ECLI:NL:RBNNE:2013:891

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
138725 - JE RK 13-55
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en omgangsregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering (LJ&R). De ouders van de minderjarigen [A, B, C en D 1] hebben verzocht om de aanwijzing, die hen beperkte in het contact met hun kinderen, te laten vervallen. De schriftelijke aanwijzing was op 7 januari 2013 gegeven en hield in dat de ouders slechts eens per drie weken anderhalf uur contact mochten hebben met hun kinderen, wat de ouders als onredelijk en schadelijk voor de band met hun kinderen beschouwden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders ontvankelijk zijn in hun verzoek, ondanks dat de vader niet met het gezag belast is, omdat de aanwijzing ook hem betreft en hij een gezinsleven met de kinderen heeft.

De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de recente uithuisplaatsing van de kinderen en de betrokkenheid van de ouders. De ouders hebben financiële en huisvestingsproblemen, maar hebben inmiddels een sociale huurwoning toegewezen gekregen en zijn bezig deze in gereedheid te brengen. De kinderrechter oordeelt dat de aanwijzing van het LJ&R niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende gemotiveerd is. De beperking van het contact tussen ouders en kinderen is te ingrijpend, gezien de goede band die zij hebben en het belang van de kinderen bij frequent contact.

De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing van het LJ&R dan ook vervallen verklaard en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld. De ouders zijn nu gerechtigd om hun kinderen één woensdagmiddag per week anderhalf uur te bezoeken op een neutrale plek, totdat er definitief is beslist in de uithuisplaatsingsprocedure. Deze beslissing is genomen met het oog op het belang van de kinderen en de noodzaak om hun band met de ouders te behouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknr.: 138725 / JE RK 13-55
beschikking d.d. 20 februari 2013
inzake het verzoek van:

[de man]

en

[de vrouw]

[adres]
verzoekers,
hierna te noemen de ouders,
advocaat mr. S. de Vaal,
tegen

LEGER DES HEILS JEUGDZORG & RECLASSERING GRONINGEN

gevestigd te 9728 JR Groningen, Laan Corpus den Hoorn 106,
verweerster,
hierna te noemen het LJ&R,
strekkende tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing.

PROCESVERLOOP

Namens de ouders is op 21 januari 2013 een verzoekschrift met bijlage ingediend. Daarbij hebben zij verzocht de schriftelijke aanwijzing van het LJ&R d.d. 21 december 2012 vervallen te verklaren.
Op 12 februari 2013 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn daarbij: de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. S. de Vaal en mevrouw I. Overbeek namens het LJ&R.

