ECLI:NL:RBNNE:2013:8377

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
C-17-117341 - FA RK 12-56
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van onderhoudsbijdrage en inkomensverlies bij jongmeerderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 20 maart 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdrage door de man, die sinds 1 januari 2011 werkloos is. De man verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde onderhoudsbijdragen ten behoeve van zijn vrouw en jongmeerderjarige kinderen op nihil te stellen, met ingang van 1 januari 2012. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend tot verhoging van de onderhoudsbijdrage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever heeft ontbonden en dat hij sindsdien geen inkomen heeft. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de man niet-ontvankelijk verklaard moest worden in zijn verzoek jegens de jongmeerderjarige, maar dat hij wel ontvankelijk was in zijn verzoek ten aanzien van de vrouw.

De rechtbank heeft vervolgens de gewijzigde omstandigheden in de zaak beoordeeld, waaronder het feit dat de man niet meer werkzaam is en dat de jongmeerderjarige niet meer bij de vrouw woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet heeft aangetoond dat hij genoodzaakt was zijn arbeidsovereenkomst te ontbinden en dat hij vrijwillig heeft gekozen om te vertrekken, wat heeft geleid tot een verwijtbaar inkomensverlies. De rechtbank heeft geoordeeld dat het inkomensverlies van de man niet voor herstel vatbaar is, gezien zijn gezondheidsproblemen en het feit dat hij niet in staat is om zijn oorspronkelijke inkomen te verwerven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de man niet in staat is om enige bijdrage te leveren aan de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de jongmeerderjarigen, en heeft de onderhoudsbijdragen met ingang van 1 februari 2013 op nihil gesteld. Het zelfstandig verzoek van de vrouw tot verhoging van de onderhoudsbijdrage is afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de man is geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/117341 / FA RK 12-56
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 20 maart 2013
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats X] ([het buitenland]),
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. R.T.P.H. Jacobs, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen

1.[verweerder A],

wonende te [woonplaats Y],
2. [verweerder B],
wonende te [woonplaats Z],
hierna respectievelijk ook te noemen de vrouw en de jongmeerderjarige,
advocaat mr. C. Elsinga, kantoorhoudende te Sneek.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 13 januari 2012 heeft de man de rechtbank verzocht om - samengevat - de beschikkingen van de rechtbank Utrecht en Leeuwarden van respectievelijk 8 maart 2006 en 14 januari 2008 te wijzigen in die zin dat de rechtbank zijn onderhouds-bijdrage ten behoeve van:
a. de vrouw; en
b. zijn (jongmeerderjarige) kinderen;
met ingang van 1 januari 2012 op nihil stelt.
1.2.
De vrouw heeft op 7 maart 2012 een verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ingediend. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de door de man verschuldigde bijdrage in haar levensonderhoud met ingang van 8 mei 2011 te verhogen naar € 5.000,00 bruto per maand.
1.3.
De jongmeerderjarige [jongmeerderjarige] heeft op 8 maart 2012 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Bij de stukken bevinden zich brieven met bijlagen van de zijde van de man van 4 april 2012, 12 april 2012, 10 juli 2012, 6 september 2012, 15 januari 2013 en 16 januari 2013.
1.5.
De minderjarige [minderjarige R] heeft de rechtbank een brief, gedateerd 16 januari 2012, gestuurd.
1.6.
Ter zitting van 18 juni 2012 heeft de rechtbank bepaald dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van de vertaling van enkele processtukken. Vervolgens is de zaak op 6 februari 2013 behandeld. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door mr. R.T.P.H. Jacobs;
- de vrouw, bijgestaan door mr. C. Elzinga.
Beide advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen.
1.7.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De
rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

