ECLI:NL:RBNNE:2013:6642

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
K L 427387 - CV EXPL 13-2346 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van een arbeidsovereenkomst versus stageovereenkomst

In deze zaak vorderde eiser [A] dat de kantonrechter zou verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door gedaagde [B] onregelmatig was. [A] stelde dat er van 1 april 2012 tot 13 november 2012 sprake was van een arbeidsovereenkomst, terwijl [B] betoogde dat er enkel een stageovereenkomst bestond. De procedure omvatte verschillende schriftelijke stukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord en repliek. De kantonrechter oordeelde dat er in de periode van 1 september 2011 tot 1 april 2012 wel degelijk sprake was van een stageovereenkomst, maar dat de door [A] overgelegde arbeidsovereenkomst niet ondertekend was en niet voldeed aan de vereisten voor een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de elementen arbeid, loon en ondergeschiktheid ontbraken, waardoor de vorderingen van [A] werden afgewezen. In reconventie vorderde [B] terugbetaling van bedragen die hij aan [A] had betaald, maar ook deze vorderingen werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 5 november 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 427387 \ CV EXPL 13-2346
vonnis van de kantonrechter d.d. 5 november 2013
inzake
[A],
wonende te [woonplaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. A.C.F. Mank-Zwerver,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna [A] en [B] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie;
- de conclusie van dupliek in conventie;
- de akte zijdens [B];
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de conclusie van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie
2.1.
[B], handelende onder de naam [B], voert een bedrijf dat diensten verleent op het gebied van licht, geluid en video, inclusief het verhuren van materiaal op die gebieden.
2.2.
Nadat een mondelinge sollicitatie door [A] in augustus 2011 heeft hij vanaf 1 september 2011 gedurende enige tijd stage gelopen in het bedrijf van [B]. Tevens heeft [A] vanaf september 2011 stappen ondernomen om, met behulp van [B], een werkleertraject in te zetten. [B] heeft daartoe in de periode van september tot december 2011 diverse malen contact gehad met betrokkenen bij het UWV te Sneek en Leeuwarden.
2.3.
Op 9 januari 2012 heeft [A] een gesprek gehad met mevrouw [C], re-integratieconsulent bij de gemeente Boarnsterhim (hierna: [C]) in verband met een door [A] uitgevraagde uitkering in het kader van de Wet Investeren in Jongeren (hierna: WIJ). De gemeente heeft [A] daarbij verzocht om vóór 1 februari 2012 bepaalde gegevens in te sturen.
2.4.
De WIJ-aanvraag is door de gemeente niet in behandeling genomen.
2.5.
Op 17 april 2012 heeft [B] aan [A] een e-mailbericht gezonden dat, voor zover hier van belang, luidt:
"Geen probleem om tot wanneer ook maar vrij te nemen.
Geef het aan je krijgt accoord."
2.6.
Bij e-mailbericht van 23 april 2012 heeft [B] aan [A] bericht:
"Hoi [A],
Bijgaand conceptje…
Loonberekening krijg ik morgen."
met aangehecht een (ongetekende) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, van 1 april 2012 tot 31 maart 2013. Het document vermeldt verder, voor zover hier van belang:
"De werknemer ontvangt alleen salaris over gewerkte uren. Eens per maand bespreken ondergetekenden de gewerkte uren n.a.v. de specificatie die werknemer indient. (…) De werknemer ontvangt een bruto maandloon € van op basis van een 40 urige werkweek."
Het loon staat niet in het document vermeld.
2.7.
Op 15 augustus 2012 heeft [B] van zijn salarisadministrateur een
e-mailbericht ontvangen dat, voor zover hier van belang, luidt:
"Op verzoek van [D] zend ik u bijgaand een proforma loonberekening van [A]."
Het bij het e-mailbericht gevoegde document is getiteld "
Proforma - salarisspecificatie", heeft als afzender "
Proforma administratie" met het adres van [B], is gericht aan [A], en vermeldt "
salaris periode 2012 - 1 - M". Het op de specificatie vermelde bruto salarisbedrag bedraagt EUR 1.575,00. [B] heeft dit document in augustus 2012 doorgestuurd naar [A].
