5.Het geschil en de beoordeling daarvan
in conventie
5.1.In de onderhavige zaak, waarin een gedaagde partij met een vestigingsplaats in het buitenland in rechte wordt betrokken, dient allereerst te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
5.2.Nu zowel De Boldert als Goewind hun vestigingsplaats hebben in een lidstaat van de Europese Unie, moet de bevoegdheidsvraag primair worden beantwoord aan de hand van de Verordening (EG) nr. 44/2001, verder te noemen "de EEX-Vo". Hoofdregel van die verordening is dat zij die woonplaats hebben in een lidstaat moeten worden opgeroepen voor de rechter van die lidstaat.
5.3.De Boldert heeft voor wat betreft de bevoegdheid van de kantonrechter verwezen naar het in artikel 20.3. van de Metaalunievoorwaarden opgenomen forumkeuzebeding. Nog afgezien van de inhoud van dit forumkeuzebeding - waarin is opgenomen dat dit beding toepassing mist voor zover het in strijd is met dwingend recht - heeft Goewind echter (los van de bevoegdheidsvraag) de toepasselijkheid van de Metaalunievoorwaarden weersproken. De kantonrechter constateert echter dat Goewind is verschenen, zonder de bevoegdheid van de kantonrechter te betwisten. Op grond van artikel 24 EEX-Vo en artikel 9 aanhef en onder a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering acht de kantonrechter zich dan ook bevoegd om kennis te nemen van het onderhavige geschil en wel op grond van deze stilzwijgende aanvaarding van de bevoegdheid door Goewind.
5.4.Gelet op de hoogte van de vordering (die een bedrag van EUR 25.000,00 niet overschrijdt), alsmede gelet op artikel 109 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, acht de kantonrechter zich bovendien zowel absoluut als relatief (gelet op de vestigingsplaats van De Boldert te Heeg) bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen.
5.5.Op internationale overeenkomsten die na 17 december 2009 zijn gesloten, is toepasselijk de Verordening nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo). Op grond van artikel 4 aanhef en onder lid 1 a en/of b is het recht van toepassing van het land waar De Boldert haar gewone verblijfplaats heeft. Op de onderhavige overeenkomst is dan ook Nederlands recht van toepassing.
5.6.De vordering van De Boldert strekt tot betaling van de onder 2.1. genoemde facturen, verminderd met een bedrag van EUR 1.000,00 dat volgens De Boldert door Goewind reeds in mindering hierop is betaald en vermeerderd met rente en kosten.
5.7.Goewind heeft hiertegen - samengevat - aangevoerd dat tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk is gesloten, dat partijen daarbij geen (richt)prijs hebben bepaald, dat Goewind om die reden een redelijke prijs aan De Boldert verschuldigd is en dat het door De Boldert in rekening gebrachte bedrag geen redelijke prijs betreft gelet op de omstandigheid dat De Boldert de opgedragen werkzaamheden volgens Goewind niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat de juistheid van de facturen, door hun onduidelijkheid, niet te beoordelen is.
5.8.De kantonrechter constateert dat De Boldert naar aanleiding van dit verweer bij conclusie van antwoord in reconventie heeft gesteld dat partijen weliswaar geen vaste prijs zijn overeengekomen maar dat zij zijn overeengekomen dat de gebruikte materialen achteraf in rekening zouden worden gebracht, alsmede dat een werkloon van EUR 55,00 per uur in rekening zou worden gebracht. Omdat Goewind deze stelling vervolgens niet (voldoende gemotiveerd) heeft weersproken, zal de kantonrechter van de juistheid hiervan uitgaan. Wat betreft de in rechtsoverweging 2.1 genoemde facturen heeft Goewind weliswaar aanvankelijk gesteld dat een drietal facturen haar niet bekend zijn, maar nadat De Boldert deze facturen alsnog bij conclusie van antwoord in reconventie in het geding had gebracht, is Goewind hier niet nader op ingegaan. Uit de in rechtsoverweging 2.1. genoemde facturen blijkt - zoals De Boldert heeft gesteld - dat De Boldert materialen in rekening heeft gebracht alsmede werkloon tegen een uurtarief van EUR 55,00. Omdat Goewind niet heeft weersproken dat deze in rekening gebrachte materialen daadwerkelijk zijn gebruikt en evenmin heeft weersproken dat de in rekening gebrachte uren daadwerkelijk aan de onderhavige werkzaamheden zijn besteed, zal de kantonrechter uitgaan van de juistheid van de in rechtsoverweging 2.1. genoemde facturen. Goewind is deze in rekening gebrachte bedragen dan ook aan De Boldert verschuldigd, ongeacht de vraag of de nota's voldoende helderheid bieden. De kantonrechter merkt daarbij op dat Goewind geen beroep heeft gedaan op (gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst. De vraag of De Boldert haar werkzaamheden al dan niet naar behoren heeft uitgevoerd komt dan ook slechts aan de orde bij de beoordeling van de reconventionele vordering, voor zover ter zake schadevergoeding door Goewind is gevorderd. De kantonrechter voegt aan het voorgaande nog toe dat Goewind in het kader van het sluiten van de hiervoor in rechtsoverweging 2.3. bedoelde vaststellingsovereenkomst de verschuldigdheid van een bedrag van EUR 23.000,00 (kennelijk inclusief kosten en rente) heeft erkend.
5.9.Op grond van het voorgaande acht de kantonrechter het gevorderde bedrag van EUR 19.628,92 in hoofdsom toewijsbaar. Opgemerkt wordt dat Goewind niet heeft weersproken dat zij een bedrag van EUR 1.000,00 in mindering op de in rechtsoverweging 2.1. genoemde facturen heeft voldaan.
