Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[A],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens akte vermeerdering van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte van de curator.
2.De feiten
3.Het geschil
4.Het standpunt van de curator
primairevordering - samengevat - het volgende ten grondslag. De aankoop door [B] van de woning c.a. aan de [adres] en het naastgelegen perceel grond te [plaats] heeft plaatsgevonden tijdens het huwelijk van [A] en [B]. Op grond van artikel 61 lid 4 Fw heeft de echtgenoot van de gefailleerde het recht om de goederen terug te nemen die zijn voortgesproten uit de belegging of wederbelegging van gelden die aan de echtgenoot van de gefailleerde buiten de gemeenschap toebehoren, mits de belegging of wederbelegging, in geval van geschil, door voldoende bescheiden is bewezen. Daarvan is in dezen echter geen sprake. Voornoemde woning was ten tijde van de verkrijging geheel bancair gefinancierd, terwijl [A] naast [B] hoofdelijk mededebiteur was ter zake van deze financiering. Gelet daarop moet het ervoor worden gehouden dat de woning c.a. door [B] ten tijde van de verkrijging - in 2001 - niet (voor meer dan de helft) uit eigen vermogen is gefinancierd en derhalve in de boedel valt. Ook het naastgelegen perceel grond valt in de boedel, nu [B] ook ten aanzien daarvan niet, aan de hand van schriftelijke bescheiden, heeft aangetoond dat zij deze onroerende zaak voor meer dan de helft uit eigen vermogen heeft verworven. De door [B] genoten eigen inkomsten waren volgens de curator zeer beperkt en kunnen dan ook niet in relevante mate hebben bijgedragen aan het voor meer dan de helft uit eigen middelen hebben kunnen financieren van de woning en het naastgelegen perceel grond. Aan [B] komt derhalve ter zake zowel de woning c.a. als het naastgelegen perceel grond niet het terugneemrecht ex artikel 61 lid 4 Fw toe.
ten tijde van de verkrijgingvoor meer dan de helft uit eigen middelen is gefinancierd, stelt de curator - kort samengevat - dat [B] ook in dat geval niet heeft bewezen dat zij de betreffende onroerende zaken voor meer dan de helft uit eigen middelen heeft gefinancierd.
5.Het standpunt van [B]
6.De beoordeling van het geschil
na1 januari 2012 ontstaan. Het faillissement van [A] is immers op 2 februari 2012 uitgesproken, waarna pas de eventuele aanspraak van [B] uit hoofde van artikel 61 lid 4 Fw is ontstaan.
het moment van verkrijgingvan de betreffende goederen bepalend. Vermogensverschuivingen tussen de echtgenoten die ná de verkrijging hebben plaatsgevonden, moeten daarom buiten beschouwing worden gelaten.
€ 253,74
€ 452,00.