het vorenstaande maakt dat de veiling dient te worden uitgesteld en de veilingvoorwaarden dienen te worden aangepast.
3.3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in hun verzoek, althans afwijzing van het verzoek, met veroordeling van verzoekers in de proceskosten.
3.4. Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de artikelen 515 en verder Rv ertoe dienen om duidelijkheid te verschaffen over de rechten en verplichtingen van belanghebbenden en overige betrokkenen bij de veiling van de woning. Tevens dienen ze ertoe om een zo hoog mogelijke opbrengst van de woning te genereren. Aan deze bepalingen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate voldaan.
4.2. Voor zover verzoekers stellen dat de oorspronkelijke veilingvoorwaarden niet op juiste wijze zijn bekendgemaakt, omdat deze niet zijn aangeplakt, volgt de voorzieningenrechter hen hierin niet. Zoals in het tussen partijen gewezen mondeling vonnis van de voorzieningenrechter van 13 maart 2012 reeds is overwogen, levert het achterwege laten van daadwerkelijke aanplakking van een advertentie waarin de veiling bekend wordt gemaakt geen schending op van artikel 516 Rv, nu het plaatselijk gebruik in Friesland reeds lange tijd niet meer het daadwerkelijke aanplakken van advertenties betreft, maar bekendmaking op internet. Weliswaar spreekt artikel 516 Rv over "aanplakking", maar ten tijde van de invoering van dit artikel bestond de mogelijkheid van bekendmaking via internet nog niet.
4.3. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de belangen van de minderjarige kinderen van verzoekers weliswaar dienen te worden gerespecteerd, maar dat deze belangen in onderhavige procedure nog niet in het geding zijn. Het gaat in deze procedure immers over de executoriale verkoop van de woning, niet over de ontruiming daarvan. Het feit dat verweerder geen melding heeft gemaakt van het feit dat er minderjarige kinderen in de woning wonen, maakt derhalve niet dat de veiling zou moeten worden uitgesteld. Ook bestaat er geen aanleiding voor aanpassing van de veilingvoorwaarden op dit punt.
4.4. Volgens verzoekers heeft verweerder de veilingvoorwaarden op het punt van het kettingbeding als omschreven in r.o. 2.4 nog niet aangepast. Verweerder heeft dit betwist en aangevoerd dat hij de veilingvoorwaarden op 4 januari 2013 heeft aangepast. Nu onderhavige procedure zich vanwege haar aard niet leent voor verdere bewijsvoering is, gezien de betwisting door verweerder, niet komen vast te staan dat de veilingvoorwaarden op het punt van het kettingbeding nog niet zouden zijn aangepast. Waar derhalve aangenomen moet worden dat aanpassing reeds heeft plaatsgenomen, bestaat er geen grond voor toewijzing van het verzoek voor zover dat ziet op wijziging van de veilingvoorwaarden op dit punt.
4.5. De voorzieningenrechter volgt verzoekers evenmin in hun standpunt dat het feit dat de Rabobank het kettingbeding heeft laten vervallen en dat de op dit punt aangepaste veilingvoorwaarden niet binnen de in artikel 517 Rv genoemde termijn van 8 dagen kunnen worden bekendgemaakt, zou moeten leiden tot uitstel van de veiling. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.6. Aangenomen dient te worden dat de oorspronkelijke veilingvoorwaarden ten minste 8 dagen voor de veiling op juiste wijze bekend zijn gemaakt, zoals in artikel 517 Rv is bepaald. Dat de op het punt van het kettingbeding aangepaste veilingvoorwaarden niet meer tijdig bekend kunnen worden gemaakt, brengt niet mee dat de veiling moet worden uitgesteld. Hierbij laat de voorzieningenrechter meewegen dat het verzoek tot het laten vervallen van het kettingbeding door verzoekers in een zeer laat stadium is gedaan, namelijk nadat voormelde termijn voor de bekendmaking van de veilingvoorwaarden al was verstreken. Tijdige bekendmaking van gewijzigde veilingvoorwaarden was mitsdien niet meer mogelijk. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat het verzoek tot het laten vervallen van het kettingbeding niet eerder had kunnen worden gedaan. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter er bovendien onvoldoende van kunnen overtuigen dat een substantieel hoger bod zal worden gedaan als de veiling wordt uitgesteld en de aangepaste veilingvoorwaarden alsnog tijdig bekend worden gemaakt. De blote stelling van verzoekers dat een assurantiebemiddelaar interesse had voor de woning, maar vanwege het kettingbeding is afgehaakt, acht de voorzieningenrechter in het licht van de betwisting door verweerder onvoldoende onderbouwd. Tot slot weegt de voorzieningenrechter mee dat ingeval van uitstel van de veiling niet ondenkbaar is dat, zelfs in het geval een hogere opbrengst op een latere veiling wordt gegenereerd, deze de kosten verband houdend met het uitstel van de veiling niet zal overtreffen.
4.7. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het feit dat de hoogte van de notariskosten niet in de veilingvoorwaarden staat vermeld, geen reden vormt om de veiling uit te stellen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat de hoogte van de notariskosten weliswaar niet in de veilingvoorwaarden staat vermeld, maar wel op andere wijze vóór de veiling bekend wordt gemaakt, namelijk onder meer op www.veilingbiljet.nl. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat de bekendmaking van de notariskosten op voornoemde wijze zorgt voor een lagere veilingopbrengst. Bovendien heeft ook hier te gelden dat niet ondenkbaar is dat ingeval van uitstel van de veiling een eventuele hogere opbrengst op een latere veiling de kosten verband houdend met het uitstel van de veiling niet zal overtreffen. Gelet op het vorenstaande bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin grond voor aanpassing van de veilingvoorwaarden op dit punt.
4.8. Tot slot is het feit dat op www.veilingbiljet.nl 13:30 uur als tijdstip van de veiling staat vermeld, terwijl in de krant en de veilingvoorwaarden 14:30 uur als tijdstip van de veiling staat vermeld, geen grond voor uitstel van de veiling. Tussen partijen is niet in geschil dat de veiling van de woning om 14:30 uur zal plaatsvinden. Potentiële bieders die uitgaan van het eerdere, op www.veilingbiljet.nl vermelde tijdstip, van 13:30 uur zullen weliswaar te vroeg ter veiling verschijnen, maar kunnen een uur later meebieden op de woning. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat door de vermelding van verschillende tijdstippen onvoldoende gewaarborgd is dat zoveel mogelijk potentiële bieders op het juiste tijdstip ter veiling aanwezig zijn.
4.9. Al het overige dat verzoekers nog hebben gesteld maakt niet dat dient te worden geoordeeld dat één van de bepalingen van artikel 515 en verder Rv zou zijn geschonden. Slotsom is dat het verzoek van verzoekers dient te worden afgewezen. Verzoekers zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van verweerder tot op heden vastgesteld op:
griffierecht € 274,00
salaris advocaat € 904,00 (2 punten x tarief II)
Totaal € 1.178,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
II. veroordeelt verzoekers in de proceskosten, aan de zijde van verweerder tot op heden vastgesteld op € 1.178,-.
Aldus gewezen door mr. J.A. Werkema, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 januari 2013, in tegenwoordigheid van mr. W. van Seijen, griffier.