ECLI:NL:RBNNE:2013:8307

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
21 februari 2014
Zaaknummer
C-17-128938-1 - FJ RK 13-862
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij ondertoezichtstelling van minderjarigen met buitenlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 6 februari 2014 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, die de buitenlandse nationaliteit bezitten. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen, na eerder op 1 november 2013 een voorlopige ondertoezichtstelling te hebben uitgesproken. De kinderrechter heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van de Verordening Brussel IIbis, die van toepassing is op zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid. De kinderrechter concludeert dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland ligt, ondanks hun buitenlandse nationaliteit, omdat zij sinds augustus 2013 in Nederland verblijven en zich daar in pleeggezinnen hebben geïntegreerd.

De kinderrechter heeft de omstandigheden van de kinderen in overweging genomen, waaronder hun welzijn en de zorg die zij in Nederland ontvangen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, maar de kinderrechter oordeelt dat de situatie van de kinderen in Nederland voldoende aanleiding geeft voor de verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in een verwaarloosde toestand zijn aangetroffen en dat er twijfels zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder. De kinderrechter heeft de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 7 augustus 2014, omdat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
clusternummer: 9693
zaak-/rekestnummer: C/17/128938-1 / FJ RK 13-862

beschikking van de kinderrechter d.d. 6 februari 2014

verlenging ondertoezichtstelling

inzake
het verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen: de raad,
met betrekking tot
de minderjarigen:
[kind 1], geboren op [geboortedatum A],
[kind 2], geboren op [geboortedatum B],
[kind 3], geboren op [geboortedatum C] en
[kind 4], geboren op [geboortedatum D], allen te [woonplaats] ([land]).
De kinderrechter merkt naast de minderjarigen als belanghebbende aan:
moeder: [de moeder], gezag.

Procesverloop

De raad heeft op de in zijn verzoekschrift gestelde gronden verzocht de ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarigen uit te spreken. De raad heeft daarbij zijn onderzoeksrapportage overgelegd.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 1 november 2013 de ondertoezichtstelling uitgesproken ingaande 7 november 2013 tot 7 februari 2014 en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden.
Ter griffie is ingekomen een brief van de [buitenlandse] Centrale Autoriteit van 27 januari 2014.
Op 29 januari 2014 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn daarbij:
namens de raad: mr. J. Steenstra;
namens de uitvoerder van de ondertoezichtstelling, het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering: mevrouw A. Sterk;
moeder, bijgestaan door mr. H.D. Postma;
de heer [pleegouder 1] en mevrouw [pleegouder 2], pleegouders van [kind 1] en [kind 2] en de heer [pleegouder 3] en mevrouw[pleegouder 4], pleegouders van [kind 3] en [kind 4], als informanten.
Ter zitting is gebruik gemaakt van de diensten van een tolk in de [buitenlandse] taal, mevrouw E. Kram.
Nadien is ter griffie ingekomen een nadere rapportage van de [buitenlandse] Centrale Autoriteit van 5 februari 2014.