2.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

2.1.
Gelet op de inhoud van het dossier en wat ter zitting is besproken, overweegt de rechtbank het volgende.
Ontvankelijkheid
2.2.
Volgens de jongmeerderjarige moet de man niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek jegens hem, nu dit verzoek alleen is gericht tegen de vrouw. De man heeft het standpunt van de jongmeerderjarige weersproken.
2.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het enkele feit dat de man de jongmeerderjarige niet als belanghebbende heeft vermeld in zijn verzoekschrift, betekent niet dat de man in zoverre niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn verzoek. Op grond van de artikelen 800 en 801 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, gelezen in samenhang met artikel 2.6. van het Procesreglement Alimentatie verzoekschriften familie- en jeugdrecht rechtbanken, is het immers de rechtbank die bepaalt wie als belanghebbenden worden aangemerkt (vgl. Gerechtshof 's-Gravenhage, 21 november 2012, LJN: BY6131). Dienovereenkomstig heeft de rechtbank de jongmeerderjarige een kopie van het verzoekschrift gestuurd en hem in de gelegenheid gesteld verweer te voeren. De jongmeerderjarige heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Op grond van het vorenstaande passeert de rechtbank dan ook het verweer van de jongmeerderjarige op dit punt. Daarom zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek met betrekking tot [jongmeerderjarige].
De gewijzigde omstandigheden
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat:
- de man met ingang van 1 januari 2011 niet meer werkzaam is voor [werkgever];
- de voormalig echtelijke woning op 2 juli 2012 in eigendom is overgedragen aan een derde;
- de jongmeerderjarige sinds december 2012 niet meer bij de vrouw woont.
Daarmee is sprake van gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal de man daarom ontvangen in zijn verzoek.
De draagkracht van de man
2.5.
De rechtbank beslist ter zake de draagkracht van de man, mede gelet op het verweer van de vrouw en de jongmeerderjarige het volgende.
- het inkomen van de man
2.6.
De arbeidsovereenkomst tussen de man en [werkgever] is met ingang van 1 januari 2011 ontbonden. Kern van het geschil tussen partijen is of het de man kan worden verweten dat hij zijn baan is kwijtgeraakt en daarmee zijn inkomen.
2.7.
Van verwijtbaar inkomensverlies is volgens de man geen sprake. Zijn voormalig werkgever heeft diverse voorstellen gedaan om hem elders te werk te stellen. In dat kader zijn onder andere Nederland en Dubai als toekomstige standplaats genoemd. Zijn leven - samen met dat van zijn partner - speelt zich echter af in [het buitenland], zodat een dergelijke verhuizing niet van hem kan worden gevergd. Daarbij laat zijn gezondheidssituatie het niet toe om veelvuldig (ver) te reizen, aldus de man. Dat het niet aan hem te wijten is dat hij zijn werk is kwijtgeraakt, blijkt volgens de man tot slot ook uit het feit dat [werkgever] hem een riante ontbindingsvergoeding heeft betaald.
2.8.
De vrouw en de jongmeerderjarige menen dat de man - mede gelet op zijn onderhoudsverplichtingen - alle mogelijkheden had moeten aangrijpen om zijn dienstverband te laten voortduren. Dat brengt mee dat de man (naar het buitenland) had moeten verhuizen voor zijn werk, aldus de vrouw en de jongmeerderjarige. Dit geldt te meer nu de man in het verleden voor zijn werk de hele wereld over heeft gereisd. Daarbij wonen de kinderen van de man in Nederland, zodat het ook in dat licht voor de hand had gelegen dat hij zich voor zijn werk in Nederland zou hebben gevestigd.
2.9.
De rechtbank overweegt het volgende. Bij de beoordeling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verdient, maar ook op het inkomen dat hij redelijkerwijze geacht kan worden te verwerven. Dit laatste is van belang als het verlies van arbeidsinkomen aan een onderhoudsplichtige zelf te wijten is. Het enkele feit dat de onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft teweeggebracht, betekent echter niet zonder meer dat dit verlies aan inkomen buiten beschouwing wordt gelaten. Of een dergelijke vermindering buiten beschouwing moet blijven, zal in de eerste plaats afhangen van de vraag of de onderhoudsgerechtigde redelijkerwijs in staat moet worden geacht opnieuw zijn oorspronkelijke inkomen te gaan verdienen. Verder speelt een rol of de onderhoudsgerechtigden dit ook van de onderhoudsplichtige kunnen vergen. De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is daarmee of het inkomensverlies van de man aan hem te wijten, en voor herstel vatbaar is.
2.10.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij genoodzaakt was zijn arbeidsovereenkomst met [werkgever] te ontbinden. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de man ter zitting slechts in algemene bewoordingen heeft gesproken van de (op handen zijnde) reorganisatie van [werkgever]. Weliswaar blijkt uit de schikkingsovereenkomst dat de man en [werkgever] van mening verschilden over de plaats waar de bedrijfsafdeling (van de man) zou moeten functioneren, maar de man heeft niet met rechtens verifieerbare gegevens onderbouwd dat zijn baan dreigde te verdwijnen. Voorts vormt de enkele omstandigheid dat de man en zijn echtgenote in [het buitenland] gesetteld zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond om (per definitie) een baan met een standplaats in een ander land te weigeren. Dit geldt te meer nu de man in de periode dat hij voor [werkgever] werkte in diverse landen werkzaam is geweest.
