ECLI:NL:RBNNE:2013:6673

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
545363 CV EXPL 12-4858
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en geluidsoverlast: beëindiging huurovereenkomst na dagvaarding door verhuurder

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, stond de beëindiging van een huurovereenkomst centraal. De eiseres, Woningstichting de Woonplaats, had de huurovereenkomst met de huurders, aangeduid als [eiser sub 1] en [eiser sub 2], opgezegd wegens geluidsoverlast en het niet gedragen als goede huurders. De huurovereenkomst was op 10 december 2007 tot stand gekomen, maar er ontstonden al snel problemen met de buren, wat leidde tot een reeks klachten van beide partijen. De Woonplaats had meerdere pogingen ondernomen om de situatie te bemiddelen, maar de huurders weigerden een geluidsmeting en toonden onvoldoende bereidheid om het conflict op te lossen.

De rechtbank oordeelde dat de Woonplaats de huurovereenkomst op goede gronden had opgezegd, omdat de huurders zich niet als goede huurders hadden gedragen. De kantonrechter stelde vast dat de huurders ontoelaatbare geluidsoverlast hadden veroorzaakt en dat hun gedrag niet bijdroeg aan een oplossing van het conflict. De vorderingen van de huurders in reconventie, waaronder een huurverlaging en schadevergoeding, werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de Woonplaats zorgvuldig had gehandeld en dat de huurders in de proceskosten moesten worden veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders om zich als goede huurders te gedragen en de noodzaak van samenwerking bij het oplossen van burenconflicten. De beslissing van de rechtbank werd op 17 oktober 2013 uitgesproken, waarbij de huurders in de kosten van de procedure werden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie: Groningen
Zaak\rolnummer: 545363 CV EXPL 12-4858
Vonnis d.d. 17 oktober 2013
inzake
de stichting Woningstichting de Woonplaats,
gevestigd te Enschede en aldaar kantoorhoudende te (7543 BK) aan de Wethouder Beversstraat 175,
eiseres, hierna de Woonplaats te noemen,
gemachtigde: mr. R.F.A. Rorink, advocaat te Enschede ten kantore van KienhuisHoving N.V.,
tegen

1.[naam],

2.
[naam],
bij aanvang van deze procedure beiden wonende [woonplaats],
gedaagden, hierna afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en gezamenlijk [eisers] te noemen,
gemachtigde: mr. N. Hollander, advocaat ten kantore van Li & Van Wieringen te Groningen.
PROCESGANG
De procesgang blijkt uit het volgende:
  • dagvaarding;
  • conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie;
  • conclusie van repliek in conventie; tevens conclusie van antwoord in reconventie;
  • conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie;
  • conclusie van dupliek in reconventie.
Partijen hebben producties in het geding gebracht.
Vonnis is bepaald op heden.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum samen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.
OVERWEGINGEN
In conventie en reconventie

