8.Advies
Spoor 2 traject inzetten.
1.11.[B] Verzekeringen heeft dit advies van de arbeidsdeskundige opgevolgd en een begeleiding 2de spoor traject laten inzetten voor[A].
1.12.Op 18 juni 2013 is de mondelinge behandeling van het kort geding voortgezet, ter gelegenheid waarvan [B] Verzekeringen nadere stukken in het geding heeft gebracht. Op 2 juli 2013 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de kort geding procedure en de vorderingen van[A] afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe onder meer overwogen:
4.3.Aan de verder door [A] gevorderde door [B] te verschaffen duidelijkheid over de te vervullen functie en een functieprofiel is met het overleggen door [B] van een 'functieprofiel administratief medewerker' naar het oordeel van de kantonrechter eveneens in voldoende mate voldaan. Voorts heeft [B] gemotiveerd gesteld, met de verwijzing naar de gewijzigde organisatiestructuur binnen haar bedrijf, dat er gewijzigde omstandigheden zijn die tot de functiewijzigingen hebben geleid en daarmee voldoende duidelijkheid verschaft over haar beweegredenen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan van [B] onder de huidige omstandigheden, te meer nu niet voorzienbaar is of en zo ja hoe [A] haar werkzaamheden weer zal hervatten, thans niet meer worden verwacht.
1.13.De bedrijfsarts heeft[A] met ingang van 8 oktober 2013 volledig arbeidsgeschikt verklaard en daarbij, voor zover hier van belang, het volgende op schrift gesteld:
Heden 8 oktober 2013 sprak ik uw medewerkster mevrouw [A] op het verzuimspreekuur. Zoals u bekend heeft betrokkene zich ziek gemeld vanwege arbeidsomstandigheden die betrokkene als ziekmakend ervaart.
Een verstoorde arbeidsrelatie ligt hieraan ten grondslag. Dit wordt ten onrechte opgelost in verzuim, er is n.l. geen sprake van ziekte of gebrek in arbeidsgeneeskundige zin.
Ik acht betrokkene derhalve per 8 oktober volledig arbeidsgeschikt.
2.1.verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [B] Verzekeringen op grond van gewichtige redenen, bestaande in een verandering van omstandigheden die van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve zo spoedig mogelijk dient te eindigen. Deze verandering van omstandigheden bestaat volgens haar uit een zodanige verstoring van de arbeidsverhouding, dat een vruchtbare voortzetting daarvan onmogelijk is gemaakt.[A] is, zo stelt zij, niet langer in staat om haar dienstverband met [B] Verzekeringen te continueren. Door de opstelling van [B] Verzekeringen is[A] gedurende anderhalf jaar arbeidsongeschikt (geweest) en heeft ze te kampen met ernstige psychische klachten.[A]
2.2.[A] stelt dat [B] Verzekeringen vanaf januari 2012 heeft getracht haar ertoe te bewegen dat zij zelf bij [B] Verzekeringen zou vertrekken. Op 16 januari 2012
- toen[A] een functioneringsgesprek verwachtte - werd haar meegedeeld dat zij diploma's moest behalen en dat zij maar eens moest nadenken over haar toekomst bij [B] Verzekeringen. In het gesprek van 1 februari 2012 heeft[A] zich, ondanks haar twijfels over de noodzaak van het behalen van diploma's, bereid verklaard de gevraagde diploma's te gaan halen. Vervolgens heeft op 19 maart 2012 een gesprek plaatsgevonden met onder andere de heer [W], P&O adviseur, waarin de diploma's niet meer ter sprake kwamen, maar waarin[A] werd meegedeeld dat er geen plaats meer voor haar was op de afdeling omdat ze niet full time wilde werken. Zij moest een andere functie gaan vervullen. Hoewel[A] was gezegd dat zij per 11 april 2012 moest doorgeven wat zij wilde, werd haar al op 23 maart 2012 te kennen gegeven dat zij uiterlijk 26 maart 2012 haar antwoord gereed moest hebben. Hierop is[A] in een zware depressie geraakt, tengevolge waarvan ze volledig arbeidsongeschikt is geworden.
2.3.[A] stelt voorts dat zij bereid was een mediationtraject in te gaan, maar dat zij daaraan voorafgaand geïnformeerd wilde worden over de noodzaak om haar functie fulltime uit te oefenen en over de vraag welke andere functie(s) [B] Verzekeringen voor haar beschikbaar had als zij haar eigen functie niet meer zou mogen uitoefenen. Zolang[A] geen antwoord kreeg op die vragen was het voor haar niet mogelijk om het mediationtraject in te gaan.
2.4.Bij brief van 17 januari 2013 werd door [B] Verzekeringen ineens een derde reden voor het niet kunnen terugkeren naar haar eigen functie aan[A] meegedeeld. Er zou een reorganisatie hebben plaatsgevonden en haar functie zou zijn vervallen. Dit terwijl de werkzaamheden die werden uitgevoerd niet zijn verdwenen.
