ECLI:NL:RBNNE:2013:7322

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
C18/143233/PR RK 13-337
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter wegens vermeende partijdigheid in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker [A] op 5 september 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. B. van den Bosch, kantonrechter bij de Rechtbank Noord-Nederland, omdat hij meende dat de kantonrechter partijdig was. Dit verzoek volgde na een comparitie van partijen op 12 augustus 2013, waarbij mr. Van den Bosch de gelegenheid bood aan [A] om schriftelijk op stukken te reageren of de zitting te schorsen. [A] heeft echter gekozen voor voortzetting van de procedure met overlegging van stukken door de wederpartij. Mr. Van den Bosch heeft op 16 september 2013 laten weten niet in het wrakingsverzoek te berusten.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 27 september 2013 behandeld, waarbij [A] en mr. Van den Bosch aanwezig waren. [A] heeft tijdens de zitting de wrakingskamer gewraakt, maar deze wraking werd op 4 november 2013 afgewezen. In zijn standpunt stelde [A] dat de kantonrechter partijdig was omdat hij de stukken van de wederpartij naar een onjuist adres had verzonden en dat de kantonrechter onvoldoende had ingegrepen tegen deze praktijken. Mr. Van den Bosch betwistte de beschuldigingen van partijdigheid en stelde dat hij [A] voldoende gelegenheid had geboden om op de stukken te reageren.

De rechtbank oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die zouden wijzen op partijdigheid van mr. Van den Bosch. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank stelde vast dat [A] zelf had gekozen voor voortzetting van de procedure, waardoor er geen sprake was van partijdigheid. Tevens werd opgemerkt dat een volgend wrakingsverzoek van [A] niet in behandeling zou worden genomen, omdat dit als misbruik van het wrakingsmiddel werd beschouwd. De beslissing werd op 25 november 2013 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C18 / 143233 / PR RK 13-337
Datum beslissing: 25 november 2013
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[A],
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoeker,
in persoon procederende.

1.Het procesverloop

1.1
Bij brief van 5 september 2013, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 6 september 2013, heeft [A] een schriftelijk verzoek ingediend tot wraking van mr. B. van den Bosch, kantonrechter bij deze rechtbank, waarbij [A] als partij is betrokken. Van het verhandelde van de comparitie van partijen d.d. 12 augustus 2013 is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2
Mr. Van den Bosch heeft bij e-mailbericht d.d. 16 september 2013 aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.3
Het wrakingverzoek is ter zitting van de wrakingskamer d.d. 27 september 2013 behandeld door mr. P. Molema, voorzitter, en mrs. J. de Vroome en A.S. Venema-Dietvorst, leden. [A] is ter zitting verschenen. Mr. Van den Bosch is eveneens ter zitting verschenen en heeft op het verzoek gereageerd aan de hand van een pleitnotitie.
1.4
[A] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling de wrakingskamer gewraakt. Nadat deze wraking bij beslissing van 4 november 2013 is afgewezen, is de beslissing in de onderhavige zaak bepaald op heden.

2.Het standpunt van [A]

De door [wederpartij] in het geding gebrachte stukken zijn opzettelijk naar een onjuist adres verzonden. De kantonrechter heeft [A] de gelegenheid geboden om schriftelijk op de stukken te reageren, de zitting te schorsen teneinde hem de stukken te laten lezen dan wel de zitting aan te houden. [A] heeft van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt. De kantonrechter dient volgens [A] echter ambtshalve in te grijpen tegen deze praktijken. Door dat niet te doen, heeft hij blijk gegeven van partijdigheid.
Mr. Van den Bosch was al op grond van de stukken tot de slotsom gekomen dat [wederpartij] in het gelijk gesteld diende te worden. De vraagstelling was erop gericht feiten en argumenten te vergaren om deze vooringenomenheid om te zetten in een vonnis ten nadele van [A]. Daarbij is meer tijd en aandacht besteed aan de standpunten van [wederpartij] dan aan die van [A].
Met betrekking tot de vraagstelling van mr. Van den Bosch heeft [A] gesteld dat de indexeringsclausule niet van toepassing is. Er dient maandelijks een bedrag van fl. 50,- te worden bijbetaald naast de huur. Dit bedrag dient te worden omgerekend naar een bedrag in euro’s. Indien mr. Van den Bosch dat niet begrijpt is hij onbekwaam dan wel partijdig. Nu [A] van zijn bekwaamheid dient uit te gaan, betekent dat dat mr. Van den Bosch partijdig is.

3.Het standpunt van mr. Van den Bosch

Mr. Van den Bosch heeft aangevoerd niet de (schijn van) partijdigheid te hebben gewekt. [wederpartij] heeft op de zaak betrekking hebbende stukken naar een onjuist adres verzonden. [A] had van deze stukken dan ook geen kennis kunnen nemen. Mr. Van den Bosch heeft hem daarom in de gelegenheid gesteld de stukken tijdens een schorsing door te nemen dan wel de zitting aan te houden of een schriftelijke ronde in te lassen om op de stukken te kunnen reageren. [A] koos voor voortzetting van de procedure met overlegging van de stukken door [wederpartij]. Uit die processuele beslissing, waarover partijen zijn geraadpleegd, blijkt niet van vooringenomenheid.
Ook uit de vraagstelling is niet gebleken van vooringenomenheid. Op basis van het vonnis van 9 maart 1999 van de kantonrechter te Winschoten leek het geen geschilpunt dat [wederpartij] als opvolger kon gelden omdat zij een rechtspersoon is. [A] vond dit wel een punt van geschil; reden waarom mr. Van den Bosch [A] heeft gevraagd of hij een rechtsmiddel tegen voornoemd vonnis heeft ingesteld. Dit was niet het geval.
Om de vorderingen en het verweer te kunnen beoordelen zijn voorts vragen gesteld over de toepassing van de indexeringsclausule. De toepasselijkheid van deze indexeringsclausule is door [A] onder punt 25 van zijn verweerschrift opgeworpen. Daaruit valt bepaald niet op te maken dat beide partijen van mening zijn dat die clausule niet langer van toepassing was.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van [A] is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
4.3 De door [A] gestelde schijn van vooringenomenheid is gebaseerd op het processuele besluit tot voortzetting van de procedure met overlegging van stukken door [wederpartij] en de vraagstelling waaruit naar de mening van [A] voortvloeit dat mr. Van den Bosch partijdig is. De rechtbank kan [A] daarin niet volgen. [A] heeft erkend dat hem de keuze is voorgehouden tot schorsing van de zitting, aanhouding van de zitting dan wel het later bij akte mogen reageren op de stukken van [wederpartij], maar dat hij heeft gekozen voor voortzetting van de procedure met inbreng van de stukken.
De stelling van [A] dat hij mr. Van den Bosch daarmee in de val heeft laten lopen gaat niet op. [A] is immers uitdrukkelijk de gelegenheid geboden om op verschillende manieren de stukken tot zich te nemen. Door zelf voor voortzetting van de procedure te kiezen, is er geen sprake van partijdigheid aan de zijde van mr. Van den Bosch.
Ditzelfde geldt voor de door mr. Van den Bosch gestelde vragen. Deze vragen dienden ter vergaring van informatie om tot een (eind)beslissing te kunnen komen. Dat deze vragen niet zijn gesteld ter bevestiging van het standpunt van [A] kan daaraan niet af doen.
Dit kan niet worden gezien als vooringenomenheid van de rechter. Evenmin is gebleken dat [wederpartij] uitgebreider de gelegenheid heeft gekregen haar standpunten naar voren te brengen. Op basis van het proces-verbaal van de zitting maakt de rechtbank op dat beide partijen in gelijke mate in staat zijn gesteld om hun stellingen te verwoorden en op elkaars standpunten te reageren.
4.4
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat zich geen uitzonderlijke omstandigheid heeft voorgedaan die een zwaarwegende aanwijzing op zou kunnen leveren voor het oordeel dat mr. Van den Bosch jegens [A] een vooringenomenheid zou koesteren of dat dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd zou zijn. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4.5
De rechtbank overweegt voorts dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een volgend wrakingsverzoek van [A] jegens mr. Van den Bosch niet in behandeling zal worden genomen omdat er sprake is van misbruik van het wrakingsmiddel. Dit misbruik is naar het oordeel van de rechtbank gelegen in het feit dat het wrakingsmiddel wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het gegeven is, namelijk “het in de val laten lopen” van mr. Van den Bosch.

5.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de hoofdzaak (588026 / CV EXPL 13-6106) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van [A], indien en voor zover dit is gericht tegen mr. Van den Bosch, niet in behandeling zal worden genomen;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [A], mr. Van den Bosch en [wederpartij].
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Molema, voorzitter, en mrs. J. de Vroome en A.S. Venema-Dietvorst, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2013.
eh