Ter onderbouwing van haar vordering stelt Hegro dat naast de (nieuwe) Aanbestedingswet, het ARW 2012 en de Gids Proportionaliteit, de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht van toepassing zijn, waaronder het gelijkheidsbeginsel, het transparantiebeginsel en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
Hegro stelt dat de Provincie onrechtmatig jegens haar handelt door slechts één en niet beide referentieprojecten - beide projecten voldoen aan de gestelde geschiktheidseisen - te beoordelen. Voorts is aangegeven dat het in deze procedure gaat om aanbesteding van een werk bestaande uit grond-, weg- en waterbouw (een GWW-werk), waarbij een slechts beperkt gedeelte van het grondwerk op natuurtechnische wijze dient te worden uitgevoerd.
Hegro meent dat de aanbestedende dienst slechts een referentiewerk mag eisen dat op onderdelen van de opdracht vergelijkbaar is en niet opdrachten die gelet op de aard, de hoeveelheid of omvang en het doel van de opdracht gelijk zijn.
Onder verwijzing naar de eis in de Aankondiging voert Hegro aan dat DLG ten onrechte de eis stelt dat het grondwerk van het referentiewerk geheel of gedeeltelijk op natuurtechnische wijze moet zijn uitgevoerd, nu de kerncompetenties van het aanbestede werk zien op grondverzet en kleine constructies of kunstwerken. Voorts wordt in dit verband gewezen op de Aanbestedingswet en de Gids Proportionaliteit, alsmede op het feit dat geen van de inschrijvers nadere vragen heeft gesteld over deze geschiktheidseis.
De Provincie heeft, zo stelt Hegro, nagelaten de gronden van haar beslissing mee te delen c.q. toe te lichten. Daarmee heeft de Provincie haar beslissing onvoldoende gemotiveerd en in strijd met de artikel 2.26.5 en 2.12.7 van het ARW 2012 gehandeld.
Hegro meent verder dat in het geval er sprake is van een gebrek in de door haar ingediende gegevens, dat zij gelet op het bepaalde in de ARW 2012 in de gelegenheid had moeten worden gesteld dit gebrek te herstellen. In dit verband verwijst Hegro naar jurisprudentie.