Motivering

Namens moeder is in de eerste plaats als verweer aangevoerd dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om op het verzoek te beslissen, omdat de kinderen niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Ten onrechte is in de beschikking van 1 november 2013 geen overweging gewijd aan de bevoegdheidskwestie, terwijl de rechter daartoe ambtshalve gehouden is.
De kinderrechter zal allereerst op dit verweer ingaan.
De moeder en de kinderen hebben de [buitenlandse] nationaliteit, daardoor heeft deze zaak aspecten van internationaal privaatrechtelijke aard. De rechtbank is van oordeel dat op deze zaak van toepassing is de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (Verordening Brussel IIbis, hierna: de Verordening), omdat het hier een zaak betreft rond toekenning, uitoefening, overdracht, beperking of beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Ingevolge artikel 8 van de Verordening dient de bevoegdheid te worden beoordeeld naar het tijdstip waarop de zaak bij de kinderrechter aanhangig werd gemaakt, zijnde het tijdstip van indiening van het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling.
De vraag die dan ook dient te worden beantwoord, is de vraag wat op dat moment de gewone verblijfplaats van de kinderen was. Indien de kinderen naar het oordeel van de kinderrechter op dat moment hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, dan is de Nederlandse kinderrechter bevoegd te oordelen over het verzoek.
Daarbij ligt aan de bevoegdheidsregels met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid het belang van het kind ten grondslag.
De gewone verblijfplaats is een feitelijk begrip waarvan de invulling geheel afhangt van de concrete omstandigheden; dit dient te worden onderscheiden van het juridische begrip 'woonplaats'.
Er is sprake van een gewone verblijfplaats als het betreffende land het daadwerkelijk centrum van het leven van het kind vormt, als sprake is van een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving. Daarbij zijn omstandigheden als schoolbezoek en de beheersing van de taal indicaties voor een sociale integratie in een bepaalde omgeving. Het samenleven of contact houden met ouders, broers en zusters, grootouders en andere naaste familieleden wijzen op familiebanden die in een bepaald land kunnen worden gelocaliseerd. Verder zijn de duur en bestendigheid van het verblijf in een land, de nationaliteit van het kind en de reden waarom een kind in een bepaald land verblijft van belang.
In het onderhavige geval acht de kinderrechter de volgende omstandigheden van belang. De kinderen, die de [buitenlandse] nationaliteit bezitten, verbleven op moment van indiening van het verzoek, 18 oktober 2013, in ieder geval sinds 6 augustus 2013 in Nederland. Op die datum is door de kinderrechter een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en een machtiging tot spoeduithuisplaatsing van de kinderen verleend. De kinderen zijn in de huidige pleeggezinnen opgenomen. Uit de onderzoeksrapportage van de raad blijkt dat de Nederlandse taal voor geen van de kinderen een barrière heeft gevormd in de communicatie met pleegouders. Zowel [kind 4] als [kind 3] gaan inmiddels naar school en doen het daar goed. De kinderen zijn blij en voelen zich veilig in de pleeggezinnen. Tijdens de bezoeken die tussen moeder (en soms grootmoeder moederszijde) en de kinderen worden geregeld, reageren de kinderen -volgens informatie van de gezinsvoogden- vrijwel niet op de vrouwen, terwijl [kind 1] begint te schreeuwen als hij zijn moeder ziet en niet bij haar wil zijn. Alle kinderen laten bij het afscheid vrijwel geen emotie zien en gaan zonder weerstand te tonen met de pleegouders mee.
Moeder heeft vanaf 28 november 2011 tot 20 september 2012 ingeschreven gestaan op een adres in de gemeente [gemeente X], op hetzelfde adres als de heer [A].
Alle vier de kinderen hebben een andere vader, waarmee zij geen contact hebben. Moeder is eerder, in ieder geval (ook) in oktober 2012, kort na de geboorte van [kind 1], met de kinderen in Nederland geweest. Moeder heeft in augustus 2013 tegenover de politie verklaard dat de heer [A] voor haar werk, een woning en kinderopvang zou regelen.