2.8.
In de periode van 13 juni tot 1 november 2011 heeft [B] negen keer wisselende bedragen naar een rekening van [A] overgemaakt, in totaal EUR 6.400,00.
2.9.
Op 13 november 2012 heeft [B] aan [A] per e-mailbericht en per aangetekend schrijven, voor zover hier van belang, bericht:
"Na overleg met - en instemming van uw collega's is er besloten om u per direct uw ontslag aan te zeggen."
2.10.
Bij brief van 18 februari 2013 heeft de gemachtigde van [A] [B] verzocht om betaling van achterstallig salaris, vakantiebijslag en de gefixeerde schadevergoeding. [B] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.11.
In een e-mail bericht van 21 juni 2013 heeft [C] aan [B], voor zover hier van belang, het volgende bericht:
"Hierbij bevestig ik onderstaand en beschrijf nogmaals de route vanuit de gemeente.
De heer [A] heeft zich op 30 december 2011 gemeld bij het Werkbedrijf in Leeuwarden voor een uitkering in het kader van de Wet WIJ (Wet Investeren in Jongeren). Van het Werkplein heeft hij het intakeformulier Wet Investeren in Jongeren ontvangen.
De bedoeling van de Wet WIJ was dat een jongere eerst een werkleeraanbod moest accepteren en daarna pas recht op een uitkering heeft. Met dit doel heeft ondergetekende met de heer [A] gesproken op het gemeentehuis in Grou op 9 januari 2012 en hierbij het intakeformulier besproken en tevens mogelijk werkleeraanbod bij [B]. Hier ook telefonisch kontakt met de heer [B] over gehad. Doel van dit werkleeraanbod zou zijn om met behoud van uitkering te beginnen, met hopelijk kans op een baan. Zo is het ook met de heer [A] op 9 januari gesproken. En zo was het ook met de heer [B] besproken vanuit de gemeente. Om echter vanuit de gemeente ondersteuning te kunnen bieden moest eerst zijn recht op een uitkering vastgesteld worden en daarvoor is de heer [A] een Inlichtingenformulier meegegeven met nummer: 2012/00096. Dit zou hij spoedig met de daarbij behorende bewijsstukken bij de gemeente inleveren. Omdat wij op 25 januari 2012 nog niets ontvangen hadden is hem een brief gestuurd om dit inlichtingenformulier met gegevens voor 1 februari 2012 in te leveren. Ondergetekende heeft ook een keer telefonisch kontakt met hem gezocht en hierbij gaf de heer [A] aan dat hij het z.s.m. in zou leveren.
Omdat de gemeente na 1 februari 2012 nog niets ontvangen had/ en niets gehoord heeft van de heer [A] is op 16 februari 2012 een beschikking naar de heer [A] gestuurd, dat zijn aanvraag buiten behandeling gelaten is (artikel 4:5 lid 1 Awb) omdat er geen informatie of bericht van de heer [A] was ontvangen."

3.De vordering

in conventie
3.1.
[A] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de opzegging door [B] van de arbeidsovereenkomst onregelmatig is gegeven;
II. [B] veroordeelt tot betaling aan [A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van:
- het achterstallig loon over de periode van april 2012 tot en met 13 november 2012 ten bedrage van EUR 10.593,75 netto minus het reeds betaalde salaris van totaal EUR 6.400,00 netto, zijnde totaal een bedrag van EUR 4.193,75 netto;
- de vakantiebijslag over de periode van april 2012 tot en met 13 november 2012 ten bedrage van 8% over het brutoloon, dat wil zeggen een bedrag van EUR 945,00 bruto;
- de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
- de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip vanaf datum dagvaarding tot aan de dag van betaling;
- de buitengerechtelijke kosten van EUR 700,00;
III. [B] veroordeelt tot betaling van EUR 7.087,50 zijnde de schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 4 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van betaling;
IV. [B] veroordeelt tot afgifte van de loonstrookjes aan [A] over de periode van april 2012 tot aan 13 november 2012;
V. [B] veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[A] voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Van 1 april 2012 tot 13 november 2012 was sprake van een arbeidsovereenkomst tussen [B] en [A] met een salaris van EUR 1.575,00 bruto per maand. Dit salaris is door [B] slechts gedeeltelijk voldaan, zodat [B] gehouden is het achterstallige salaris alsnog te voldoen, alsmede de niet betaalde vakantiebijslag. Voorts heeft [B] verzuimd om aan [A] salarisspecificaties te verschaffen. Dit dient alsnog te geschieden. De arbeidsovereenkomst is vervolgens door [B] onregelmatig opgezegd per 13 november 2012 omdat er geen sprake was van een dringende reden en het contract voor bepaalde tijd was aangegaan tot 31 maart 2013. Hierdoor is [B] schadeplichtig geworden, in welk verband [A] de gefixeerde schadevergoeding vordert, te weten het bedrag dat [A] bij voortduring van de arbeidsovereenkomst aan salaris zou hebben ontvangen tot 31 maart 2013.
