ECLI:NL:RBNNE:2013:8080

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
18/630212-11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overval op Turkse winkel in Hoogezand met veroordeling voor woninginbraken

Op 24 december 2013 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een overval op een Turkse winkel in Hoogezand op 25 maart 2011. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde poging tot doodslag en poging tot afpersing, ondanks het aanwezige wettige bewijs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende overtuiging was dat de verdachte de dader was, mede door de inconsistenties in de getuigenverklaringen en de mogelijkheid van alternatieve scenario's. De betrouwbaarheid van de getuigen werd in twijfel getrokken, vooral gezien de geruchten in de Antilliaanse gemeenschap en het gebrek aan direct bewijs dat de verdachte bij de overval betrokken was.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor twee woninginbraken, gepleegd in de periode van 31 december 2009 tot en met 22 maart 2011. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze inbraken, waarbij DNA-sporen van de verdachte op de plaatsen delict waren aangetroffen. De rechtbank hield rekening met het lange tijdsverloop sinds de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor de woninginbraken, terwijl de vorderingen van de benadeelde partijen in verband met de overval niet-ontvankelijk werden verklaard, aangezien de verdachte daarvan was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/630212-11
op tegenspraak
raadsman: mr. O.G. Schuur
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
24 december 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
25 augustus 2011, 17 november 2011 en 13 december 2013.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2011, te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- met een vuurwapen één of meer kogels in de buik en/of de schouder, en/of
elders in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of
voorafgegaan van enig strafbaar feit (zijnde feit 2), te weten poging
afpersing in vereniging van die [slachtoffer 1] en een of meer andere personen, te weten
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], althans poging diefstal met geweld in vereniging
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van
dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping
op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) straffeloosheid en/of het
bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 maart 2011, te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf
om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die
[slachtoffer 1] met een vuurwapen één of meer kogels in de buik en/of de schouder en/of
elders in het lichaam heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 maart 2011, te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [bedrijf 1]
en/of [bedrijf 2], althans aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s),
althans alleen,
- met gezichtsbedekking de winkel waar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
verbleven, is binnengekomen en/of
- heeft geroepen "buit, buit, buit" en/of
- ( een) vuurwapen(s) heeft gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of
- die [slachtoffer 1] met een vuurwapen één of meer kogels in de buik en/of de schouder
en/of elders in het lichaam heeft geschoten,
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 25 maart 2011, te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen
geld, in elk geval enig goed geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4]
en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2], althans aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die
voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te
doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn
mededader(s), althans alleen, met voormeld oogmerk
- met gezichtsbedekking de winkel waar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
verbleven is binnengekomen en/of
- heeft geroepen "buit, buit, buit" en/of
- ( een) vuurwapen(s) heeft gericht op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
en/of
- die [slachtoffer 1] met een vuurwapen één of meer kogels in de buik en/of de schouder
en/of elders in het lichaam heeft geschoten,
terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2009 tot en met 01 januari
2010, te Slochteren, gemeente Slochteren, gedurende de voor de nachtrust
bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres 1], alwaar verdachte
zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende(n) bevond, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen vijf euro, althans
een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij op of omstreeks 22 maart 2011, te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen
aan de [adres 2] heeft weggenomen een (geld)kistje en/of
vijftienhonderd euro, althans een hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid
sieraden (een ketting en/of vier armbanden en/of een ring) en/of een
kenteken(overschrijvings)bewijs en/of een portable playstationspeler en/of een
hoeveelheid sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er naast de aangiften getuigenverklaringen zijn van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], waaruit blijkt dat het verdachte en zijn medeverdachte zijn geweest die de overval hebben gepleegd. Ook is er de verklaring van een anonieme getuige. Op de mogelijke vluchtroute zijn een wit hemd en handschoenen aangetroffen. Op het hemd is DNA van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen, op de handschoenen DNA van verdachte. Uit verscheidene verklaringen blijkt dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte] omging en dat medeverdachte [medeverdachte] over een wapen beschikte. De aangevers en enkele getuigen hebben verklaard dat de overvallers witte gezichtsbedekking hadden.
Er is sprake van medeplegen, hoewel niet kan worden vastgesteld wie er heeft geschoten. Er was een nauwe en bewuste samenwerking, verdachten gingen immers samen naar binnen en er was een taakverdeling. Zij speelden beiden een belangrijke rol in de overval. Bij beide verdachten bestond ten minste voorwaardelijk opzet op het gebruik van geweld nu zij wapens bij zich hadden.
Met betrekking tot het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie opgemerkt dat er in beide gevallen een aangifte is en dat DNA van verdachte op de plaatsen delict is aangetroffen. Deze bloedsporen betreffen dadersporen. Zij zijn kort na de inbraak aangetroffen bij de vernielde ramen en er zijn geen aanwijzingen voorhanden dat die sporen op die specifieke plekken op andere wijze zijn ontstaan dan door het optreden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de gehele tenlastelegging. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat in de Antilliaanse gemeenschap in Hoogezand veel wordt gesproken en geroddeld onder elkaar. Bovendien heerst er animositeit tussen twee groepen, waarbij verdachten en getuigen aan verschillende groepen gelieerd zijn. De CIE-informatie, alsmede de verklaringen van de getuigen, kunnen hierdoor gekleurd zijn. Er is geen enkele verklaring in het dossier te vinden die niet op vermoedens of van horen zeggen gebaseerd is. Bijna alle betrokkenen in deze zaak hebben bovendien contact met elkaar gehad. Verder heeft de politie in deze zaak al in een vroegtijdig stadium, terwijl het onderzoek nog niet was afgerond en er nog andere verdachten in beeld waren, de namen van hen die volgens de politie de daders waren aan de aangevers vrijgegeven. De verklaring van getuige [getuige 3] is niet van waarde, nu hij uiteindelijk stelt niets te hebben gezien en niet aanwezig te zijn geweest ten tijde van de overval. Hij hoort bovendien bij een rivaliserende groep. De verklaring van getuige [getuige 2] is duidelijk, maar zij heeft geen van de overvallers herkend. Pas thuis meent zij één van de twee te hebben herkend aan zijn loopje, niet zijnde verdachte. De naam van verdachte heeft ze pas later gehoord van anderen. Ook de verklaringen van getuige [getuige 1] zijn niet bruikbaar voor het bewijs. Haar verklaringen zijn niet consistent en haar verhaal kan vrijwel zeker niet kloppen. De tijdstippen kloppen niet en aangezien het op het tijdstip van de overval donker was, kan zij ook niet gezien hebben wat zij zegt te hebben gezien. Zij verklaart als enige dat de overvallers een zwarte muts op hadden, terwijl andere getuigen het hebben over witte gezichtsbedekking. Ook de anonieme getuige heeft zelf niets gezien of gehoord van de overval. Hij heeft enkel gehoord dat er buit gemaakt zou gaan worden, maar wanneer of waar is onduidelijk. Over hetgeen zich in de winkel heeft afgespeeld, verklaart hij anders dan de aangevers. Voor wat betreft het aangetroffen DNA op de handschoenen geldt enkel dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte een van de bronnen is. De matchkans kan echter niet worden berekend. Bovendien kan contaminatie niet worden uitgesloten en kunnen de handschoenen daar op een andere manier terecht zijn gekomen. De aangevers noemen overigens geen van allen dat zij handschoenen bij de overvallers hebben gezien.
Ook een alternatief scenario is mogelijk, waarbij bijvoorbeeld medeverdachte [medeverdachte] wel betrokken was bij de overval, maar niet samen met verdachte. De automatische koppeling van hun aanwezigheid die in het dossier wordt gemaakt, kan niet hard bewezen worden.
Met betrekking tot het onder 3 en 4 ten laste gelegde geldt dat er enkel DNA-bewijs voorhanden is en dat is, zonder steunbewijs, onvoldoende voor een veroordeling. Verdachte dient dan ook van deze feiten te worden vrijgesproken.
Beoordeling
Vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daarbij het volgende. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier, naast de aangiftes, voldoende wettige bewijsmiddelen bevinden voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De rechtbank heeft echter niet de overtuiging bekomen dat hetgeen is ten laste gelegd aan verdachte kan worden verweten. De verschillende getuigenverklaringen alsmede het technisch bewijs laten naar het oordeel van de rechtbank ruimte voor andere daders, zodat niet kan worden uitgesloten dat verdachte en zijn medeverdachte niet de daders zijn. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van onder meer de volgende feiten en omstandigheden.
Over de op de mogelijke vluchtroute aangetroffen witte handschoenen, waarop DNA van verdachte is aangetroffen, wordt door de aangevers niet gesproken. Geen van de aangevers heeft aanvankelijk verklaard gezien te hebben dat de overvallers witte handschoenen droegen. Het is daarom niet vast te stellen dat deze handschoenen in verband staan met de overval, noch dat daarmee het, anderen uitsluitende, bewijs geleverd kan worden dat verdachte en zijn medeverdachte deze gepleegd hebben.
De verklaringen van de getuigen zijn veelal van horen zeggen, waarbij rekening moet worden gehouden met de geruchten die in de Antilliaanse gemeenschap in Hoogezand de ronde hebben gedaan in de tijd tussen de overval en het afleggen van de getuigenverklaringen, waardoor de kans bestaat dat getuigen met elkaar hebben gepraat en waardoor hun verklaringen kunnen zijn gekleurd, met name waar het namen van mogelijke daders betreft. Dit geldt ook voor de verklaring van getuige [getuige 2]. Aan haar verklaring, als directe getuige van de overval, is bovendien opvallend dat zij bij haar beschrijving van hetgeen zich in de winkel afspeelde ten tijde van de overval noemt dat de oude man - dit moet aangever [slachtoffer 3] zijn - door een van de overvallers werd geslagen, terwijl de aangevers hierover zelf niet spreken. Dat doet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Dat getuige [getuige 2] achteraf één van de daders voor 98 % herkent aan zijn loopje acht de rechtbank daarenboven niet redengevend.
De verklaring van getuige [getuige 1] acht de rechtbank twijfelachtig, nu zij niet consistent heeft verklaard over de tijdstippen waarop zij voor de Turkse winkel langs zou zijn gekomen en ook niet over de wijze van bewegen van de daders toen deze de winkel uit kwamen. Bovendien verklaart zij dat de daders iets zwarts op hun hoofd droegen, terwijl alle andere getuigen spreken over witte gezichtsbedekking.
De verklaring van de anonieme getuige is voornamelijk van horen zeggen, behalve dat hij van verdachte zelf zou hebben gehoord dat hij iets buit zou gaan maken. Dat geeft echter geenszins een direct verband aan tussen verdachte en deze specifieke overval. Deze getuige verklaart ook anders over degene die zou hebben geschoten dan de aangevers, hetgeen afdoet aan de betrouwbaarheid van de verklaring.
Tot slot wenst de rechtbank met betrekking tot de kwaliteit van het onderzoek in deze zaak op te merken dat er door het tijdsverloop dat er is geweest tussen de datum van de overval en het afnemen van de verhoren mogelijk al veel over de zaak is gesproken door allerlei betrokkenen in deze zaak en binnen de Antilliaanse gemeenschap in Hoogezand, waardoor verklaringen kunnen zijn beïnvloed en gekleurd. Daarnaast is het niet acceptabel dat de politie van een aantal contacten dat zij kennelijk heeft gehad met de aangevers en getuigen in deze zaak geen proces-verbaal heeft opgemaakt.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 3 en 4 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 2 januari 2010, opgenomen vanaf pagina 2095 van dossier nummer 01COP11007, onderzoek Krekel, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5], zakelijk weergegeven:
Op donderdag 31 december 2009 omstreeks 20:00 uur ben ik mijn woning aan de [adres 1] te Slochteren uitgegaan. Ik heb de woning afgesloten achtergelaten. Op vrijdag 1 januari 2010 ben ik omstreeks 5:30 uur thuisgekomen. Toen ik achter de woning keek, zag ik dat het achterraam vernield was. Uit de portemonnee van mijn vriendin is vijf euro aan kleingeld weggenomen.
Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 4 januari 2010, opgenomen vanaf pagina 2108 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 1 januari 2010 werd door mij, verbalisant, een forensisch onderzoek verricht naar sporen i.v.m. een woninginbraak aan de [adres 1] te Slochteren. Ik zag sporen van braak. Ik zag dat er een gat in de ruit van de tuindeur was geslagen. Ik zag op de ruit aan de luchtdichte zijde dactyloscopische afdrukken. Kennelijk zijn deze achtergelaten door de dader, toen hij het glas naar binnen duwde, om zo voldoende ruimte te maken om het naastgelegen raam te openen. Door mij werden de sporen veiliggesteld onder SIN AAAI0800NL, spoornummer 3596, onbekende handpalm. Ik zag in de woning bloed op het kozijn tussen de tuindeur en het raam. Door mij werd het veiliggesteld onder SIN AAAI1396NL, spoornummer 3591, bloedspoor.
Een NFI rapport nr. 2011.04.18.016 d.d. 4 juli 2011, opgemaakt door ing. H.J. van Paassen, opgenomen vanaf pagina 2100 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het DNA in het sporenmateriaal met de identiteitszegel AAAI1396NL#01 kan afkomstig zijn van [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], met een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard.
Een proces-verbaal identificatie dactyloscopische sporen d.d. 17 augustus 2011, opgenomen in het eerste aanvullende proces-verbaal bij voornoemd dossier d.d. 19 augustus 2011, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit het door de KLPD ingestelde onderzoek bleek dat het hieronder genoemde spoor, SIN AAAI0800NL, is geïdentificeerd op de onbekende handpalm, voorkomende op het vingerafdrukkenblad van verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 28 maart 2011, opgenomen vanaf pagina 2113 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 6], zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van inbraak gepleegd op 22 maart 2011 in mijn woning aan de [adres 2] te Hoogezand. Men heeft het sluitwerk van een bovenlichtje aan de achterzijde van de woning geforceerd. In mijn woning heeft men op diverse plekken gezocht. Men heeft een grijs afgesloten geldkistje meegenomen. Hierin zat een bedrag van 1500 euro en diverse sieraden (een ring, een ketting en vier armbanden) van Turks goud, alsmede een overschrijvingsbewijs van een auto met kenteken [kenteken]. Ook een portable PSP speler en de bos reservesleutels zijn weggenomen.
Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 25 maart 2011, opgenomen vanaf pagina 2128 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 22 maart 2011 werd door mij een forensisch onderzoek naar sporen verricht i.v.m. een woninginbraak aan de [adres 2] te Hoogezand. Ik zag dat een bovenlicht boven een deur aan de achterzijde van de woning kapot was. Ik zag dat het uitzetijzer afgebroken was. Ik zag op de onderdorpel van genoemd bovenlicht bloedsporen. Dit bloed werd door mij veiliggesteld onder SIN AADE8915, spoornummer 7551, bloedspoor.
Een NFI rapport nr. 2011.04.18.016 d.d. 4 juli 2011, opgemaakt door ing. H.J. van Paassen, opgenomen vanaf pagina 2120 van voornoemd dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het DNA in het sporenmateriaal met de identiteitszegel AADE8915NL#01 kan afkomstig zijn van [verdachte], met een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte degene is geweest die de inbraken heeft gepleegd. Naast de aangiften zijn er in beide gevallen biologische sporen aangetroffen op plekken waar de dader de woningen is binnengedrongen. Uit onderzoek is gebleken dat deze sporen afkomstig zijn van verdachte. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat zijn sporen daar zijn aangetroffen. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen in het dossier te vinden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de sporen daar op andere wijze terecht zijn gekomen dan dat zij daar zijn achtergelaten door de dader.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
3.
hij in de periode van 31 december 2009 tot en met 1 januari 2010, te Slochteren, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning gelegen aan de [adres 1], alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vijf euro, toebehorende aan een ander dan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
4.
hij op 22 maart 2011, te Hoogezand, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een geldkistje en vijftienhonderd euro, en een hoeveelheid sieraden (een ketting en vier armbanden en een ring) en een kentekenoverschrijvingsbewijs en een portable playstationspeler en een hoeveelheid sleutels, toebehorende aan [slachtoffer 6], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Strafbaarheid van de feiten

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
3.
Diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
4.
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een op te leggen straf, aangezien hij voor algehele vrijspraak heeft gepleit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, alsmede de vordering van de officier van justitie, het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de privacy van de bewoners en aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Juist in de eigen woonomgeving dient een ieder zich veilig te kunnen voelen. Niet alleen heeft verdachte angstgevoelens bij de bewoners veroorzaakt, die, zo leert de ervaring, vaak nog lange tijd voortduren, er gaan ook veel tijd en kosten gemoeid met de afwikkeling van dit soort vervelende feiten. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan. De rechtbank houdt ook rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in 2012 nog is veroordeeld voor een diefstal met geweld. De rechtbank houdt voorts rekening met het lange tijdsverloop sinds de pleegdata van de bewezen verklaarde feiten. Het betreft feiten uit respectievelijk 2010 en begin 2011 en de behandeling ter zitting kon pas in november 2013 plaatsvinden, omdat het Openbaar Ministerie deze feiten tegelijkertijd met de andere feiten (de overval) ter terechtzitting wilde aanbrengen. In die zaak (de overval) heeft het Openbaar Ministerie overigens geen plausibele reden gegeven voor het lange tijdsverloop sinds de vorige zitting in november 2011, anders dan dat in februari 2012 nog een getuige bij de rechter-commissaris is gehoord en er in april 2012 nieuwe informatie binnen kwam waarop nader onderzoek verricht moest worden, waarvan het proces-verbaal in januari 2013 voltooid is. De rechtbank neemt als uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de straf het voor dit soort feiten geldende oriëntatiepunt dat wordt gehanteerd door de rechtbanken, inhoudende een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden per feit, en zal daarop één maand per feit in mindering brengen vanwege het lange tijdsverloop. Voor het overige ziet de rechtbank geen redenen om van dit uitgangspunt af te wijken.
Vorderingen van de benadeelde partijen (m.b.t. het onder 1 en 2 ten laste gelegde)
Als benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], wonenden te Hoogezand.
De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Beoordeling
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vorderingen worden ontvangen en kunnen zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen (m.b.t. het onder 1 en 2 ten laste gelegde)
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], wonenden te Hoogezand, niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.W. Janssen, voorzitter, H.L. Stuiver en
M.J.B. Holsink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 december 2013.
Mr. Janssen was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.