In [land] woonde moeder met de kinderen in bij haar ouders en beschikte niet over een eigen woning. Niet is gebleken dat [kind 4] in [land] naar school ging.
Waar de Verordening is gegrond op het belang van het kind, neemt de kinderrechter het belang van deze kinderen bij de bevoegdheidsvraag als uitgangspunt. De vervuilde en zwaar verwaarloosde toestand waarin de kinderen werden aangetroffen in de nacht van 6 op 7 augustus 2013 blijkt voldoende uit de beschikking van 1 november 2013.
Uit het feit dat moeder toen heeft verklaard dat zij naar Nederland is gekomen in de verwachting dat de heer [A] een woning, werk en kinderopvang zou regelen, kan worden afgeleid dat zij van plan was zich gedurende langere tijd in Nederland te vestigen, terwijl vast staat dat zij al eerder met de kinderen gedurende langere tijd in Nederland heeft verbleven.
De kinderen vertoonden ten tijde van indiening van het verzoek tekenen van ingroei in de pleeggezinnen, terwijl zij tijdens de bezoeken van moeder en grootmoeder nauwelijks blijk van gehechtheid aan hun gaven. Mede gelet op de erbarmelijke toestand waarin de kinderen op 6 dan wel 7 augustus 2013 zijn aangetroffen en waarvoor nog geen verklaring is gekomen, kan de familieband met moeder en overige familieleden sterk worden betwijfeld. Nu de oudste twee kinderen in Nederland naar school gaan en de taalbarrière niet als problematisch wordt ervaren, is de kinderrechter van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland ligt. De Nederlandse rechter ontleent zijn bevoegdheid daarom aan artikel 8 van de Verordening Brussel IIbis. Voor zover al getwijfeld zou kunnen worden aan de gewone verblijfplaats in Nederland, dan is de kinderrechter op grond van het voorgaande van oordeel dat evenmin kan worden vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in [land] ligt, zodat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van het feit dat de kinderen zich op Nederlands grondgebied bevinden (artikel 13 van de Verordening).
De kinderrechter verklaart zich daarom bevoegd van het (gehandhaafde) verzoek van de raad kennis te nemen.
Hoewel de raad de opdracht heeft gekregen om voor de zitting van 29 januari 2014 te rapporteren omtrent de stand van zaken, is er -door een intern misverstand bij de raad- geen nadere rapportage ontvangen.
Wel heeft de kinderrechter de hiervoor genoemde brief van de [buitenlandse] Centrale Autoriteit van 27 januari 2014, en die van 5 februari 2014 ontvangen. Hoewel geen van partijen van deze laatste brief heeft kennisgenomen en daarop ter zitting heeft kunnen reageren, zal de kinderrechter ook de inhoud van deze brief in haar beoordeling betrekken, omdat de inhoud grotendeels en de conclusie geheel overeenkomt met de brief van 27 januari 2014 en deze conclusie meer onderbouwd is. De kinderrechter ziet daarom in het feit, dat deze brief ten tijde van de zitting niet bekend was, geen aanleiding om aan te nemen dat moeder hierdoor in haar verdediging is geschaad. Integendeel, de brief van 5 februari 2014 ondersteunt haar standpunt nog sterker dan de eerdere brief van 27 januari 2014. Een kopie van de brief van 5 februari 2014 zal aan deze beschikking worden gehecht.
De raad heeft ter zitting nog aangevoerd, dat, indien de raad nadere actie zou hebben ondernomen, opnieuw contact zou zijn gelegd met de Centrale Autoriteit en de situatie van de kinderen in de pleeggezinnen opnieuw zou zijn bekeken. De raad verwijst naar zijn rapport van 16 oktober 2013, waarin op bladzijde 3 is vermeld dat de rapportage van de [buitenlandse] Centrale Autoriteit van 12 september 2013 onvoldoende antwoord geeft op de gerezen vragen naar de mogelijkheden van moeder om de kinderen basale zorg en veiligheid te bieden, gelet op de geconstateerde ernstige verwaarlozing van de kinderen op alle levensgebieden. Deze vragen zijn ook in de brief van de [buitenlandse] Centrale Autoriteit van 27 januari 2014 onvoldoende bevredigend beantwoord en de zorgen zijn daardoor onverminderd aanwezig.