3.3.
[B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[B] vordert, na toelichting van zijn vordering bij akte, dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk bij voorraad,
I. [A] veroordeelt tot terugbetaling van een bedrag van EUR 6.400,00;
II. [A] veroordeelt tot betaling van een bedrag van EUR 1.096,62 plus EUR 414,28, tezamen EUR 1.510,90, aan kosten juridische bijstand;
III. [A] veroordeelt tot rectificatie en het betalen van gevolgschade inzake [A]'s negatieve propaganda omtrent het bedrijf van [B] richting klanten en leveranciers;
IV. [A] veroordeelt tot het ophalen van zijn privébezittingen en rijwiel die zonder toestemming zijn opgeslagen in en naast de bedrijfsloods van [B];
V. [A] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.5.
[B] voert daartoe - samengevat - het volgende aan. [A] heeft aangegeven door omstandigheden buiten zijn schuld in financiële problemen te zijn geraakt. [B] heeft dit aanvankelijk geloofd en geld overgemaakt naar [A] opdat hij daarmee zijn schulden kon betalen. Later heeft [B], onder andere van een vorig werkgever, begrepen dat [A] onwaarheden verkondigt en ten onrechte de schuld bij anderen legt. [B] vordert daarom de door hem gedane betalingen terug. Ook heeft [B] in maart en april 2013 juridische hulp ingeroepen om te reageren op de sommaties van de gemachtigde van [A]. Die kosten dient [A] te vergoeden.
3.6.
[A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling

in conventie
4.1.
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of er van 1 april 2012 tot 13 november 2012 sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst, zoals door [A] gesteld, of dat (nog steeds) sprake was van een stageovereenkomst, zoals door [B] tot zijn verweer aangevoerd. De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW sprake dient te zijn van de drie karakteristieke kenmerken arbeid, loon en ondergeschiktheid.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat er in ieder geval van 1 september 2011 tot 1 april 2012 sprake was van een stageovereenkomst. Een zodanige overeenkomst is geen arbeidsovereenkomst omdat de door de stagiaire verrichte werkzaamheden primair gericht zijn op het verwerven en/of uitbreiden van de eigen kennis en ervaring van de stagiaire, zodat het element 'arbeid' in de zin van artikel 7:610 BW ontbreekt. De vraag die ter beantwoording voorligt is of deze stageovereenkomst per 1 april 2012 is gewijzigd in een arbeidsovereenkomst of dat de stageovereenkomst is voortgezet.
4.3.
De door [A] in het geding gebrachte arbeidsovereenkomst is niet door partijen ondertekend en is op een wezenlijk punt (de vermelding van de hoogte van het loon) niet ingevuld. Het bestaan van een arbeidsovereenkomst kan uit dat document dan ook niet worden afgeleid. Hetzelfde geldt voor de pro forma loonspecificatie, nu uit deze specificatie blijkt dat de berekening geen betrekking heeft op een specifieke periode. Ook uit de begeleidende e-mails bij deze stukken volgt niet dat partijen per 1 april 2012 een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan, waarbij het tijdstip waarop de pro forma loonspecificatie is verzonden (augustus 2012) daarvoor eveneens een contra-indicatie is. Nu uit deze stukken het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet kan worden afgeleid is de vraag of uit de door partijen overigens aangevoerde omstandigheden volgt dat hun relatie per 1 april 2012 dient te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend, waartoe het volgende wordt overwogen.