1.De vaststaande feiten

1.1.
Op 10 december 2007 is tussen partijen een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te [plaatsnaam]. De woning maakt deel uit van een appartementencomplex dat wordt verhuurd aan senioren. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden van 12 maart 2004 van toepassing.
1.2.
Kort na het aangaan van voormelde huurovereenkomst zijn er problemen ontstaan tussen [eisers] en (met name) hun onder- en bovenburen, respectievelijk de families [familie B] en [familie A].
1.3.
Sindsdien hebben [eisers] vele brieven verzonden naar (naaste) bewoners van de [straatnaam], alsook aan onder meer de Woonplaats, de politie, de gemeente, diverse klachteninstanties, de Nationale Ombudsman en bemiddelaars.
1.4.
De kern van de inhoud van de brieven van [eisers] betreft het verwijt dat hen (geluids)overlast wordt aangedaan door de families [familie A] en [familie B]. [eisers] verwijten de Woonplaats onder meer aan hen een appartement te hebben verhuurd dat bijzonder gehorig is, dat de Woonplaats de buren [familie A] en [familie B] de hand boven het hoofd houdt en daarnaast dat de Woonplaats [eisers] ten onrechte aanwijzen als de partij die zorgt voor overlast aan de [straatnaam].
1.5.
Sinds juli 2008 heeft de Woonplaats regelmatig klachten ontvangen van bewoners aan de [straatnaam] met betrekking tot ontoelaatbare (geluids)overlast veroorzaakt door [eisers] Zo is in de kern aan de Woonplaats verklaard dat op gezette tijden sprake is van luide muziek, dat er gedurende het gehele etmaal en met name in de nacht dof gedreun tegen de muren is te horen en dat er sprake is van intimiderend gedrag van [eiser sub 1].
1.6.
Op 10 oktober 2008 hebben [eisers] een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Woningcorporaties Twente e.o. inhoudende dat de laminaatvloer van de familie [familie A], de bovenburen van [eisers], voor wat betreft de geluidsoverlast niet aan de daaraan te stellen normen voldoet.
1.7.
Eind 2008, tijdens de procedure bij de klachtencommissie, heeft de familie [familie A] een nieuwe vloer laten leggen in hun woning.
1.8.
In haar advies van 15 januari 2009 heeft voormelde klachtencommissie de klacht van [eisers] afgewezen. Daartoe heeft de commissie (onder meer) het volgende overwogen:
D
e commissie heeft niet kunnen vaststellen of de normen in acht genomen waren bij het leggen van de oude laminaatvloer, maar de commissie laat dat verder onbesproken, omdat inmiddels een nieuwe laminaatvloer is gelegd.De klachtencommissie gaat ervan uit, dat de bedoelde normen[kantonrechter: bedoeld wordt de door de overheid gegeven normen]
bij het leggen van de nieuwe laminaatvloer in acht zijn genomen, nu het bedrijf dat de vloer heeft gelegd zich aan die normen moet houden, nu de corporatie heeft toegezien op het naleven van die normen en nu klager heeft gesteld, dat het geluid thans beter gedempt wordt. In elk geval is niet aannemelijk geworden, dat de normen bij het leggen van de nieuwe laminaatvloer zouden zijn geschonden.[…]
De corporatie heeft toegezegd nog te zullen controleren of de oude laminaatvloer in de gehele woning van de bedoelde bovenburen is vervangen door een nieuwe vloer en, indien en voor zover dat niet het geval mocht zijn, te controleren of de aangetroffen laminaatvloer aan de geldende normen voldoet. Voldoet de bij de bovenburen aanwezige laminaatvloer niet aan de geldende normen, dan wordt de corporatie geacht het nodige te ondernemen om ervoor te zorgen, dat de aanwezige laminaatvloer alsnog aan die normen voldoet.
[…]
Daarbij is nog van belang, dat de klacht van klagers niet aantoonbaar door anderen wordt ondersteund en dat er sprake is van klachten over en weer.[…]
Het gedrag van de bovenburen kan zodanig zijn, dat er sprake is van overlast. De corporatie heeft door de bovenburen veroorzaakte overlast niet kunnen vaststellen en de klachtencommissie evenmin.
1.9.
Ondanks een vermindering van geluidsoverlast, bleven [eisers] sindsdien klagen over de (laminaat)vloer. In augustus 2009 is door [eisers] onder meer een klacht ingediend tegen de politie te Groningen bij de Nationale Ombudsman. Deze klacht is middels een gesprek in januari 2010 afgedaan.
1.10.
In september 2009 hebben [eisers] daarnaast in verband met de laminaatvloer wederom een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Woningcorporaties Twente e.o. Bij brief van 26 maart 2010 heeft de klachtencommissie de klacht wederom afgewezen. De commissie heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de Woonplaats haar in de eerdere procedure toegezegde controle naar de laminaatvloer van de bovenburen naar behoren heeft verricht. Verder heeft zij kort gezegd overwogen dat de door [eisers] gestelde geluidsoverlast door de bovenburen niet aannemelijk is gemaakt. Daarnaast heeft de commissie (onder meer) het volgende overwogen:
Een geluidsmeting zou duidelijk kunnen maken of de bovenburen – ongeacht of de oude, dan wel de nieuwe vloer in hun woning ligt- geluidsoverlast voor klager veroorzaken. Het aanbod van de corporatie om die meting te laten uitvoeren is door klager echter afgeslagen en dat is voor zijn rekening.[…]
[…]
De corporatie zal pas maatregelen tegen een van haar huurders kunnen treffen, als dat onder de gegeven omstandigheden en na afweging van de betrokken belangen verantwoord is.Gelet daarop en gelet op de zorgvuldigheid welke de corporatie bij haar handelen in acht dient te nemen, heeft de corporatie naar behoren gehandeld door geen maatregelen tegen de bovenburen te treffen.
1.11.
De klachten van [eisers] over met name de laminaatvloer en de klachten van de families [familie A] en Noorveld met betrekking tot de geluidsoverlast bleven aanhouden.
1.12.
Naar aanleiding van de klachten van [eisers] heeft de Woonplaats overleg gehad met de Bewonerscommissie en heeft zij daarnaast de buurtagent en diverse bemiddelaars ingeschakeld om tot een oplossing te komen.
1.13.
Op 30 november 2011 heeft de Woonplaats de huurovereenkomst met [eisers] opgezegd tegen 1 juni 2012. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat [eisers] zich niet als goed huurder hebben gedragen en de situatie voor de Woonplaats inmiddels onhoudbaar is geworden.
1.14.
[eisers] hebben bij monde van hun voormalige gemachtigde laten weten zich niet te herkennen in de aan hen verweten gedragingen. Wel bleken [eisers] tegen betaling van een vergoeding en onder afgifte van een “goed huurdersverklaring” in te stemmen met een beëindiging van de huurovereenkomst. De Woonplaats heeft geweigerd hieraan tegemoet te komen. De huurovereenkomst is daardoor niet geëindigd.
1.15.
Nadien, in februari 2012, is het boek van [eiser sub 1] verschenen met de titel “Die honden van boven”. In de loop van het jaar 2011 had [eiser sub 1] de Woonplaats al te kennen gegeven dat hij een boek aan het schrijven was waarin hij zijn bevindingen en ervaringen met betrekking tot de [straatnaam] zou vastleggen.
1.16.
De huisarts van [eiser sub 2] heeft op 6 maart 2012 een medische verklaring opgesteld, waarin is vermeld dat zij als gevolg van escalerende overlast van buren een ernstige stress-stoornis heeft ontwikkeld. Volgens de huisarts is er een medische indicatie voor verhuizing naar een passende woning.
1.17.
Bij brief van 24 augustus 2012, na ontvangst van de dagvaarding in deze zaak op 23 mei 2012, hebben [eisers] onder voorbehoud van al hun rechten de huurovereenkomst met de Woonplaats opgezegd tegen 28 september 2012. Per laatstgenoemde datum hebben zij de woning aan de Woonplaats opgeleverd.

2.Het geschilIn conventie en in reconventie

2.1.
Vanwege de opzegging van de huurovereenkomst van [eisers] heeft de Woonplaats haar bij dagvaarding ingestelde vorderingen ter zake van het beëindigen van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning ingetrokken. Zij handhaaft haar vordering tot veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
2.2.
[eisers] vorderen in reconventie op grond van een gebrek aan de woning een verlaging van de huurprijs van € 200,00 met terugwerkende kracht tot zes maanden voor indiening van deze vordering. Verder maken zij vanwege het gedwongen vertrek aanspraak op een vergoeding van de kosten die zij hebben gemaakt ter verbetering van de woning (het plaatsen van een marmoleum vloer en aanbrengen van behang), met welke verbetering de Woonplaats volgens hen thans ongerechtvaardigd is verrijkt. Daarnaast stellen [eisers] aanspraak te kunnen maken op verhuiskosten.
2.3.
Partijen hebben de vorderingen over en weer betwist. Waar nodig zal de kantonrechter hierna in de beoordeling nader op de stellingen van partijen ingaan.

3.De beoordeling

In conventie
3.1.
De Woonplaats heeft de tussen partijen gesloten huurovereenkomst conform artikel 7:271 van het Burgerlijk Wetboek (BW) opgezegd. De inhoud van de opzeggingsbrief bevat één van de in artikel 7:274 BW genoemde opzeggingsgronden en voldoet aldus aan de daarvoor geldende eisen. Aangezien de Woonplaats zes weken na de opzegging niet van [eisers] een schriftelijke mededeling heeft ontvangen dat zij in de beëindiging van de huurovereenkomst toestemmen, is deze opgezegde huurovereenkomst ingevolge artikel 7:272 BW aanvankelijk van kracht gebleven. Op grond van laatstgenoemd artikel is de Woonplaats vervolgens deze procedure gestart en heeft in essentie gevorderd een tijdstip te bepalen waarop de opgezegde huurovereenkomst eindigt dan wel de op dat moment nog bestaande huurovereenkomst te ontbinden.
3.2.
Hoewel de huurovereenkomst na het uitbrengen van de onderhavige dagvaarding alsnog is geëindigd en [eisers] het gehuurde inmiddels hebben verlaten, stelt de Woonplaats dat zij [eisers] destijds op goede gronden in rechte heeft betrokken en zij meent dan ook dat [eisers] moeten worden veroordeeld in de proceskosten. [eisers] zijn het hier niet mee eens en stellen dat de Woonplaats de proceskosten zelf heeft te dragen.
3.3.
Voormelde stellingnames van partijen vergt, ondanks de intrekking van de Woonplaats van al haar overige vorderingen, alsnog een inhoudelijke beoordeling daarvan. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
3.4.
De Woonplaats heeft aan de opzegging ten grondslag gelegd dat [eisers] zich niet hebben gedragen zoals een goed huurder betaamt. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is dan ook of de ernst van het door de Woonplaats aan [eisers] verweten wangedrag, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de (ingrijpende) sanctie van beëindiging van de huurovereenkomst ten tijde van de dagvaarding had kunnen rechtvaardigen.
3.5.
De kantonrechter overweegt dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat [eisers] en de families [familie A] en [familie B], de boven- en onderburen van [eisers], met elkaar in onmin leefden. Los van de oorzaak van de gegeven disharmonie, partijen verwijten elkaar het veroorzaken van overlast, betaamt het een goed huurder om hierover met elkaar in gesprek te treden om zodoende te proberen een einde te maken aan de onhoudbaar geworden situatie en om in de toekomst in harmonie met elkaar te kunnen wonen.
3.6.
Weliswaar hebben [eisers] de familie [familie A] bij brief van 7 juli 2008 uitgenodigd voor een gesprek, maar niet kan worden miskend dat deze brief een dreigende, intimiderende en dwingende ondertoon bevat. [eisers] hebben niet mogen verwachten dat een dergelijke toenadering op veel sympathie van de buren kon rekenen.
3.7.
Verder blijkt uit het dossier dat [eisers] hun ervaringen met de families [familie A] en [familie B] per brieven breed hebben uitgemeten met de overige bewoners, waarbij zij de families [familie A] en [familie B] in een ongunstig daglicht hebben geplaatst. Los van de gegrondheid van de klachten tegen deze families, is de kantonrechter van oordeel dat één en ander niet bijdraagt aan het oplossen van een conflict en bovendien kan niet worden uitgesloten dat [eisers] de families hiermee enkel meer tegen zich in het harnas hebben gejaagd.
3.8.
De Woonplaats heeft bovendien gesteld dat [eisers] vanaf een bepaald moment ontoelaatbare geluidsoverlast hebben veroorzaakt ten aanzien van de families [familie A] en [familie B] door dag en nacht zeer luide muziek, gesproken teksten en gesnurk af te spelen en gebonk en gedreun tegen de muren te veroorzaken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Woonplaats deze stelling voldoende gemotiveerd onderbouwd door het overleggen van tal van door haar ontvangen klachtbrieven. Aan het enkele verweer van [eisers] dat deze klachten zijn gebaseerd op het door hem uitgebrachte boek gaat de kantonrechter voorbij. Vast staat immers dat het boek is uitgebracht in de maand februari 2012, terwijl de klachtbrieven daarvoor bij de Woonplaats zijn ingediend. De kantonrechter stelt dan ook vast dat sprake is geweest van ontoelaatbare geluidsoverlast van de zijde van [eisers] Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat de Woonplaats onweersproken heeft gesteld dat de families [familie A] en [familie B] voor de komst van [eisers] (nagenoeg) geen geluidsoverlast hebben ervaren aan de [straatnaam].
3.9.
Op grond van het dossier moet worden vastgesteld dat de Woonplaats zich de situatie tussen de desbetreffende huurders heeft aangetrokken en vanaf het begin de wijkagent en de voormalige bewonerscommissie zijn ingeschakeld. Verder staat als onweersproken vast dat diverse keren is geprobeerd een mediationtraject op gang te krijgen tussen de betrokken bewoners. Zo heeft de voormalige teamleider Wonen Landelijk van de Woonplaats, de welzijnsorganisatie Torion alsook mevrouw Kalfsbeek daartoe een poging ondernomen.
3.10.
De Woonplaats heeft gesteld dat deze pogingen tot bemiddeling door de opstelling van [eisers] niet uit de verf zijn gekomen. Dit wordt ook bevestigd door de door de Woonplaats overgelegde verslaglegging van mevrouw Kalfsbeek, die in de periode van augustus 2011 tot en met oktober 2011 heeft getracht partijen met elkaar aan tafel te krijgen. Hierin is geconcludeerd dat de families [familie A] en [familie B] bereid waren om te praten over de situatie en dat deze bereidheid bij [eisers] ontbrak.
hebben dit naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd weersproken. Weliswaar wijzen zij naar de door hen als productie 6 bij conclusie van antwoord overgelegde brief van de Nationale Ombudsman, maar daarin is enkel vermeld dat is afgesproken dat [eisers] het geschil met de buren via buurtbemiddeling zullen proberen te beslechten. Niet blijkt daaruit dat zij vervolgens hun volledige medewerking hebben verleend aan de daarop in gang gezette bemiddelingspogingen. Dat op initiatief van [eisers] is ingezet op bemiddeling, zoals zij stellen, doet niet ter zake.
3.11.
Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de kantonrechter voldoende worden vastgesteld dat [eisers] onvoldoende bereidheid en inzet hebben getoond om te trachten het gerezen burengeschil op een fatsoenlijke wijze met elkaar op te lossen. Deze nalatigheid is in strijd met hetgeen een goed huurder betaamt. Met name deze opstelling alsook de door [eisers] veroorzaakte ontoelaatbare geluidsoverlast leveren naar het oordeel van de kantonrechter een zodanige tekortkoming op in de huurdersverplichtingen dat de sanctie van beëindiging van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. In de gegeven situatie en gelet op de door de Woonplaats te behartigen belangen van haar overige huurders kon van de Woonplaats niet langer worden gevergd de huurovereenkomst met [eisers] te laten voortduren. De conclusie is dan ook dat de Woonplaats [eisers] ter zake op goede gronden in rechte heeft betrokken en [eisers], nu zij eerst na het uitbrengen van de dagvaarding het gehuurde hebben verlaten, in de proceskosten zullen worden veroordeeld.
In reconventie
3.12.
[eisers] vorderen een huurverlaging van € 200,00 per maand over de periode van zes maanden voorafgaande aan 20 september 2012 tot het einde van de huurovereenkomst. Daaraan hebben zij ten grondslag gelegd dat het appartement zodanig gehorig is, dat dit een gebrek in de zin van artikel 7:206 BW oplevert.
3.13.
De Woonplaats betwist dat sprake is van een gebrek als door [eisers] gesteld. Ter onderbouwing heeft zij een rapport van Schoonderbeek en Partners Advies B.V. van 9 november 2012 met betrekking tot de geluidsisolatie in het geding gebracht. De kantonrechter overweegt dat weliswaar uit dit rapport blijkt dat de geluidsisolatie niet tot de hoogste kwaliteitsklasse behoort en er kans op hinder met betrekking tot de boven elkaar gelegen woningen aan de [straatnaam] is, maar geconcludeerd is dat de bescherming tegen geluidshinder wel valt binnen de normen als gesteld in de toepasselijke Nederlandse Norm NEN voor bestaande bouw.
3.14.
Los van de bouw van het woningcomplex kan het type vloerbedekking tevens van invloed zijn op de mate van eventuele geluidsoverlast. Naar aanleiding van de klachten van [eisers] hebben de bovenburen [familie A] eind 2008 een nieuwe vloer in hun woning aangebracht om aan de klachten van [eisers] tegemoet te komen. Om die reden is de ter zake door [eisers] bij de Klachtencommissie Woningcorporatie Twente ingediende klacht bij haar advies van 15 januari 2009 niet gehonoreerd. Uit het advies volgt dat het bedrijf, dat de nieuwe vloer bij [familie A] heeft gelegd, gehouden is zich aan de daarvoor gestelde normen te houden en daarnaast dat de Woonplaats hierop ook heeft toegezien.
Naar aanleiding van de opnieuw ingediende klacht heeft de Klachtencommissie bij advies van 26 maart 2009 bevestigd dat de Woonplaats voldoende controle heeft verricht ten aanzien van de laminaatvloer van de bovenburen van [eisers] Verder blijkt uit laatstgenoemd advies dat [eisers] een door de Woonplaats aangeboden geluidsmeting teneinde de gestelde overlast te onderzoeken heeft geweigerd.
3.15.
In het licht van voorgaande rechtsoverwegingen is de kantonrechter van oordeel dat [eisers] onvoldoende gemotiveerd hebben onderbouwd dat de normen van geluidsisolatie voor wat betreft de bouw van het complex als de daarin door de familie [familie A] aangebrachte vloer niet vallen binnen de eisen van toelaatbaarheid. Weliswaar kan niet worden uitgesloten en wordt door de Woonplaats ook niet betwist dat er hinder en geluiden uit de naastgelegen woningen kan worden waargenomen, maar dit betekent niet dat de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Gezien hun stellige mening dat wel sprake is van ontoelaatbare geluidsoverlast, valt overigens niet in te zien waarom [eisers] de door de Woonplaats aangeboden geluidsmeting hebben geweigerd. Bovendien is niet althans onvoldoende gebleken dat de door [eisers] gestelde ervaringen van extreme gehorigheid door de overige bewoners wordt gedeeld. Daarbij komt dat [eisers] bij het aangaan van de huurovereenkomst bekend waren dan wel bekend hadden kunnen zijn met het feit dat het een verouderd woningcomplex betreft en bij de bouw daarvan materialen zijn gebruikt die minder geluidsisolerende eigenschappen bezitten dan de materialen die tegenwoordig in de woningbouw worden gebruikt, zoals ook door de klachtencommissie is overwogen. Om vast te kunnen stellen dat sprake is van ontoelaatbare geluidsoverlast als gevolg van een gebrek is thans onvoldoende gesteld. Nu [eisers] ter zake niet hebben voldaan aan hun stelplicht, zal de kantonrechter aan hun bewijsaanbod voorbij gaan.
3.16.
De conclusie is dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een zodanig gebrek aan het woningcomplex waarvan het door [eisers] gehuurde appartement deel uitmaakt, dat een huurprijsvermindering op die grond gerechtvaardigd is. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de Woonplaats zorgvuldig heeft gehandeld omtrent de problematiek tussen [eisers] en de families [familie A] en [familie B]. Zoals uit hetgeen in conventie is overwogen volgt, heeft zij immers door het inschakelen van diverse personen en instanties - tevergeefs - geprobeerd in de kwestie te bemiddelen. Dat [eisers], zoals zij stellen, niet het huurgenot hebben gehad dat zij mochten verwachten, kan dan ook niet aan de Woonplaats worden verweten. De vordering tot huurprijsvermindering zal dan ook worden afgewezen.
3.17.
Uit het voorgaande en hetgeen in conventie is overwogen volgt voorts dat het niet aan de Woonplaats kan worden toegerekend dat de tussen partijen bestaande huurovereenkomst uiteindelijk heeft moeten eindigen. Van het vergoeden door De Woonplaats van eventueel door [eisers] geleden schade kan om die reden geen sprake zijn.
3.18.
Daarnaast overweegt de kantonrechter dat [eisers] ingevolge artikel 7:224 BW gehouden waren om de woning bij het einde van de huurovereenkomst in dezelfde staat op te leveren waarin zij deze bij aanvang van de huur hebben aanvaard.
Dit betekent dat de vastgelijmde marmoleum vloer in beginsel verwijderd had moeten zijn op het moment van oplevering van de woning. Dit beginsel lijdt uitzondering ingeval de vloer met toestemming van de Woonplaats is aangebracht en is afgesproken dat deze bij het eindigen van de huurovereenkomst mocht blijven liggen. Dat sprake is van een dergelijke toestemming is niet althans, in het licht van de uitdrukkelijke betwisting door de Woonplaats, onvoldoende gemotiveerd gesteld. Dat de Woonplaats er bij [eisers] niet op heeft gestaan de vloer te verwijderen heeft enkel te maken met, zo begrijpt de kantonrechter, het feit dat de opvolgend huurder deze heeft willen overnemen. De Woonplaats staat hier buiten en is dan ook geen eigenaar geworden van de vloer. [eisers] kunnen daarom geen aanspraak maken op een schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking van de Woonplaats. De vordering ter zake wordt dan ook afgewezen.
3.19.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
DE BESLISSING
De kantonrechter
In conventie
- veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de Woonplaats tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 94,34 aan dagvaardingskosten, € 109,00 aan griffierecht en € 300,00 aan salaris van de gemachtigde van de Woonplaats;
In reconventie
  • wijst de vorderingen af;
  • veroordeelt [eisers] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de Woonplaats tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 500,00 aan salaris van de gemachtigde van de Woonplaats;
In conventie en reconventie
- verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Bootsma, kantonrechter, en op 17 oktober 2013 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mb