De raad handhaaft daarom zijn verzoek.
De uitvoerder heeft aangevoerd, dat de contacten met de Centrale Autoriteit moeizaam verlopen. Wel is de twijfel, of alle vier de kinderen van deze moeder zijn, door de ingediende geboortebewijzen weggenomen.
Er blijft echter veel onduidelijk. De woonplaats van moeder en de kinderen in [land] is niet geheel duidelijk; de Centrale Autoriteit stelt dat moeder met de kinderen bij haar ouders woont, terwijl de uitvoerder van personen die anoniem wensen te blijven heeft vernomen dat moeder met de kinderen inwoont in de kleine woning van haar broer en zijn gezin (van 9 personen), waarbij ook moeders ouders inwonen. Ook blijft onduidelijk waarom zowel moeder als oma regelmatig, al dan niet met de kinderen, in Nederland verblijven en wie dan de zorg voor de kinderen op zich neemt.
De toestand waarin de kinderen in augustus 2013 zijn aangetroffen, doet vermoeden dat zij gedurende langere tijd verwaarloosd zijn. Zij zaten onder het ongedierte en de schurft. [kind 4] vertoonde ernstig seksualiserend gedrag. Dit gedrag vertoont zij opnieuw na de omgangsmomenten. Ook de andere kinderen vertonen afwijkend gedrag en tekenen van stress na de bezoeken. [kind 2] slaapt nachten daarna slechter en wordt heel vaak huilend wakker.
Haar littekens vlammen op en [kind 3] plast binnen en buiten op de grond.
Van moeder komen heel wisselende verhalen.
Uit de brief van de [buitenlandse] Centrale Autoriteit valt op te maken dat de rapporteur alleen is geïnformeerd door oma. De werkelijke situatie van de kinderen in [land] blijft onduidelijk. Het antwoord bijvoorbeeld op de vraag, wie toezicht zal houden op onder meer de schoolgang van de kinderen, is onbevredigend. Er wordt slechts aangegeven dat de ouder of verzorger verantwoordelijk is voor deze schoolgang.
De uitvoerder stelt over getuigenverklaringen te beschikken die een somber beeld schetsen van de situatie van de kinderen in [land]. Deze getuigen wensen anoniem te blijven uit angst voor represailles. De indruk bestaat sterk, dat er in [land] weinig zicht is op de kinderen. Ook komen er van verschillende kanten geruchten dat het oudste kind dat in augustus 2013 is aangetroffen, [kind 5], aan een oudere Nederlandse man is aangeboden.
Namens en door moeder is het volgende aangevoerd. Moeder acht het zeer kwalijk dat de raad steken heeft laten vallen en niet nader onderzoek heeft verricht. Hetgeen de uitvoerder aanvoert, hangt aan elkaar van geruchten en gissingen. Er moet voor gewaakt worden dat de situatie van de kinderen in [land] door een Nederlandse bril wordt bekeken. Als de kinderen langer in Nederland blijven, bestaat het gevaar dat zij gaan vernederlandsen en vervreemden van hun [buitenlandse] moeder en familie. Volgens de brief van de [buitenlandse] Centrale Autoriteit zijn er voldoende waarborgen voor de veiligheid van de kinderen in [land].
Moeder stelt er veel moeite voor te hebben gedaan om de schurft bij de kinderen te verhelpen. Zij is daarmee naar een arts geweest en heeft medicatie gekregen, die echter niet hielp. Zij stelt haar best te hebben gedaan om de kinderen goed te verzorgen. Er bestaan volgens moeder in [land] meerdere instanties die bij de kinderen betrokken kunnen worden. Voor [kind 4] is een school geregeld. Moeder stelt in Nederland te zijn gebleven voor de kinderen; zij is niet naar [land] gegaan om bewijzen te verzamelen, waaruit blijkt dat zij instanties (zoals consultatiebureau, dokter) voor de kinderen heeft bezocht. Zij zegt toe dat het niet weer zal gebeuren dat de kinderen verwaarloosd worden. Zij kan niet zonder haar kinderen.
Moeder heeft geen verklaring voor het seksualiserende gedrag van [kind 4]. Zij meent dat [kind 4] snel transpireert bij het spelen en dan zwaar ademt.
Moeder verzoekt het verzoek van de raad af te wijzen, dan wel voor een kortere duur dan gevraagd toe te wijzen om verder onderzoek te laten verrichten naar de veiligheid van de kinderen in [land].
