In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 november 2013 uitspraak gedaan over een klaagschrift van een notaris, die verzocht om teruggave van verzegelde enveloppen met gegevens die hij aan het Openbaar Ministerie had verstrekt. Het klaagschrift was ingediend op 14 juni 2013 en betrof gegevens die volgens de klager onder zijn geheimhoudingsplicht als notaris vielen. De officier van justitie, mr. A.E.M. Doedens, had op 29 augustus 2013 haar zienswijze op het klaagschrift gegeven, waarna de zaak op 16 september 2013 werd doorverwezen naar een meervoudige raadkamer vanwege het principiële karakter van de zaak.
Tijdens de behandeling op 31 oktober 2013 zijn zowel de klager als zijn raadsvrouw, mr. M. Kamp, alsook de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie op basis van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering en artikel 25 lid 9 van de Wet op het notarisambt gegevens had gevorderd met betrekking tot leveringen van onroerend goed, waarbij gebruik was gemaakt van de bijzondere rekening van de notaris. De klager had de gevorderde gegevens verstrekt, maar stelde dat sommige gegevens onder zijn notariële beroepsgeheim vielen.
De rechtbank overwoog dat de geheimhoudingsplicht van de notaris alleen doorbroken kan worden in uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de gevorderde gegevens niet onder de geheimhoudingsplicht van de notaris vielen, en dat de officier van justitie recht had op toegang tot deze informatie. Het klaagschrift werd daarom ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte het belang van een effectieve bestrijding van financieel-economische criminaliteit. De beslissing werd genomen door de voorzitter, mr. J. van Bruggen, en de rechters mrs. L.W. Janssen en C.M.M. Oostdam, in aanwezigheid van griffier A.E. Tuinstra.