Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 12 augustus 2013,
- het verweerschrift.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 september 2013 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzetschrift tegen een aanvullende heffing van griffierecht. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.F.M. Post, had een aanvraag voor een toevoeging ingediend, maar trok zijn verzoekschrift in zonder een definitieve toevoeging over te leggen. De griffier had daarop een aanvullende nota van € 199,00 gestuurd, welke verzoeker betwistte. Hij stelde dat het griffierecht voor on- en minvermogenden moest worden toegepast, omdat hij een aanvraag had ingediend voor rechtsbijstand.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en de Wet op de rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat het griffierecht verschuldigd is vanaf de indiening van het verzoekschrift en dat verzoeker op het moment van intrekking van zijn verzoekschrift geen afschrift van het besluit tot toevoeging had overgelegd. Dit was in strijd met de vereisten van de wet, die stipuleert dat een afschrift van het besluit tot toevoeging voor de einduitspraak moet worden overgelegd.
De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij recht had op een vermindering van het griffierecht en dat de griffier terecht de aanvullende nota had verzonden. Het verzet werd dan ook ongegrond verklaard. De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. L.T. de Jonge op dezelfde datum.