De pleegouders van [kind 2] en [kind 1] hebben verklaard dat het nu heel goed gaat met de kinderen. Zij ontwikkelen zich razendsnel. Over [kind 1] heeft het consultatiebureau gezegd dat een (gewichts)groeicurve als die van [kind 1] nog nooit gezien is: vrijwel loodrecht omhoog. Hij kon bij de komst in het pleeggezin alleen maar zitten en hij loopt nu al. Pleegouders fungeren al 30 jaar als pleegouders en zulke verwaarloosde kinderen hebben zij nog nooit gezien, zo verklaren zij.
De kinderen reageren bijna niet op moeder en oma tijdens de bezoekmomenten. Na de bezoeken gilt en schreeuwt [kind 2] volgens pleegouders de hele nacht, zij trilt en aan haar lichaam lijkt te zien te zijn dat zij vol angst zit.
De pleegouders van [kind 3] en [kind 4] hebben verklaard dat de kinderen het heel goed doen. Het gaat goed met [kind 4] op school; zij heeft veel vriendinnen. Tijdens het eerste bezoek aan moeder en oma hing [kind 4] als een plank in oma's armen. Zij holde naar pleegvader toe, toen hij haar riep om te vertrekken. [kind 3] reageert eigenlijk niet op moeder tijdens de bezoeken, [kind 4] iets meer. Na de bezoeken hebben de meisjes seksualiserend gedrag vertoond, dat is volgens pleegouders na het laatste bezoek niet meer het geval. [kind 3] is een heel kwetsbaar meisje; na de bezoeken is zij elke nacht wakker en kijkt dan angstig naar de deur.
Op grond van de verkregen inlichtingen, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van de minderjarigen de termijn van de ondertoezichtstelling dient te worden verlengd tot 7 augustus 2014, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn.
De kinderrechter acht zich daartoe op dit moment voldoende geïnformeerd op grond van de stukken die van de [buitenlandse] Centrale Autoriteit zijn ontvangen en op grond van de informatie van de uitvoerder en pleegouders. De kinderrechter zal de raad daarom op dit moment niet in de gelegenheid stellen een nadere rapportage in te dienen.
Met de raad is de kinderrechter van oordeel, dat de informatie van de [buitenlandse] Centrale Autoriteit onvoldoende concreet is en te weinig inzicht geeft in de concrete omstandigheden, waarin de kinderen in [land] leven en de concrete mogelijkheden die in [land] bestaan voor toezicht op de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. Ook is naar het oordeel van de kinderrechter in het geheel geen duidelijkheid gekomen over de oorzaak van de ernstige verwaarloosde toestand waarin de kinderen zijn aangetroffen. Deze toestand wekt grote twijfels over de opvoedvaardigheden en -mogelijkheden van zowel moeder als oma en ook over de controle en het toezicht dat van overheidswege in [land] op de opvoedingssituatie en ontwikkeling van de kinderen bestaat en wordt uitgeoefend. De maatregelen die volgens de [buitenlandse] Centrale Autoriteit kunnen en zullen worden genomen, teneinde de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de kinderen te waarborgen, zijn daarom te vaag en niet overtuigend. Immers, indien de [buitenlandse] overheidsinstanties dit voorgestelde toezicht en de voorgestelde maatregelen tot nu toe had uitgevoerd, zou de ernstige verwaarlozing van de kinderen niet in deze mate kunnen zijn ontstaan.
De kinderrechter acht het noodzakelijk, dat opnieuw getracht wordt via de Centrale Autoriteiten, dan wel via een andere instantie op het gebied van kinderbescherming, waarborgen te verkrijgen voor een veilige opvoedingssituatie in [land]. Zo lang die er niet of onvoldoende zijn, dient naar het oordeel van de kinderrechter de ondertoezichtstelling voort te duren.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de termijn van de ondertoezichtstelling ten aanzien van de minderjarigen
[kind 1], geboren op [geboortedatum A],
[kind 2], geboren op [geboortedatum B],
[kind 3], geboren op [geboortedatum C] en
[kind 4], geboren op [geboortedatum D], allen te [woonplaats] ([land])
ingaande heden tot 7 augustus 2014;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van der Hoeven, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
(
fn: 111)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier,