Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 26 augustus 2013,
- het verweerschrift.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 september 2013 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzet tegen het griffierecht. Verzoeker, mr. U.R. Slangenberg, had verzet aangetekend tegen de betaling van het griffierecht van € 274,00 in een zaak die geregistreerd stond onder nummer C18/142334/FA RK 13-1666. Verzoeker stelde dat het griffierecht ten onrechte was geheven, omdat hij het toevoegingsbewijs niet had meegestuurd bij zijn verzoekschrift, wat hij toeschreef aan de afwezigheid van de secretaresse door vakantie.
De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De rechtbank oordeelde dat het griffierecht verschuldigd is vanaf de indiening van het verzoekschrift en dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor het indienen van de juiste stukken. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet kon aantonen dat hij door omstandigheden die niet aan hem toe te rekenen waren, het toevoegingsbewijs niet had kunnen overleggen. De rechtbank wees erop dat verzoeker zelf zorg moet dragen voor een goede administratie, ook tijdens vakantieperiodes.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waarmee het eerder geheven griffierecht van € 274,00 in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. L.T. de Jonge.