In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, vorderde eiser [A] een wijziging van de beheersregeling met betrekking tot een onroerende zaak en een gezamenlijke bankrekening, die hij samen met zijn broer [B] beheert. De broers zijn de nazaten van [D] en hebben in 2003 gezamenlijk een onroerende zaak gekocht. Door onenigheid over het beheer van deze onroerende zaak en de bankrekening, heeft [A] de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij stelde dat [B] het beheer had overgedragen aan een derde, de heer [C], zonder toestemming van [A], wat volgens hem niet toegestaan was. [B] voerde verweer en stelde dat er geen spoedeisend belang was en dat de bestaande beheersregeling niet gewijzigd hoefde te worden.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vorderingen van [A]. Echter, de rechter concludeerde dat de omstandigheden die door [A] werden aangevoerd, niet voldoende zwaarwegend waren om de bestaande beheersregeling te wijzigen. De voorzieningenrechter wees erop dat [B] als beheerder het recht had om zich te laten bijstaan door derden, en dat er geen bewijs was dat [C] niet in staat was om het beheer op een behoorlijke wijze uit te voeren. De vorderingen van [A] werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.