ECLI:NL:RBNNE:2013:8019

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
580616 - CV EXPL 13-2981
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eenzijdige wijziging van extra salarisbetaling zonder wijzigingsbeding en niet voldaan aan criteria Stoof/Mammoet

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, ging het om een vordering van de erven van een overleden werknemer, [eiser], tegen zijn voormalige werkgever, [gedaagde]. De erven vorderden betaling van een bedrag van € 4.632,15, vermeerderd met wettelijke rente, wegens achterstallige salarisbetalingen die volgens hen waren overeengekomen. De werknemer was in dienst getreden als timmerman/metselaar en had in 2008 en 2009 een extra beloning van € 1.000,00 per jaar ontvangen, uitbetaald in wekelijkse termijnen. Na het overlijden van [eiser] op 24 juli 2013, werd de procedure voortgezet door zijn erven.

De rechtbank oordeelde dat er geen wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst was opgenomen, waardoor de werkgever niet eenzijdig de arbeidsvoorwaarden kon wijzigen. De rechter stelde vast dat de extra betaling van € 1.000,00 per jaar een arbeidsvoorwaarde was, ondanks dat deze niet schriftelijk was vastgelegd in de arbeidsovereenkomst. De werkgever had niet voldoende onderbouwd dat de extra betaling slechts een bonus was en dat er geen verplichting bestond om deze te betalen. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet had aangetoond dat de werknemer niet meer recht had op deze extra beloning na 2009.

De vordering van de erven werd toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 3.264,09 netto toekende, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 10% en wettelijke rente. De kosten van de procedure werden ook aan de werkgever opgelegd, aangezien deze als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het vonnis werd uitgesproken op 18 december 2013 door mr. B. van den Bosch, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 580616 \ CV EXPL 13-2981
Vonnis d.d. 18 december 2013
inzake
[naam],
bij leven wonende te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam],
eiser, hierna de erven [eiser] te noemen,
gemachtigde drs. M. Slager, M. Slager Advies en Bemiddeling,
(9781 DA) Verbindingsweg 10, Bedum,
tegen
de besloten vennootschap [naam],statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam] [adres] te [plaatsnaam],
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde mr. M.C. Lips, ARAG.
PROCESGANG
[eiser] heeft bij dagvaarding, op de daarin geformuleerde gronden, gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.632,15 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
[gedaagde] heeft de vorderingen betwist.
Bij vonnis van 22 mei 2013 is een comparitie van partijen gelast. [eiser] is op 24 juli 2013 overleden. Voormelde comparitie heeft geen doorgang gevonden.
De procedure is nadien op naam van de erven van wijlen [eiser] voortgezet.
Partijen hebben vervolgens over en weer hun standpunten nader toegelicht. De erven van [eiser] hebben bij repliek de vordering vermeerderd tot een bedrag van € 4.896,14 te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag van de voldoening.
Vervolgens is vonnis nader bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

1.De feiten

1.1
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
1.2
[eiser] is op [datum] in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] in de functie van timmerman/metselaar.
1.3
[gedaagde] heeft over 2008 en 2009 aan [eiser] naast zijn salaris een bedrag betaald van € 1.000,00 per jaar, uitbetaald in 40 wekelijkse termijnen van € 25,00.
In een brief van 28 januari 2010, met als onderwerp:
"Afhandeling 4 daagse werkweek 2009"is onder meer vermeld:
"3) Afspraak extra € 25 per week Toen wij de afspraak hebben gemaakt ging het in totaal om 40 weken en derhalve € 1.000,00. Een deel daarvan wordt via de loon betaald door toeslag fietsengeld. In 2008 hebben wij dezelfde methode gevolgd. Volgens ons is dit geheel overeenkomstig de afspraak van in totaal € 1.000,00 per jaar."

2.Het standpunt van de erven van [eiser]

2.1
[gedaagde] heeft aan [eiser] in 2008 de toezegging gedaan om € 1.000,00 per jaar te betalen in 40 wekelijkse termijnen van € 25,00.
Over de jaren na 2009 heeft [gedaagde] niet, althans niet volledig aan die betalingsverplichting voldaan. Over 2010 is betaald € 159,20 en over 2011 € 134,40.
In de inleidende dagvaarding wordt over de periode tot en met 2012 een bedrag gevorderd aan achterstallige betalingen van € 2.706,40, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50 %, de wettelijke rente, en voorts de achterstallige betalingen over 2013, tot dat moment zeven weken á € 25,00, € 175,00.
2.2
De erven van [eiser] hebben bij repliek de vordering vermeerderd. Aan achterstallige betaling wordt, berekend tot de datum van overlijden van [eiser] op 24 juli 2013, gevorderd een bedrag aan hoofdsom van € 3.264,09. Aan wettelijke verhoging wordt gevorderd een bedrag van € 1.632,05. Tevens wordt de wettelijke rente gevorderd.
2.3
Bij repliek is voorts het volgende aangevoerd.
[eiser] verrichtte naast zijn werkzaamheden als timmerman/metselaar aanvullende werkzaamheden. Zo was hij verantwoordelijk voor de coördinatie van de werkzaamheden op de bouwplaats, stemde hij af met leveranciers, opdrachtgevers, architecten, onderaannemers en nam hij deel aan bouwvergaderingen. Dit zijn taken die uitstijgen boven het niveau van timmerman/metselaar. Mede in verband daarmee zijn [eiser] en [gedaagde] in 2008 een structurele extra beloning overeengekomen van € 1.000,00 netto per jaar.
2.4
[gedaagde] heeft eerst begin 2011 aangegeven dat die betaling pas kon plaatsvinden als er voldoende middelen beschikbaar waren. [eiser] heeft daartegen steeds geprotesteerd. Betwist wordt dat sprake was van een bonus waarbij [gedaagde] een discretionaire bevoegdheid had die al dan niet toe te kennen. Er zijn ook geen criteria gesteld waaraan [eiser] dan had moeten voldoen.
2.5
De extra betaling is als nettobedrag overeengekomen. [gedaagde] dient dan ook de vordering te bruteren zodat na aftrek van de loonheffing het gevorderde bedrag als nettobedrag overblijft.

3.Het standpunt van [gedaagde]

3.1
Bij antwoord is aangegeven dat [eiser] een gewaardeerde kracht is in de onderneming van [gedaagde]. [eiser] heeft met het oog daarop zelf om een extra beloning gevraagd. Op zijn aandringen is over 2008 en 2009 aan hem een bonus toegekend van
€ 1.000,00 per jaar.
Over de jaren daarna heeft hij echter geen aanspraak op die bonus. Dat is tussen partijen niet afgesproken en vanwege de economische omstandigheden in de bouwsector, kan [gedaagde] zich een dergelijke bonus ook niet veroorloven.
3.2
[gedaagde] heeft bij dupliek nader aangegeven dat er geen sprake is van een contractuele verplichting om aan [eiser] als vast onderdeel van zijn salaris een bonus toe te kennen. Een dergelijke afspraak maakt geen onderdeel uit van de arbeidsovereenkomst en is ook nooit gemaakt. Het staat [gedaagde] dan ook vrij al dan niet een bonus toe te kennen aan een werknemer. Vanaf 2010 is er voor gekozen om dat niet te doen.
3.3
[gedaagde] maakt bezwaar tegen de vermeerdering van eis in dit stadium. Daarmee wordt gehandeld in strijd met de eisen van een goede procesorde.

4.Beoordeling

4.1
Allereerst is aan de orde de vraag of sprake is van een tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarde en wat de aard en strekking is van die arbeidsvoorwaarde.
4.2
Overwogen wordt dat de omstandigheid dat de aanspraak op betaling van een extra bedrag van € 1.000,00 per jaar niet is opgenomen in een schriftelijk vastgelegde arbeidsovereenkomst niet maakt dat daarmee geen sprake is van een tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarde.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] aan [eiser] over de jaren 2008 en 2009 een betaling van € 1.000,00 per jaar heeft gedaan, uitbetaald in 40 termijnen van
€ 25,00. Tussen partijen staat vast dat afspraken zijn gemaakt over voormelde aanspraak. Op die basis zijn aan [eiser] die betalingen gedaan. [gedaagde] heeft die afspraak ook bevestigd in haar brief van 28 januari 2010. Daarmee is sprake van een arbeidsvoorwaarde in voormelde zin.
4.3
De erven van [eiser] hebben bij repliek nader gesteld dat die betaling mede bedoeld was voor de genoemde extra taken die [eiser] boven op zijn functie als timmerman/metselaar bij [gedaagde] heeft verricht. Voorts is gesteld dat [eiser] in 2010 en 2011 regelmatig heeft verzocht de beloning uit te keren zoals overeengekomen is.
[gedaagde] heeft die stellingen niet, althans niet voldoende concreet, betwist. [gedaagde] heeft gesteld dat sprake is van een bonus. Zij heeft echter niet gesteld, ook niet na het daarop gerichte verweer van (de erven van) [eiser] dat en aan welke criteria de toekenning van die bonus was gerelateerd. [gedaagde] heeft evenmin, althans niet voldoende concreet, gesteld dat tussen partijen destijds uitdrukkelijk is overeengekomen dat voormelde betalingen slechts over de jaren 2008 en 2009 zouden worden gedaan.
Bij ontbreken van afspraken in die zin mocht [eiser] als werknemer er van uitgaan dat daarmee sprake was van een vaste aanspraak op betaling van een bedrag van € 1.000,00 per jaar.
Om die redenen wordt aan bewijslevering ook niet toegekomen.
4.4
Niet gesteld of gebleken dat sprake is van een wijzigingsbeding in de arbeidsovereenkomst op grond waarvan tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarden eenzijdig door [gedaagde] kunnen worden gewijzigd.
4.5
Vervolgens is aan de orde de vraag of het niet betalen van voormeld bedrag per jaar valt aan te merken als een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden dat [eiser] had dienen te accepteren.
In zijn arrest van 11 juli 2008 (
LJNBD1847, Stoof/Mammoet) heeft de Hoge Raad criteria ontwikkeld voor beantwoording van de vraag of de werknemer gehouden is om een voorstel, dat verband houdt met gewijzigde omstandigheden op het werk, te accepteren. Allereerst dient te worden onderzocht of de werkgever als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en voorts of het door hem gedane voorstel redelijk is. Na beantwoording van voormelde vragen dient te worden onderzocht of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden. Bij dit alles moeten steeds alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
4.6
[gedaagde] heeft in feite slechts gesteld dat haar financiële situatie mede gelet op de totale situatie in de bouwsector, niet meer toeliet dat zij dit bedrag jaarlijks aan [eiser] betaalde. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een functiewijziging en/of dat de door de erven van [eiser] expliciet genoemde extra taken niet langer door [eiser] werden uitgeoefend. De kantonrechter is van oordeel dat, mocht de enkele weigering van [gedaagde] al aangemerkt kunnen worden als een voorstel om de betreffende arbeidsvoorwaarde te wijzigen, dergelijke omstandigheden geen voldoende rechtvaardiging opleveren om deze arbeidsvoorwaarde te wijzigen.
Het verweer van [gedaagde] slaagt dan ook niet.
4.7
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis in deze fase van de procedure waar het gaat om de verhoging van de hoofdsom, de brutering en de wettelijke rente.
Overwogen wordt dat [eiser] in de inleidende dagvaarding van 7 maart 2013 al heeft aangegeven dat hij de betaling van de openstaande betalingen van 2013 vordert, zijnde op dat moment zeven weken, en verder de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Na het overlijden van [eiser] op 24 juli 2013 hebben de erven van [eiser] vervolgens de gestelde aanspraak over 2013 berekend op een bedrag van € 557,69 (29/52 maal € 1.000,00). [gedaagde] was gelet op het gestelde in de dagvaarding, er dan ook van meet af aan mee bekend dat beoogd werd ook over 2013 de aanspraak op de extra betaling te vorderen. De vermeerdering aan wettelijke verhoging en rente hangt daarmee direct samen. Niet valt in te zien dat de vermeerdering van eis strijd oplevert met de eisen van een goede procesorde.
Het had op de weg van [gedaagde] als werkgever gelet op de door haar gevoerde salarisadministratie, gelegen aan te geven of de aanspraak op € 1.000,00 per jaar al dan niet netto of bruto was. [gedaagde] heeft echter geen verweer in die zin gevoerd. De gevorderde betalingen aan loon zullen dan ook als nettobedrag worden toegekend.
4.8
Toegewezen wordt een bedrag aan hoofdsom van € 3.264,09 netto. Tevens wordt toegewezen een bedrag aan wettelijke verhoging over voormeld bedrag.
Gelet op alle omstandigheden van het geval wordt die wettelijke verhoging gematigd tot 10% over voormeld bedrag. Tevens is toewijsbaar de wettelijke rente over voormelde bedragen berekend vanaf de dag waarop voormelde bedragen opeisbaar waren tot de dag van volledige betaling.

5.Proceskosten

[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld.
Beslissing:
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van betaling aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 3.264,09 netto, vermeerderd met 10% wettelijke verhoging over dat bedrag en de wettelijke rente over voormelde bedragen vanaf de dag waarop voormelde bedragen opeisbaar waren tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 213,00 aan griffierecht, € 99,93 aan explootkosten en € 350,00 voor salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 18 december 2013 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: BvdB
coll: