ECLI:NL:RBNNE:2013:6958

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
C18/142966/HA RK 13-186
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen griffierecht in toevoegingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 16 september 2013 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzet tegen het griffierecht. Verzoeker, mr. U.R. Slangenberg, had verzet aangetekend tegen de betaling van het griffierecht van € 274,00 in een zaak die geregistreerd stond onder nummer C18/142334/FA RK 13-1666. Verzoeker stelde dat het griffierecht ten onrechte was geheven, omdat hij het toevoegingsbewijs niet had meegestuurd bij zijn verzoekschrift, wat hij toeschreef aan de afwezigheid van de secretaresse door vakantie.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De rechtbank oordeelde dat het griffierecht verschuldigd is vanaf de indiening van het verzoekschrift en dat verzoeker zelf verantwoordelijk is voor het indienen van de juiste stukken. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet kon aantonen dat hij door omstandigheden die niet aan hem toe te rekenen waren, het toevoegingsbewijs niet had kunnen overleggen. De rechtbank wees erop dat verzoeker zelf zorg moet dragen voor een goede administratie, ook tijdens vakantieperiodes.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waarmee het eerder geheven griffierecht van € 274,00 in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. L.T. de Jonge.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/142966 / HA RK 13-186
Beschikking van 16 september 2013
in de zaak van
MR. U.R. SLANGENBERG,
kantoorhoudende te Winschoten,
verzoeker,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK GRONINGEN,
gevestigd te Groningen,
verweerder.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 26 augustus 2013,
  • het verweerschrift.

2.De standpunten

2.1.
Verzoeker verzet zich tegen betaling van het griffierecht ad € 274,00 inzake de zaak [A] tegen [B], welke zaak is geregistreerd onder nummer C18/142334/FA RK 13-1666. Verzoeker stelt dat op het verzoekschrift in die zaak is aangegeven dat het een zaak op toevoegingsbasis betrof. Het toevoegingsbewijs is echter bij afwezigheid van de secretaresse in verband met vakantie door verzoeker vergeten mee te sturen. Verzoeker is daarom van mening dat in redelijkheid en billijkheid niet vastgehouden kan worden aan het vastgestelde bedrag van € 274,00 en dat dit bedrag moet worden verlaagd naar € 75,00.
2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzet ongegrond moet worden verklaard. Hij verwijst daarbij naar artikel 3, lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) en artikel 16 lid 1 a Wgbz. Verweerder is van mening dat hij het juiste griffierecht heeft berekend.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 3, lid 4 Wgbz is het griffierecht verschuldigd vanaf de indiening van het verzoekschrift respectievelijk het verweerschrift en dient het griffierecht binnen vier weken nadien bijgeschreven te worden op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt dan wel ter griffie is gestort.
3.2.
In artikel 16 Wgbz staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
1. De griffier heft het griffierecht voor onvermogenden dat is opgenomen in de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, indien op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, is overgelegd:
a. een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of
b. een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat het inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet.
2. Kan een partij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven nog geen afschrift van het besluit tot toevoeging overleggen ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan haar zijn toe te rekenen, maar heeft zij wel een aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de Rechtsbijstand ingediend, dan heft de griffier het griffierecht voor onvermogenden, indien de desbetreffende partij een afschrift van die aanvraag overlegt.
3. (…)
4. Kan een partij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven geen stukken als bedoeld in het eerste en tweede lid overleggen ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan haar zijn toe te rekenen, maar kan zij voordat de rechter het eindvonnis heeft gewezen dan wel de eindbeschikking heeft gegeven alsnog een van de stukken, bedoeld in het eerste lid, overleggen, dan wordt het griffierecht verlaagd tot het griffierecht voor onvermogenden dat is opgenomen in de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, en wordt het te veel betaalde griffierecht door de griffier teruggestort.
3.3.
In de onderhavige zaak staat vast dat op het tijdstip waarop het griffierecht werd geheven geen stuk als genoemd in artikel 16 lid onder a of b Wgbz was overgelegd. Volstaan is slechts met de vermelding dat het een zaak op toevoegingsbasis betrof. De griffier heeft derhalve op goede gronden het gangbare griffierecht van € 274,00 geheven. Dit ligt slechts anders indien artikel 16 lid 2 dan wel 4 Wgbz van toepassing is.
3.4.
Gesteld noch gebleken is dat op het tijdstip waarop het griffierecht werd geheven verzoeker nog geen afschrift van het besluit tot toevoeging kon overleggen ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem toe te rekenen waren. Door verzoeker is slechts gesteld dat door afwezigheid in verband met de vakantie het toevoegingsbewijs is vergeten mee te sturen. De uitzondering als genoemd in artikel 16 lid 2 Wgbz is derhalve niet van toepassing.
3.5.
De rechtbank begrijpt dat verzoeker een beroep doet op artikel 16 lid 4 Wgbz door te stellen dat in redelijkheid en billijkheid niet vastgehouden kan worden aan het vastgestelde griffierecht van € 274,00 op grond van de door hem gestelde omstandigheden. De rechtbank volgt verzoeker hierin niet. In de zaak tussen [A] en [B] is weliswaar nog geen eindbeschikking gegeven, zo is de rechtbank ambtshalve bekend, doch de aangedragen omstandigheden zijn in redelijkheid aan verzoeker toe te rekenen. Verzoeker dient immers zelf zorg te dragen voor een goed lopende administratie op zijn kantoor, ook tijdens de vakantieperiode. Het feit dat verzoeker het afschrift van het besluit tot toevoeging is vergeten mee te sturen dient dan ook voor zijn rekening en risico te komen.
3.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de griffier op basis van de hem bekende stukken het juiste griffierecht heeft geheven.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart het verzet ongegrond
Deze beschikking is gegeven door mr. L.T. de Jonge en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2013. [1]

Voetnoten

1.coll:cl