ECLI:NL:RBNNE:2013:710

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
C-18-138019 - JE RK 12-930
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een ondertoezichtstelling na remigratie naar Bulgarije

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2013 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een ondertoezichtstelling na de remigratie van een moeder met haar minderjarige kind naar Bulgarije. De moeder, die alleen het gezag over het kind heeft, is met het kind naar Bulgarije verhuisd, waarbij het Bureau Jeugdzorg Groningen (BJZ) op de hoogte was en de moeder heeft begeleid. De kinderrechter oordeelt dat er geen sprake is van een tijdelijke terugkeer naar Nederland, waardoor de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 van Brussel II bis niet bevoegd is om het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling te behandelen.

De procesgang begon op 13 december 2012, toen BJZ een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling indiende. De kinderrechter heeft de zaak op 23 januari 2013 met gesloten deuren behandeld, waarbij de vader en zijn raadsvrouw, alsook een vertegenwoordiger van BJZ, aanwezig waren. De vader betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, aangezien de moeder met het kind naar Bulgarije was vertrokken. De kinderrechter overweegt dat de moeder, met de hulp van BJZ, naar Bulgarije is geremigreerd en dat de remigratie niet van tijdelijke aard is.

De kinderrechter concludeert dat de gewone verblijfplaats van het kind in Bulgarije ligt, en dat de Nederlandse rechter derhalve niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij de kinderrechter de sociale en familiale integratie van het kind in Bulgarije heeft meegewogen. De uitspraak eindigt met de verklaring van onbevoegdheid van de Nederlandse rechter, en de mogelijkheid voor de betrokken partijen om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknr.: C/18/138019 / JE RK 12-930
beschikking kinderrechter d.d. 13 februari 2013
inzake
* [naam 1], geboren in de gemeente Delfzijl op [datum],
kind van:

[naam 2],

wonende te [adres]
en

[naam 3],

wonende op een bij de rechtbank onbekend adres in Bulgarije.
Het gezag over voornoemde minderjarige berust bij de moeder.

PROCESGANG

Op 13 december 2012 heeft het bureau jeugdzorg Groningen (bjz) een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ingediend, gedateerd 12 december 2012.
Daarbij is overgelegd het hulpverleningsplan en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.
Op 23 januari 2013 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn daarbij: de vader, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Holthinrichs en de heer G. van Luijtelaar namens bjz.
De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.

OVERWEGINGEN

Bij beschikking d.d. 7 februari 2012 is de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd voor de tijd van 1 jaar, ingaande 16 februari 2012.
Bij beschikking d.d. 24 september 2012 is een machtiging tot (spoed) uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken. Deze beschikking is bij beschikking d.d. 2 oktober 2012 bekrachtigd, in die zin dat de machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg is verleend tot 4 oktober 2012.
Standpunt van bjz
Vader heeft [de minderjarige] op 1 november 2012 erkend. Moeder en [de minderjarige] zijn op 19 november 2012 naar Bulgarije vertrokken. Moeder was vlak voor haar vertrek naar Bulgarije uiterst terughoudend in het verstrekken van informatie over haar voorgenomen reis. Zij wilde geen adressen geven. In verband hiermee overwoog bjz om de ondertoezichtstelling niet te verlengen.
De jeugdbeschermer heeft van de wijkagent vernomen dat vader regelmatig bij oma vaderszijde op bezoek is en dat er tussen hen conflicten zijn. Voorts blijkt uit de informatie van de wijkagent dat er signalen zijn dat de moeder met [de minderjarige] voornemens is om in februari 2013 naar Nederland terug te keren. Mocht hiervan sprake zijn dan is het gewenst dat bjz de belangen van [de minderjarige] veilig kan stellen. [de minderjarige] zou zelfs door een voormalig klasgenootje gesignaleerd zijn bij Kerstland.
Zodra bjz over het adres en het telefoonnummer van moeder beschikt zal de gezinsvoogd contact opnemen met de moeder om hetgeen ter zitting naar voren is gebracht met haar te bespreken.
Standpunt van de vader
Volgens de vader woont de moeder met [de minderjarige] in Bulgarije en verblijven zij niet in Nederland.
De vraag is of de Nederlandse rechter bevoegd is. De moeder is in november 2012, in overleg met bjz, met [de minderjarige] naar Bulgarije vertrokken. Ingevolge artikel 8, Brussel IIbis is de rechter bevoegd op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft.
De vader heeft telefonisch contact met de moeder. De moeder acht de ontwikkelingsmogelijkheden van [de minderjarige] in Nederland groter. Daarom zou zij eventueel overwegen terug te keren naar Nederland.
Bij terugkeer zou [de minderjarige], met alle mogelijk hulp, bij oma vaderszijde geplaatst kunnen worden. De vader is bereid tot gezinsopname in de Bron te Beilen, samen met moeder en [de minderjarige].
De gezinsvoogd staat niet achter dit voorstel. Zodra moeder met [de minderjarige] terug zal keren, zal de gezinsvoogd een machtiging tot uithuisplaatsing verzoeken. Daarom blijft vader bij zijn standpunt dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, tenzij de moeder kan terugkeren met een plaatsing van [de minderjarige] bij oma vaderszijde.
De vader probeert de relatie met de moeder, in het belang van [de minderjarige], te herstellen. De vader heeft geen agressieproblemen. Naar aanleiding van de zich in het verleden voorgedaan hebbende agressieproblemen tussen de ouders is vader in therapie gegaan. Deze therapie is voortijdig door vader beëindigd omdat hij geen therapie in groepsverband wilde volgen. Vader heeft geen behoefte aan een onderzoek door het AFPN. Vader twijfelt aan de juistheid van de door bjz naar voren gebrachte informatie omtrent zijn conflicten met oma vaderszijde.
Beoordeling door de kinderrechter
Bjz heeft verzocht de termijn van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam 1] te verlengen omdat bjz via diverse kanalen heeft vernomen dat de moeder voornemens zou zijn met [de minderjarige] terug te keren naar Nederland. Bjz is van mening dat in dat geval de belangen van [de minderjarige] veilig gesteld dienen te worden.
Namens de vader is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ter zake het verzoek van de verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] betwist.
Namens de vader is aangevoerd dat de Nederlandse rechter ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel IIbis niet bevoegd is van het verzoek kennis te nemen, tenzij gesproken kan worden van een tijdelijk verblijf van [de minderjarige] in Bulgarije.
De kinderrechter overweegt dat de moeder met [de minderjarige] in overleg met bjz naar Bulgarije is geremigreerd. Naar aanleiding van deze remigratie is de machtiging tot (spoed) uithuisplaatsing bij beschikking van de kinderrechter van 2 oktober 2012, verleend tot 4 oktober 2012.
Het afscheid van de vader en de oma vaderszijde heeft onder regie van de gezinsvoogd plaatsgevonden, zodat deze contacten konden plaatsvinden zonder dat dit zou leiden tot hernieuwde agressieproblemen.
Er is ten tijde van de beschikking van de kinderrechter 2 oktober 2012 geen sprake geweest van een
tijdelijketerugkeer van de moeder met [de minderjarige] naar Bulgarije.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel IIbis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU moet de gewone verblijfplaats van een kind worden bepaald op basis van een geheel van feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak. Het gaat daarbij om omstandigheden die aantonen dat de aanwezigheid van het kind in een lidstaat een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt.
De moeder, die alleen met het gezag is belast over de minderjarige [naam 1] heeft de Bulgaarse nationaliteit. Het is voor de moeder een logische stap geweest om samen met [de minderjarige], met de hulp en inzet van bjz, en met toestemming van bjz, te remigreren naar Bulgarije. De familie van de moeder, alsmede haar gehele sociale achtergrond liggen in dat land. De relatie tussen de ouders van [de minderjarige] is geëscaleerd. Het is de moeder niet gelukt om zonder de hulp van de vader van [de minderjarige] een zelfstandig leven op te bouwen in Nederland. Het is daarom een logische keuze van de moeder geweest om, samen met [de minderjarige], te remigreren naar Bulgarije.
Op het tijdstip dat de zaak bij de Nederlandse rechter aanhangig is gemaakt is niet gebleken dat deze remigratie van tijdelijke aard is.
De Nederlandse rechter is derhalve op grond van artikel 8, eerste lid, Brussel IIbis in relatie tot artikel 5 van boek 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet bevoegd kennis te nemen van het onderhavige verzoek.

BESLISSING

verklaart zich onbevoegd.
Deze beslissing is gegeven door mr. K.R. Bosker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Kamphuis-van der Veer, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2013.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van deze uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.