Klaarblijkelijk heeft de man er dus vrijwillig voor gekozen om - met een ruime ontbindingsvergoeding - te vertrekken, terwijl hij op dat moment nog geen zicht had op ander werk. De financiële gevolgen van deze door de man zelf gemaakte keuze - waarvoor geen noodzaak was in het licht van zijn dwingende financiële onderhoudsverplichtingen - kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer op de vrouw en de jongmeerderjarige worden afgewenteld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een door de man zelf teweeggebracht inkomensverlies.
2.11.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is, of het inkomensverlies voor herstel vatbaar is. Op basis van de overgelegde stukken en wat ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. De man heeft genoegzaam aangetoond dat hij niet in staat kan worden geacht zijn oorspronkelijke inkomen te verwerven en dat dit ook niet van hem kan worden verwacht. In dat verband merkt de rechtbank allereerst op dat - onweersproken - vast staat dat de man niet bij zijn voormalige werkgever kan terugkeren. De man heeft voorts ter zitting verklaard dat hij meteen na de ontbinding van zijn arbeidsovereen-komst met [werkgever] actief is gaan solliciteren. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man diverse sollicitatiebrieven overgelegd. Daarnaast heeft de man ter zitting
- eveneens onweersproken - gesteld dat hij zich bij tientallen bemiddelingsorganisaties als werkzoekende heeft geregistreerd. Hoewel de man relevante werkervaring heeft, is hij er tot dusver niet in geslaagd werk te bevinden. Daarbij belemmert zijn gezondheidssituatie de man bij het vinden van een nieuwe baan. Omdat de man - mede op advies van zijn arts - stress wil vermijden, solliciteert hij op vacatures van een minder hoog niveau dan zijn voormalige baan bij [werkgever]. Dat is naar het oordeel van de rechtbank een in redelijkheid te begrijpen keuze. Deze sollicitaties resulteren echter in afwijzingen omdat de man door potentiële werkgevers als overgekwalificeerd wordt aangemerkt. Het vorenstaande is door de vrouw en de minderjarige niet weersproken, met die verstande dat zij slechts in algemene zin hebben betwist dat de man kampt met fysieke problemen. Dit laatste verweer passeert de rechtbank echter als onvoldoende gemotiveerd. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man voldoende inspanningen (heeft) verricht om een baan te vinden, maar dat dit tot op heden - mede gezien zijn gezondheidsproblematiek - niet is gelukt. Derhalve is er naar het oordeel van het de rechtbank sprake van een niet voor herstel vatbaar inkomensverlies.
2.12.
Omdat sprake is van een niet voor herstel vatbaar inkomensverlies, mag het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering:
- in beginsel niet leiden tot het resultaat dat de man als gevolg van zijn aldus
berekende fictieve draagkracht bij voldoening aan zijn onderhoudsplicht feitelijk
niet meer over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van zijn
eigen bestaan te voorzien; en
- in geen geval tot het resultaat dat zijn totale inkomen zakt beneden het niveau van
90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm.
In dat verband komt de vraag op welk inkomen de man nu heeft. Uit de door de man overgelegde verklaring van de heer [xxx] van [accountantskantoor] volgt dat de man (wereldwijd) nagenoeg geen enkel inkomen geniet.
Zulks blijkt eveneens uit de door de man overgelegde Inkomstenbelastingaangifte 2011. Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan het enkele, niet onderbouwde verweer van de vrouw en de jongmeerderjarige dat de man mogelijk wel inkomsten geniet. Uitgaande van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, de door de man gestelde lasten en het gegeven dat de man nagenoeg geen inkomen geniet, zal het buiten beschouwing laten van de inkomensvermindering er toe leiden dat het inkomen van de man zakt tot beneden 90% van de op hem toepasselijke bijstandsnorm. Dit is van zodanig ingrijpende aard dat dit niet van de man gevergd kan worden. De rechtbank acht de man daarom niet in staat enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en (jong)meerderjarigen te voldoen en zal dienovereenkomstig beslissen.
De ingangsdatum
2.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man een netto ontbindingsvergoeding heeft ontvangen van € 209.098,36. Bij voormelde beschikking van 14 januari 2008 heeft de rechtbank de onderhoudsbijdragen van de man gebaseerd op zijn netto inkomen van
€ 8.224,00. Dit betekent dat de man geacht moet worden van die vergoeding ten minste (€ 209.098,36 ÷ € 8.224,00 ≈) 25 maanden aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen. Nu de man sinds 1 januari 2011 werkloos is, betekent dit dat hij in staat moet worden geacht om tot 1 februari 2013 de vastgestelde bijdragen te betalen. Anders dan de man heeft verzocht, zal de rechtbank zijn onderhoudsverplichtingen dan ook dan ook met ingang van die datum op nihil stellen.
Het zelfstandig verzoek van de vrouw
2.14.
Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen en beslist, zal zij het zelfstandige verzoek van de vrouw afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt de door de man te betalen:
1. uitkering tot levensonderhoud van de vrouw;
2. bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
a. [minderjarige R], geboren op [geboortedatum R] in de gemeente [geboorteplaats R];
b. [minderjarige S], geboren op [geboortedatum S] in de gemeente [geboorteplaats S];
3. bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de
jongmeerderjarige [jongmeerderjarige], geboren op [geboortedatum T] te [geboorteplaats T];
met ingang van 1 februari 2013 op nihil;
3.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. A. de Jong, voorzitter, en mrs. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en F. Kleefmann, beiden lid van de kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 maart 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
(
fn: 505)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.