ECLI:NL:RBNNE:2013:8370

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
13/104 REK
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 november 2013 uitspraak gedaan in een rekestprocedure met zaaknummer 13/104. Het beroep was ingesteld door een veroordeelde, die gedetineerd was in PI Vught, tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een confiscatiebeslissing die door een Roemeense rechter was opgelegd. De confiscatie betrof een bedrag van € 10.625,00. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij de verweren van de raadsman met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel zijn verworpen. De rechtbank overwoog dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen en dat de aangevoerde gronden van de raadsman niet relevant waren voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de buitenlandse beslissing niet aan de Nederlandse autoriteiten is, en dat de gronden van de raadsman niet konden leiden tot een ander oordeel. De beslissing van de rechtbank is definitief en de veroordeelde heeft geen kans op herziening van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 13/104
beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 6 november 2013 op het beroep ex artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
huidig GBA-adres:[adres],
thans gedetineerd in PI Vught, HvB Regulier,
hierna: veroordeelde,
raadsman mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem.

Procesverloop

Op 22 maart 2013 is namens veroordeelde bij akte beroep ingesteld tegen de op 18 maart 2013 genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een aan veroordeelde door de rechter in Boekarest, Roemenië opgelegde beslissing tot confiscatie van een bedrag van € 10.625,00.
Het beroep is behandeld in raadkamer op 2 juli 2013 en 18 september 2013.

Motivering

1.
Het beroep is ingesteld op grond van artikel 27 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep.
2.
Bij een aanschrijving Europese confiscatiebeslissing van 18 maart 2013 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) veroordeelde meegedeeld dat de in Roemenië opgelegde confiscatiebeslissing door de officier van justitie is erkend en door het CJIB wordt geïnd.
Op 22 maart 2013 is tegen de beslissing tot erkenning bij akte beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. Het beroep is tijdig en juist ingesteld.
3.
Bij de behandeling in raadkamer op 18 september 2013 is door de raadsman verweer gevoerd en is door hem gesteld dat de officier van justitie de erkenning had moeten weigeren. De officier van justitie heeft gevorderd dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
4.
Als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 27 van de WWETGC gelden:
I. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid tot zijn beslissing tot erkenning heeft kunnen komen;
II. de officier van justitie mag bij zijn beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen;
III. de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
5.
De raadsman heeft gesteld dat de erkenning door de officier van justitie had moeten worden geweigerd op grond van artikel 25, eerste lid, van de WWETGC, omdat de zaak van veroordeelde in Roemenië absoluut niet gelijk is behandeld in vergelijking tot "Nederlandse" zaken.
De raadsman heeft hiervoor drie gronden aangevoerd, te weten
(1) uit de in Roemenië genomen beslissing blijkt dat veroordeelde diverse geldbedragen heeft moeten betalen voor de behandeling van de tegen hem gevoerde strafzaak
(2) uit de in Roemenië genomen beslissing blijkt dat in Roemenië de (overige) gemaakte kosten niet in mindering zijn gebracht op het te ontnemen bedrag
(3) Roemenië heeft niet om de erkenning en tenuitvoerlegging van de tegen de medeverdachte gewezen confiscatiebeslissing verzocht.
6.
De rechtbank overweegt dat artikel 25, eerste lid, van de WWETGC een zogenoemde facultatieve weigeringsgrond bevat. De achtergrond van deze weigeringsgrond is, zoals ook door de raadsman aangegeven, het gelijkheidsbeginsel. De officier van justitie kan erkenning van de in het buitenland gegeven beslissing weigeren wanneer een op Nederlands grondgebied gepleegd strafbaar feit door de Nederlandse autoriteiten op een geheel andere wijze zou zijn afgedaan dan in het buitenland.
7.
De door de raadsman onder (1) en (2) genoemde gronden hebben geen betrekking op de wijze van afdoening van de zaak maar raken de inhoud van de in het buitenland gegeven beslissing. Zoals hiervoor onder 4. is weergegeven mag de officier van justitie daarin niet treden bij zijn beoordeling.
8.
Het onder grond (3) gestelde raakt evenmin het gelijkheidsbeginsel dat ten grondslag ligt aan de facultatieve weigeringsgrond van artikel 25, eerste lid, van de WWETGC. Het al dan niet overdragen van beslissingen tot tenuitvoerlegging in andere zaken tegen andere personen, heeft geen betrekking op het afdoen van de zaak van veroordeelde. Het betreft immers enkel de executie van een reeds afgedane en onherroepelijk geworden beslissing en dat is geheel ter beoordeling van de buitenlandse staat.
9.
De door de raadsman aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot het oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen gronden die moeten leiden tot dat oordeel. De rechtbank zal daarom het ingestelde beroep ongegrond verklaren.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gewezen op 6 november 2013 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier.
w.g.
Lootsma-Oude Nijeweme
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Post
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Haisma
locatie Leeuwarden,
Komrij