RECHTSOVERWEGINGEN

Vaststaande feiten:
  • de moeder is belast met het gezag over de minderjarigen [A, B, C en D 1]
  • voornoemde minderjarigen zijn bij beschikking d.d. 8 augustus 2012 onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, ingaande 28 september 2012,
  • de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd door het LJ&R,
  • bij beschikking d.d. 12 december 2012 is ten aanzien van voornoemde minderjarigen een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier weken,
  • bij beschikking d.d. 19 december 2012 is ten aanzien van voornoemde minderjarigen een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van drie maanden. De beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging is aangehouden en bepaald is dat de zaak voortgezet wordt behandeld op 5 maart 2013,
  • Het LJ&R heeft ouders op 7 januari 2013 een schriftelijke aanwijzing gegeven, inhoudende:
“Het LJ&R stelt de volgende omgangsregeling vast:
[A, B, C en D 1] zullen gedurende de plaatsing eens per drie weken anderhalf uur bezoek hebben met [de moeder] en[de man]. De bezoeken vinden plaats op het kantoor van LJ&R te Groningen en zullen middels het ‘one way screen’ geobserveerd worden. Het eerstvolgende bezoek zal op donderdag 27 december 2012 om 10.00 uur plaatsvinden. De overige bezoeken zullen in overleg met [de moeder], [de man] en de pleegzorgbegeleiders worden ingepland. Gedurende de plaatsing van de kinderen zal er geen telefonisch contact tussen [de moeder], [de man] en de kinderen zijn.”
Standpunt namens de ouders
In het verzoekschrift hebben ouders naar voren gebracht dat zij zich niet met de aanwijzing kunnen verenigen. De uithuisplaatsing op 12 december 2012 hield verband met het feit dat verzoekers met de kinderen op straat stonden. Tijdens de zitting van 19 december 2012 is besproken dat verzoekers mogelijk een woning in Grou toegewezen zouden krijgen. In verband daarmee hebben zij contact gezocht met “Wij-ondersteuning” te Leeuwarden voor begeleiding. De financiën hebben verzoekers overgedragen aan Bureau Activa die voor betaling van de huur zal zorg dragen. De uithuisplaatsing hield niet verband met de veronderstelling dat verzoekers niet goed voor de kinderen zouden zorgen dan wel dat er andere zorgen over de kinderen zouden zijn. Gelet op de reden van de uithuisplaatsing en de korte duur daarvan komt het verzoekers onbegrijpelijk voor dat er een aanwijzing wordt gegeven inhoudende de beperking van omgang tot één keer per drie weken gedurende anderhalf uur op het kantoor van het LJ&R en een verbod van telefonisch contact. Verzoekers weten dat de kinderen kunnen terugkeren zodra de woning volledig op orde is. Zij vrezen echter dat als zij de kinderen zo weinig zien, de goede band met de kinderen verloren gaat. Verzoekers willen dit voorkomen en zouden graag iedere week op bijvoorbeeld een woensdag- dan wel vrijdagmiddag van 14.00 uur tot 16.00 uur omgang met de kinderen willen hebben op een neutrale plek, bijvoorbeeld de Apenkooi. Daarnaast willen verzoekers één keer per week een nader overeen te komen vaste belafspraak maken met hun oudste dochter [de minderjarige A]. Verzoekers zijn van mening dat het LJ&R bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Naar het oordeel van verzoekers wordt niet in het belang van de kinderen gehandeld.
Ter zitting hebben de ouders naar voren gebracht dat zij tijdens een overleg met de gezinsvoogd hebben gevraagd of zij de kinderen met hun verjaardag mochten zien. Dit werd niet toegestaan. De ouders mochten wel bellen met [het tweede kind] in verband met haar verjaardag, maar niet met [de minderjarige A] in verband met haar verjaardag. Dit zorgde voor verwarring bij [de minderjarige A]. De ouders hebben verder met ingang van 30 januari 2013 een goede sociale huurwoning in Grou toegewezen gekregen, waarbij de ouders woonbegeleiding krijgen van de Wijzer uit Leeuwarden. De huur van de woning wordt door hen betaald. De ouders geven aan dat zij de woning al deels hebben ingericht. Zij nemen tot de zitting van 5 maart 2013 de tijd om de woning voor bewoning door het gezin in gereedheid te brengen. De kinderen weten dat ouders een nieuwe woning hebben. Nu het er op lijkt dat de kinderen zullen terugkeren naar hun ouders, is de frequentie van de huidige omgang te laag. Er moet een geleidelijke opbouw van de omgang plaatsvinden tot aan de terugplaatsing. De ouders willen graag dat de omgang in het belang van de kinderen buiten schooltijd plaatsvindt. Ter zitting hebben de ouders verzocht een omgangsregelingvast te stellen, waarbij in eerste instantie één keer per twee weken, twee uur lang op een neutrale plek contact plaatsvindt op woensdag- dan wel vrijdagmiddag en waarbij het contact wordt geïntensiveerd naarmate de (mogelijke) terugplaatsing dichterbij komt. Verder wensen de ouders dat zij in de gelegenheid worden gesteld om een vast belmoment te hebben met [de minderjarige A].
De ouders bestrijden dat zij hun kinderen tijdens de crisisopvang aan hun lot hebben overgelaten. De ouders wensen ten slotte, anders dan nu feitelijk het geval is, door het LJ&R te worden geïnformeerd over zaken die de kinderen aangaan.
Standpunt van het LJ&R
Het LJ&R heeft aan de schriftelijke aanwijzing het volgende ten grondslag gelegd.
Op 20 december 2012 heeft er een startbespreking in het kader van de module Gezinsopvang plaatsgevonden met verschillende partijen, onder wie de ouders. Voorafgaand aan deze startbespreking is met de ouders uitgebreid gesproken over de invulling van een omgangsregeling. Ouders hebben het LJ&R toen laten weten dat zij - gelet op eerdere ervaringen - graag een frequent contact met hun kinderen wilden hebben. Ook tijdens de zitting op 19 december 2012 is er aandacht geweest voor de omgangsregeling.
Tijdens de startbespreking heeft de gedragswetenschapper van het LJ&R medegedeeld dat er binnen de module Gezinsopvang een richtlijn is voor het contact tussen de kinderen en hun ouders. De gedragswetenschapper heeft laten weten dat er in overleg met de gezinsvoogden is besloten deze richtlijn gedurende de huidige plaatsing van de kinderen te volgen. Dit betekent dat er een omgangsregeling van eens per drie weken voor de duur van anderhalf uur op het kantoor van het LJ&R is voorgesteld.
Ter zitting heeft het LJ&R naar voren gebracht dat dit de tweede uithuisplaatsing is in korte tijd. In juni 2012 zijn de kinderen om dezelfde reden uithuis geplaatst. Destijds werd er door de ouders eveneens toegewerkt naar het betrekken van een sociale huurwoning, maar dit traject is stopgezet omdat ouders budgetgeld op hun eigen rekening hadden gestort, terwijl dat niet de bedoeling was. De kinderen hebben al veel meegemaakt en zijn vaak verhuisd. De aanwijzing is mede ingegeven door het belang van de kinderen bij stabiliteit. De kinderen moeten hun draai kunnen vinden in het pleeggezin en teveel contact met ouders werkt daarbij belemmerend. De gedragswetenschapper heeft onder verwijzing naar de richtlijn geadviseerd dat de omgangsregeling die is neergelegd in de aanwijzing het meest passend is. Het is voor de kinderen lastig om vaak afscheid te moeten nemen van de ouders en weer hun ritme terug moeten vinden na een contactmoment met ouders. Het is verder positief dat de ouders een nieuwe woning hebben. De ouders stellen terecht de vraag hoe toegewerkt kan worden naar een thuisplaatsing. Het is van belang dat de ouders het LJ&R informeren over het verloop van het betrekken van de nieuwe huisvesting. Het LJ&R weet bijvoorbeeld niet welke afspraken er met de woonbegeleiding zijn gemaakt en welke doelen zijn gesteld. Verder is het van belang dat de ouders de kinderen zo goed mogelijk begeleiden bij een terugplaatsing.
Voor het LJ&R staat buiten kijf dat de ouders een goede band hebben met hun kinderen. Naast de huisvestingsproblematiek spelen er ook zorgen ten aanzien van de kinderen over hoe zij door de ouders worden aangestuurd en is onduidelijk hoe de kinderen zich ontwikkelen. Deze zorgen zijn ontstaan tijdens de crisisopvang. Daarom is besloten de contactmomenten te observeren. De contacten tussen de ouders en kinderen verlopen goed. Tijdens het eerste contactmoment waren de ouders wat passiever, maar tijdens het tweede contactmoment namen zij meer de regie.
Het LJ&R heeft geen goede ervaring met belafspraken tussen ouders en kinderen. Wat betreft de locatie van het bezoek erkent het LJ&R dat het laten plaatsvinden van de bezoeken in de speelkamer van het LJ&R niet ideaal is. Om die reden zal worden bezien of de contacten op een neutrale plek kunnen plaatsvinden. Met ouders zijn ten slotte afspraken gemaakt over de wijze waarop zij over de kinderen worden geïnformeerd zodat het het LJ&R verbaast dat vader stelt dat hij niet op de hoogte wordt gehouden.
Beoordeling door de kinderrechter
Ontvankelijkheid voor wat betreft de termijn
Het verzoek tot vervallen verklaring is ter griffie ontvangen binnen twee weken na de dag waarop de schriftelijke aanwijzing aan ouders is uitgereikt, zodat de ouders, gezien artikel 1:259, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) waar het betreft de termijn van indiening van het verzoek ontvankelijk zijn in hun verzoek.
De vader als belanghebbende verzoeker