5.10.De Boldert vordert voorts de wettelijke handelsrente vanaf (primair) de respectievelijke factuurdata. Gelet op de omstandigheid dat De Boldert bij conclusie van antwoord in reconventie heeft gesteld dat partijen onderling hebben afgesproken dat een betalingstermijn van 60 dagen in acht zou worden genomen - hetgeen vervolgens niet gemotiveerd is weersproken door Goewind - acht de kantonrechter de wettelijke handelsrente eerst toewijsbaar vanaf 61 dagen na de respectievelijke (in rechtsoverweging 2.1. vermelde) factuurdata, te weten de in artikel 6:119a lid 1 Burgerlijk Wetboek bedoelde dag volgend op de dag die is overeengekomen als de uiterste dag van betaling.
5.11.Goewind zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, waaronder de kosten van het gelegde beslag. Ook de kosten van de twee verzoeken die De Boldert heeft gedaan strekkende tot het verlengen van de termijn waarbinnen de hoofdzaak na beslaglegging dient te worden ingesteld (twee maal griffierecht ter hoogte van elk EUR 575,00) zullen daarbij worden toegewezen. Deze verlengingsverzoeken zijn immers gelet op de inhoud van de rekesten gedaan omdat partijen inmiddels een vaststellingsovereenkomst hadden gesloten maar de concrete uitwerking nog niet gereed was (de kantonrechter begrijpt: de overeengekomen machtiging nog niet was verstrekt). Gelet op de data van deze verzoeken (3 oktober 2012 en 17 oktober 2012) was De Boldert op dat moment inderdaad nog niet in het bezit van de overeengekomen ondertekende machtiging. Goewind heeft immers erkend dat zij deze machtiging op 1 november 2012 aan De Boldert heeft verstrekt. De Boldert heeft ook onweersproken gesteld dat de raadsman van Goewind met de verzochte verlengingen akkoord is gegaan. Gelet op het voorgaande waren de verlengingen van de dagvaardingstermijn dan ook mede in het belang van Goewind, zodat de kantonrechter het redelijk acht deze kosten ten laste van Goewind te laten komen. De kosten aan de zijde van De Boldert worden vastgesteld op:
- explootkosten EUR 92,17
- explootkosten beslag EUR 164,67 (EUR 100,18 + EUR 64,49)
- griffierecht EUR nihil (gelet op beslagkosten)
- griffierecht beslagrekest EUR 1.725,00 (3 x EUR 575,00)
- salaris gemachtigde (incl. beslag) EUR
1.200,00(4 punten x tarief EUR 300,00)
Totaal EUR 3.181,84.
5.12.De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu De Boldert, voor wie terstond na deze uitspraak een grosse beschikbaar zal zijn, daarbij geen belang heeft. Ook zal dit vonnis - anders dan gevorderd - niet uitvoerbaar worden verklaard op alle dagen en uren, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken.
5.13.Goewind stelt dat zij schade heeft geleden ter hoogte van een bedrag van EUR 22.071,98 als gevolg van de omstandigheid dat de door De Boldert tussen de motor en de bestaande stuurmachinepomp geplaatste PTO defect raakte, met als gevolg dat de stuurmachinepomp niet meer werkte en het schip uit koers is geraakt. Het schip is vervolgens naar een reparatiehaven gebracht. De kosten van de reparatie beliepen volgens Goewind een bedrag van EUR 7.691,98. Bovendien bestaat de schade volgens Goewind in een bedrag van EUR 12.000,00 omdat er gedurende 2 dagen niet kon worden gevist, een bedrag van EUR 1.000,00 voor het transport van vis en een bedrag van EUR 1.380,00 ter zake van de kosten van 2000 liter stookolie.
5.13.1.De kantonrechter constateert dat De Boldert gemotiveerd heeft weersproken dat zij toerekenbaar tekort is geschoten. Volgens De Boldert was de stuurmachinepomp de oorzaak van het defect, met welke stuurmachinepomp De Boldert in het geheel geen bemoeienis heeft gehad.
5.13.2.Gelet op de omstandigheid dat Goewind haar stellingen gelet op het gemotiveerde verweer van de zijde van De Boldert niet nader heeft onderbouwd, zal de kantonrechter de vordering van Goewind afwijzen. De Boldert heeft haar stelling dat de PTO defect raakte - en niet de stuurmachinepomp - immers niet onderbouwd. Ook heeft zij niet gesteld dat de PTO defect is geraakt als gevolg van toerekenbaar tekortschieten van de zijde van De Boldert. Goewind heeft bovendien erkend dat zij De Boldert ter zake niet in gebreke heeft gesteld en dat zij de schade - zonder Goewind daarvan op de hoogte te stellen - zelf heeft laten herstellen. De Boldert verkeerde dan ook naar het oordeel van de kantonrechter niet in verzuim. De enkele niet onderbouwde opmerking van Goewind dat de reparatie spoedeisend was, doet daar niet aan af.
5.13.3.Op grond van het voorgaande zal de reconventionele vordering worden afgewezen.
5.14.Goewind zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Nu partijen niet ter comparitie zijn verschenen en er geen inhoudelijk behandeling heeft plaatsgevonden is er aanleiding om in reconventie geen salariskosten voor de comparitie te rekenen.
De proceskosten aan de zijde van De Boldert worden vastgesteld op:
- salaris voor de gemachtigde EUR 400,00 (0,5 x 2 punten x tarief EUR 400,00).