4.4.
Uit de uit het e-mailbericht van 17 april 2012 volgende vrijheid die [B] aan [A] gunde om zelf te bepalen wanneer en tot hoe lang hij vrij wilde nemen, volgt dat het element 'ondergeschiktheid' ontbrak in hun relatie. Het feit dat [B] wel geïnformeerd wilde worden wanneer [A] afwezig wilde zijn, maakt dat niet anders, nu dit als een normaal onderdeel van de bedrijfsvoering van [B] kan worden beschouwd. Ook het element 'loon' ontbreekt. [B] heeft weliswaar in de periode van juni tot november 2011 op wisselende momenten wisselende bedragen naar een rekening van [A] overgemaakt, maar deze betalingen zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet te kwalificeren als loonbetalingen. Er vonden geen inhoudingen plaats, de betalingen zijn niet met de vermelding 'salaris' of 'loon' gedaan, er zijn geen onderliggende salarisspecificaties en er is geen enkele relatie tussen de gedane betalingen en het bedrag aan salaris dat volgens [A] overeen zou zijn gekomen (EUR 1.575,00 bruto per maand). Uit de door [B] overgelegde e-mail van [C] van 21 juni 2013 volgt voorts dat er - zoals ook door [B] erkend - wel sprake was van een voornemen van [B] om [A] op enig moment een arbeidsovereenkomst aan te bieden, maar dat dit pas zou gaan spelen op het moment dat [A] naar tevredenheid een werkleertraject zou hebben doorlopen, in combinatie met een door [A] te ontvangen uitkering onder de WIJ. Hiervan is, zo volgt uit het betreffende e-mailbericht, geen sprake geweest doordat de gemeente de daarvoor benodigde formulieren niet (tijdig) van [A] retour heeft ontvangen. Uit de door [B] uitgesproken intentie om op enig moment een arbeidsovereenkomst aan te gaan volgt evenwel niet dat daarvan ook daadwerkelijk per 1 april 2012 sprake is geweest. Tenslotte volgt dit ook niet - zoals door [A] aangevoerd - uit de door [B] gebruikte bewoording in zijn brief van 13 november 2012 (de aanzegging van ontslag) omdat deze bewoording ook gebruikt kan worden voor de beëindiging van een stageovereenkomst.
4.5.
[A] heeft aangeboden om een tweetal getuigen ([E] en [F]) te doen horen die zouden kunnen verklaren dat [A] per 1 april 2012 in dienst is getreden bij [B]. Dit bewijsaanbod wordt gepasseerd omdat het geen betrekking heeft op de feitelijke constellatie waarop de stelling van [A] dat er per 1 april 2012 sprake was van een arbeidsovereenkomst is gebaseerd, maar op een zuiver juridische vraag. Aldus heeft het aanbod geen betrekking op feiten die tot een beslissing in de zaak kunnen leiden.
4.6.
Door [A] is tevens een beroep gedaan op het rechtsvermoeden van art. 7:610a BW, stellende dat [A] ten behoeve van [B] gedurende drie opeenvolgende maanden wekelijks, dan wel gedurende tenminste twintig uur per maand, tegen beloning arbeid heeft verricht. [B] heeft dit gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [A] nagelaten zijn beroep op dit rechtsvermoeden betreffende de aard van de relatie tussen partijen voldoende te onderbouwen. [A] heeft daartoe immers niets anders aangevoerd dat hetgeen hij reeds heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat per 1 april 2012 sprake was van een arbeidsovereenkomst, ter zake waarvan de kantonrecher hiervoor heeft overwogen dat de daarvoor benodigde elementen 'ondergeschiktheid' en 'loon' ontbreken. Voorts heeft [A] nagelaten te onderbouwen dat sprake was van 'arbeid' in plaats van het krachtens een stageovereenkomst verrichten van werkzaamheden die primair gericht waren op het verwerven en/of uitbreiden van de eigen kennis en ervaring van de stagiaire. [A] heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat de activiteiten die hij ná 1 april 2012 verrichtte voor [B], afweken van hetgeen hij voordien, krachtens een stageovereenkomst, deed. De kantonrechter tekent daarbij nog aan dat de enkele omstandigheid dat in de loop van de uitvoering van een stageovereenkomst het accent geleidelijk meer komt te liggen op productieve arbeid, niet betekent dat de rechtsverhouding tussen partijen stilzwijgend wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst. De aard van de stageovereenkomst brengt nu eenmaal mee dat de stagiaire geleidelijk (meer) productieve arbeid gaat verrichten.
