ECLI:NL:RBNNE:2013:7153

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
18-830356-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling tot werkstraf voor mishandeling tijdens voetbalwedstrijd

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 21 november 2013, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en zware mishandeling van een tegenstander tijdens een voetbalwedstrijd op 30 mei 2013 in Woldendorp. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.H. Kappelhof. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van de zwaardere aanklachten en beperkte de straf tot een werkstraf.

De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag en zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verklaringen van getuigen verschilden aanzienlijk, en er was onvoldoende bewijs dat de verdachte daadwerkelijk had getrapt of geschopt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling, omdat hij de aangever met zijn vuist had geslagen, wat letsel en pijn veroorzaakte.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de impact op de aangever en het feit dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld. De rechtbank legde een werkstraf op van 80 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als de straf niet naar behoren werd uitgevoerd. De rechtbank besloot ook dat de tijd die de verdachte in verzekering had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de werkstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830356-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 21 november 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op 14 november 2013. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2013 te Woldendorp, gemeente Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk[aangever] van het leven te beroven,
met dat opzet die [aangever] in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt en/of gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 mei 2013 te Woldendorp, gemeente Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever] in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt en/of gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 mei 2013 te Woldendorp, gemeente Delfzijl, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten[aangever]), in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt en/of gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Uit diverse getuigenverklaringen is af te leiden dat verdachte aangever hard tegen het hoofd heeft getrapt. Verdachte heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou komen te overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit, nu naar zijn mening niet kan worden bewezen dat verdachte aangever (tegen het hoofd) heeft geschopt of getrapt.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht het onder primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Aangever heeft verklaard dat hij als gevolg van een harde vuistslag achter op zijn hoofd op de grond terecht is gekomen, dat vervolgens de keeper op hem af kwam lopen en dat hij zich van het vervolg niets herinnert. Verdachte erkent dat hij aangever met zijn vuist heeft geslagen. Met betrekking tot het vermeende trappen/schoppen heeft verdachte een ontkennende verklaring afgelegd; ook aangever maakt hier geen melding van.
De diverse getuigen hebben verklaringen afgelegd die op essentiële onderdelen van elkaar verschillen. Een aantal getuigen noemt slechts dat verdachte heeft geslagen ([getuige 1], [getuige 2], [getuige 3],[getuige 4], [getuige 5], [getuige 6] en [getuige 7]). Ook zijn er getuigen die verklaren dat verdachte zich alleen schuldig zou hebben gemaakt aan trappen/schoppen ([getuige 8], [getuige 9], [getuige 10], [getuige 11],[getuige 12]). Voorts zijn er getuigen die verklaren dat verdachte zowel geslagen/gestompt heeft als getrapt/geschopt [getuige 13], [getuige 14] en [getuige 15]). De rechtbank neemt in aanmerking dat de overgrote meerderheid van de gehoorde getuigen verklaart dat er ten tijde van het incident sprake was van totale chaos, een vechtpartij waarbij zowel spelers als publiek betrokken waren. Tijdens deze vechtpartij zou iemand op aangever gevallen zijn ([getuige 1]), dan wel diverse spelers zouden op hem hebben gestaan [getuige 9]) of over hem heen zijn gelopen ([getuige 16],[getuige 17] en [getuige 5]).
Voorts is van belang dat ook verschillend is verklaard over de wijze en het moment waarop verdachte zou hebben geschopt: voordat aangever viel ([getuige 8]), tijdens de val van aangever ([getuige 9]), gestampt terwijl aangever op de grond lag ([getuige 13]).
Nu er omtrent de feitelijke toedracht van het gebeuren door de getuigen erg verschillend is verklaard, wellicht mede als gevolg van de hectiek van het moment, is het verloop van een en ander niet eenduidig vast te stellen. Ten aanzien van het ten laste gelegde schoppen/trappen bestaat er naar het oordeel van de rechtbank te veel onduidelijkheid om tot een bewezenverklaring dienaangaande te komen.
Nu niet kan worden bewezen dat verdachte heeft geschopt/getrapt acht de rechtbank het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het meer subsidiair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 1 juni 2013, opgenomen op pagina 95 e.v. van dossier nummer PL01ME 2013056780, d.d. 12 juni 2013, van de politie Groningen, inhoudende de verklaring van [aangever].
Bewezenverklaring
Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 30 mei 2013 te Woldendorp, gemeente Delfzijl, opzettelijk mishandelend,[aangever] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het feit

Hetgeen de rechtbank bewezen acht levert het volgende strafbare feit op:
Meer subsidiair Mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er, mede gelet op zijn standpunt met betrekking tot de bewijsvraag, voor gepleit de op te leggen straf te beperken tot een werkstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen- en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages en het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister alsmede met de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tijdens een voetbalwedstrijd schuldig gemaakt aan mishandeling van een tegenspeler. Bij de bepaling van de strafmaat moet worden meegewogen de hectische situatie waarin het feit zich heeft afgespeeld, waarin ook anderen zich niet onbetuigd hebben gelaten en waarin ook jegens verdachte geweld is gebruikt. Niettemin heeft verdachte met het plegen van de mishandeling de lichamelijke integriteit van aangever geschonden. Aangever is met de ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis en dit heeft verder een grote impact gehad op diegenen die daar getuige van zijn geweest.
De rechtbank heeft tevens gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 23 oktober 2013 niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het door de Reclassering Nederland opgemaakte rapport d.d. 8 oktober 2013 over de verdachte blijkt dat het recidiverisico laag is en dat er geen sprake is van criminogene factoren. Verdachte staat als voetballer geenszins als agressieve speler bekend. Het onderhavige feit lijkt hem te zijn overkomen toen hij tijdens een opstootje, waarbij zijn jongere broer was betrokken, zijn zelfbeheersing heeft verloren.
Nu de rechtbank een minder zwaar feit bewezen acht dan de officier van justitie zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande de oplegging van een werkstraf van na te noemen duur een passende afdoening van de zaak.

Wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 80 (tachtig) uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. G. Eelsing, voorzitter, R.B.M. Keurentjes en
M.J. Oostveen, rechters, in tegenwoordigheid van W. Brandsma als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 november 2013.