In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2013 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een ondertoezichtstelling na de remigratie van een moeder met haar minderjarige kind naar Bulgarije. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, is met het kind naar Bulgarije verhuisd, waarbij het Bureau Jeugdzorg Groningen (BJZ) op de hoogte was en de moeder heeft begeleid. De kinderrechter oordeelt dat er geen sprake is van een tijdelijke terugkeer naar Nederland, waardoor de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van Brussel II bis niet bevoegd is om het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling te behandelen.
De procesgang begon op 13 december 2012, toen BJZ een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling indiende. De kinderrechter heeft de zaak op 23 januari 2013 met gesloten deuren behandeld, waarbij de vader en zijn raadsvrouw, alsook een vertegenwoordiger van BJZ, aanwezig waren. De vader betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, aangezien de moeder met het kind naar Bulgarije was vertrokken. De kinderrechter overweegt dat de moeder, met de hulp van BJZ, naar Bulgarije is geremigreerd en dat de remigratie niet van tijdelijke aard is.
De kinderrechter concludeert dat de gewone verblijfplaats van het kind in Bulgarije ligt, en dat de Nederlandse rechter derhalve niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij de kinderrechter de sociale en familiale integratie van het kind in Bulgarije heeft meegewogen. De uitspraak eindigt met de verklaring van onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, en de mogelijkheid voor de betrokken partijen om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.