Ingevolge artikel 1:263a, eerste lid, BW kan de gezinsvoogdij-instelling, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Een dergelijke beslissing geldt op grond van het tweede lid van dit artikel als een aanwijzing, zodat de met het gezag belaste ouders de kinderrechter op de voet van artikel 1:259, eerste lid, BW kunnen verzoeken de aanwijzing vervallen te verklaren. Ingevolge het tweede lid van artikel 1:263a BW kan de kinderrechter een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Inmenging in dit recht is, gezien het tweede lid en voor zover van belang, slechts toegestaan in het belang van de bescherming van de gezondheid van anderen of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank stelt vast dat bij de aanwijzing van het LJ&R het contact wordt beperkt tussen zowel de met het gezag belaste ouder als de niet met het gezag belaste ouder enerzijds en de kinderen anderzijds. Een strikte toepassing van artikel 1:259, eerste lid, BW brengt met zich mee dat een verzoek tot vervallenverklaring alleen kan worden ingediend door de met het gezag belaste ouder en dat de niet met het gezag belaste ouder - in casu de vader - die een dergelijk verzoek indient, niet ontvankelijk is in zijn verzoek. Evenwel stelt de kinderrechter vast dat de aanwijzing mede tot de vader is gericht en ook feitelijk het contact tussen hem en de kinderen beperkt, dit terwijl niet in geschil is dat hij steeds in gezinsverband met de kinderen heeft geleefd en tussen hem en de kinderen een relatie bestaat die kan worden gekwalificeerd als familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Onder deze omstandigheden merkt de kinderrechter de vader aan als belanghebbende verzoekende partij.
De kinderrechter verwijst in dit verband mede naar Hoge Raad 21 mei 2010, NJ 2010, 397 inzake de kring van belanghebbenden ex artikel 798 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 1:258, eerste lid, BW in verbinding met artikel 1:263a, eerste lid, BW dient een schriftelijke aanwijzing te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Verdrag inzake de rechten van het kind dienen de rechtelijke instanties bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind voorop te stellen.
Ingevolge artikel 3:2 Awb vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Ingevolge artikel 3:4, eerste lid, Awb weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
Ingevolge artikel 3:46 Awb dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering.
Gelet op de formulering van artikel 1:263a BW heeft het LJ&R een discretionaire bevoegdheid bij het geven van de daar bedoelde aanwijzingen. Het geven van dergelijke aanwijzingen vindt zijn begrenzing in een ieder verbindende verdragsbepalingen, de in de Awb neergelegde alsook de ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur.
De kinderrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat de ouders een goede band hebben met hun kinderen en dat zij zeer bij hen betrokken zijn. De ouders hebben evenwel financiële problemen en huisvestingsproblemen. Deze problemen zijn ontstaan, zo hebben de ouders onweersproken gesteld, doordat zij een eerdere woning met verlies hebben verkocht en zij zich met een grote restschuld zagen geconfronteerd. Vaststaat dat de kinderen de nodige nadelige gevolgen van deze problemen hebben ondervonden omdat zij steeds als gevolg van het ontbreken van onderdak op verschillende plekken hebben verbleven, van school hebben moeten wisselen en recentelijk uit huis zijn geplaatst. In haar beschikking d.d. 19 december 2012 (registratienummers: 138027 / JE RK 12-932 en 138115 / JE RK 12-941) heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van drie maanden omdat de ouders, naar ter zitting was gebleken, op korte termijn konden beschikken over een woning met ondersteuning. De kinderrechter heeft het van belang geacht dat bij toewijzing van een woning aan de ouders het LJ&R diende te onderzoeken in hoeverre hier woonbegeleiding aan verbonden was en welke ondersteuning daarnaast eventueel nog nodig zou zijn. De kinderrechter achtte het verder van belang dat, indien de kinderen worden teruggeplaatst, een veilige en gestructureerde opvoedingssituatie gegarandeerd is. Wat betreft de resterende door het LJ&R verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing is de beslissing aangehouden tot 5 maart 2013. Naar ter zitting in de onderhavige procedure is gebleken beschikken de ouders thans over een woning, die zij in gereedheid aan het brengen zijn, en kunnen zij aanspraak maken op woonbegeleiding.
Het voorgaande, de voorgeschiedenis, de stukken en het verhandelde ter zitting in aanmerking genomen is de kinderrechter van oordeel dat het LJ&R, mede gezien genoemde verdragsbepalingen, bij afweging van alle belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot een beperking van de omgang tussen de ouders en kinderen als door hem blijkens de aanwijzing voorgestaan, alsmede dat de aanwijzing niet zorgvuldig tot stand is gekomen en berust op een ondeugdelijke motivering. Het LJ&R heeft ter motivering van de aanwijzing verwezen naar een interne richtlijn binnen de module Gezinsopvang en het belang van de kinderen bij rust en stabiliteit. Ter zitting heeft het LJ&R een uitgebreidere toelichting gegeven op de aanwijzing. De kinderrechter stelt voorop dat een aanwijzing als de onderhavige deugdelijk behoort te zijn gemotiveerd en dient te berusten op een deugdelijke afweging van alle feiten, omstandigheden en belangen. Een enkele verwijzing naar een interne richtlijn volstaat niet. De kinderrechter overweegt voorts dat het beperken van contact tussen ouders en kinderen tot één keer per drie weken gedurende anderhalf uur in een geval als het onderhavige, waarin de ouders en kinderen zeer op elkaar betrokken zijn en verblijf van de kinderen bij de ouders van aanvang tot voor kort voor alle betrokken instanties het uitgangspunt is geweest, uiterst ingrijpend is voor alle betrokkenen. Zonder op de definitieve beslissing in de uithuisplaatsingsprocedure vooruit te lopen, geldt, gezien de voorhanden zijnde beslissingen van de kinderrechter, ook voor de nabije toekomst dat verblijf van de kinderen bij de ouders binnen afzienbare termijn niet is uit te sluiten. Immers met de acceptatie van een sociale woning en woonbegeleiding hebben de ouders een belangrijke stap gezet in het creëren van voorwaarden om de kinderen een veilige en gestructureerde opvoedingssituatie te bieden als door de kinderrechter is voorgestaan. De kinderrechter stelt voorts vast dat niet gesteld of gebleken is dat de contacten tussen de kinderen en de ouders, die inmiddels hebben plaatsgevonden, de kinderen in enig opzicht schade hebben berokkend en dat deze contacten niet in hun belang zijn. Evenmin is voldoende gemotiveerd gesteld dat een enigszins frequenter contact tussen de ouders en kinderen niet in het belang van de kinderen is en de kinderen schade zal berokkenen, althans meer schade zal berokkenen dan de bij aanwijzing vastgestelde contactregeling. Weliswaar zal het zo zijn dat de kinderen moeite hebben met het nemen van afscheid van de ouders aan het einde van het bezoekmoment, evenwel is dat een probleem dat met achtereenvolgens een regeling zoals hierna door de kinderrechter wordt vastgesteld, adequate begeleiding en gewenning tot een minimum beperkt kan blijven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de kinderrechter de aanwijzing wegens strijd met de hiervoor aangehaalde verdragsbepalingen en de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 Awb vervallen verklaren. Voorts zal de kinderrechter, rekening houdend met de belangen van de kinderen, op grond van artikel 1:263a, tweede lid BW een omgangsregeling vaststellen, waarbij de ouders de kinderen één woensdagmiddag per week, anderhalf uur (aanvangstijd in onderling overleg met het LJ&R te bepalen), mogen bezoeken op een in overleg met het LJ&R nader vast te stellen neutrale plek. De kinderrechter zal deze omgangsregeling vaststellen totdat definitief is beslist in de procedure die heeft geleid tot de hiervoor aangehaalde beschikking d.d. 19 december 2012(registratienummers: 138027 / JE RK 12-932 en 138115 / JE RK 12-941), waarbij ten aanzien van voornoemde minderjarigen een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van drie maanden en de beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging is aangehouden. De kinderrechter ziet geen aanleiding om een uitgebreidere regeling vast te leggen omdat daarmee teveel zou worden vooruitgelopen op een definitieve beslissing in de uithuisplaatsingsprocedure. Hetgeen meer of anders is verzocht wordt afgewezen.

BESLISSING

verklaart de door het LJ&R op 7 januari 2013 gegeven schriftelijke aanwijzing vervallen;
stelt de volgende omgangsregeling vast:
de ouders zijn gerechtigd tot contact met de minderjarigen
[A, B, C en D 2]op één woensdagmiddag per week, gedurende anderhalf uur (aanvangstijd in onderling overleg met het LJ&R te bepalen) op een in overleg met het LJ&R nader te bepalen neutrale plek; deze omgangsregeling geldt totdat definitief is beslist in de procedure die heeft geleid tot de hiervoor aangehaalde beschikking d.d. 19 december 2012, waarbij ten aanzien van voornoemde minderjarigen een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van drie maanden en de beslissing over de langer verzochte duur van de machtiging is aangehouden;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven te Groningen door mr. S. Stenfert Kroese, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Piksen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2013.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.