4.7.
Het vorenstaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat [A] heeft nagelaten voldoende feiten en/of omstandigheden te stellen waaruit voortvloeit dat de relatie tussen partijen dient te worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst. Aan bewijslevering wordt dan niet toegekomen. De vordering sub I. van [A] zal worden afgewezen. Nu de overige vorderingen van [A] hierop voortbouwen, zullen ook die worden afgewezen.
in reconventie
4.8.
[B] vordert in reconventie terugbetaling van door hem aan [A] gedane betalingen, vergoeding van kosten van juridische bijstand, een rectificatie met schadevergoeding en een gebod tot het ophalen van privébezittingen.
4.9.
[A] heeft zich tegen de vordering in reconventie allereerst verweerd met een beroep op niet-ontvankelijkheid, omdat de vordering van [B] niet dadelijk bij antwoord zou zijn ingesteld. Dit verweer wordt verworpen waartoe de kantonrechter het volgende overweegt. De vordering in reconventie is wel degelijk dadelijk bij antwoord ingesteld. Het feit dat er pas in een later stadium gelegenheid is gegeven voor conclusie van antwoord in reconventie is het gevolg van het feit dat dezerzijds aanvankelijk over het hoofd is gezien dat bij antwoord in conventie tevens een vordering in reconventie was ingesteld, welke omissie later is hersteld. Het feit dat [B] zijn vordering in reconventie naderhand heeft toegelicht, maakt evenmin dat deze niet dadelijk bij antwoord is ingesteld, nu de toelichting geen nieuwe onderdelen van de vordering bevat en alle onderdelen van de eis in reconventie wel reeds bij antwoord in conventie zijn vermeld.
4.11.
[A] heeft voorts tot zijn verweer aangevoerd dat de grondslag voor de vorderingen ontbreekt. Dit verweer treft doel, waartoe de kantonrechter het volgende overweegt. [B] heeft verzuimd zijn vorderingen sub I. en II. in zodanige mate te onderbouwen dat daaruit op te maken is op welke grond(en) [A] gehouden zou zijn om tot betaling van de door [B] gevorderde bedragen over te gaan. Het enkele feit dat [B] het sub I. gevorderde bedrag aan [A] heeft voldaan om redenen waar hij thans niet meer achter staat, is daarvoor onvoldoende. Ook het feit dat [B] kosten heeft moeten maken voor juridische bijstand is op zich zelf geen grondslag voor de vordering sub II. terwijl iedere verdere onderbouwing ontbreekt. Voor wat betreft de vordering sub III. heeft [B] nagelaten te onderbouwen op welke wijze sprake zou zijn van negatieve propaganda die van een zodanige aard is dat dit voor rectificatie in aanmerking komt, terwijl ook de gestelde geleden schade niet is onderbouwd. Voor wat betreft de vordering sub IV. heeft [B], tegenover het gemotiveerde verweer van [A] dat van opgeslagen privébezittingen geen sprake is, eveneens nagelaten zijn vordering op dit punt nader te onderbouwen. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.12.
In de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding om, zowel in conventie als in reconventie, de proceskosten te compenseren aldus dat iedere partij, zowel in conventie als in reconventie, de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
5.2.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
5.3.
compenseert de kosten aldus dat iedere partij, zowel in conventie als in reconventie, de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2013.
244