2.5.Aangezien de verstoring in de arbeidsrelatie is ontstaan als gevolg van verwijtbaar handelen van [B] Verzekeringen, dient volgens[A] aan haar een ontbindingsvergoeding te worden toegekend. Indien[A] jonger was geweest had de handelwijze van [B] Verzekeringen reden moeten zijn voor toepassing van de kantonrechtersformule met een correctiefactor fors hoger dan 1. Gezien haar leeftijd is evenwel aanbeveling 3.5 van de kantonrechtersformule van belang, waardoor de vergoeding in beginsel beperkt is tot de verwachte inkomensderving tot aan de pensioendatum van[A]. Op basis van die aanbeveling kan de vergoeding evenwel hoger zijn dan de verwachte inkomstenderving indien verwijtbaarheid, risicosfeer en de overige omstandigheden billijkheidshalve aanleiding geven tot een andere vergoeding. Die uitzondering is hier volgens[A] van toepassing en[A] verzoekt daarom om toekenning van een vergoeding van € 40.000,- bruto. Dit bedrag bestaat - uitgaande van de situatie dat zij een Ziektewet- of WW-uitkering zal ontvangen - uit een bedrag van € 6.000,- bruto wegens een inkomstenderving van 30% gedurende een periode van een jaar (de tijd tot aan het moment waarop zij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt), een verlies aan pensioeninkomsten van € 10.000,- (uitgaande van het geval dat[A] 85 jaar wordt en berekend aan de hand van een geschatte verminderde pensioenopbouw van circa € 500,- per jaar over een periode van 20 jaar) en tot slot een bedrag van ruim € 15.000,- exclusief btw aan door[A] gemaakte advocaatkosten, nu[A] zich door het verwijtbaar handelen van [B] Verzekeringen genoodzaakt heeft gezien om deze kosten te maken.
Het standpunt van [B] Verzekeringen
3.1.[B] Verzekeringen heeft verweer gevoerd. [B] Verzekeringen heeft daartoe aanvankelijk primair aangevoerd dat de gevorderde ontbinding diende te worden afgewezen wegens het ontbreken van een wijziging in de omstandigheden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [B] Verzekeringen - gezien de na indiening van het verweerschrift aan haar bekend geworden verklaring van de bedrijfsarts dat[A] per 8 oktober 2013 weer volledig arbeidsgeschikt is - haar verweer met betrekking tot het afwijzen van het verzoek tot ontbinding wegens ontbreken van gewijzigde omstandigheden laten varen. Ook [B] Verzekeringen acht terugkeer van[A] thans niet meer mogelijk, waarmee zij niet langer bezwaar maakt tegen de gevorderde ontbinding.
3.2.[B] Verzekeringen betwist evenwel dat haar van de ontstane situatie enig verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft nimmer de wens gehad om de arbeidsovereenkomst met[A] te beëindigen. Ook nadat[A] arbeidsongeschikt was geworden, is de insteek van [B] Verzekeringen steeds gericht geweest op terugkeer van[A] bij [B] Verzekeringen danwel - toen bleek dat terugkeer niet mogelijk was - op re-integratie bij een andere werkgever via het tweede spoor.
3.3.[B] Verzekeringen voert voorts tot haar verweer aan dat binnen haar organisatie de gewijzigde regelgeving en de diplomaplicht bekend was en dat in het gesprek van 16 januari 2012 (welk gesprek volgens [B] Verzekeringen geen functioneringsgesprek was) dit ook met[A] besproken is. Omdat[A] kort voor haar pensioendatum zat is toen aan haar gevraagd of zij nog wel bereid was aan de diplomaplicht te voldoen of dat zij dan liever een andere functie zou verkiezen. Daarnaast is haar de mogelijkheid geboden om, wanneer ze dat zou wensen, vervroegd uit te treden. [B] Verzekeringen is hierin, zo stelt zij, transparant geweest en zij heeft alle opties open met[A] besproken.[A] heeft, anders dan zij thans stelt, in de bespreking op 1 februari 2012 uitdrukkelijk aangegeven dat zij niet bereid was om de benodigde cursussen te volgen.
3.4.Met betrekking tot het mediationtraject heeft [B] Verzekeringen aangevoerd dat de mediator meerdere keren tevergeefs getracht heeft een afspraak te maken voor een intakegesprek. De mediator heeft regelmatig met[A] gebeld en de voice-mail ingesproken, maar daarop heeft zij niet gereageerd. De vraag in welke functie[A] zou moeten re-integreren was bij uitstek een onderwerp om in het mediationtraject te bespreken. De mediator heeft zulks ook aangegeven. Doordat[A] vervolgens bij voorbaat van [B] Verzekeringen verlangde dat deze de uitkomst van de mediation kenbaar zou maken, werd door[A] de mediation op slot gezet.
3.5.Ten aanzien van het vervallen van de functie van[A] geldt, aldus [B] Verzekeringen, dat de werkzaamheden die[A] voorheen verrichtte (met name de jachtverzekeringen) nog maar incidenteel voorkomen en op eenvoudige wijze konden worden ondergebracht bij gediplomeerde collega.
3.6.Nu het[A] is die weg wil, dient volgens [B] Verzekeringen geen vergoeding aan[A] ten laste van [B] Verzekeringen te worden toegekend. Voor het geval er wel een vergoeding wordt toegekend, beroept [B] Verzekeringen zich op aanbeveling 3.5 van de kantonrechtersformule. De vergoeding kan niet hoger zijn dan de verwachte inkomstenderving tot de leeftijd waarop de werknemer naar verwachting met pensioen was gegaan als de arbeidsovereenkomst niet was ontbonden. Het voordeel uit een WW-uitkering moet daarbij betrokken worden. Er dient geen rekening te worden gehouden met de werkgeversbijdrage aan de pensioenpremie omdat die bijdrage ook niet meetelt bij de berekening van de B-factor in de kantonrechtersformule. De inkomensderving van[A] zal maximaal ongeveer € 6.000,- bedragen. Er zijn voorts geen bijzondere omstandigheden, risico's of te maken verwijten die aanleiding zijn om een vergoeding hoger vast te stellen dan de inkomensschade.
4.1.[A] heeft in haar verzoekschrift gesteld dat zij niet langer in staat is om haar dienstverband met [B] Verzekeringen te continueren. Na een aanvankelijke betwisting hiervan heeft [B] Verzekeringen bij aanvang van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift aangegeven dat zij dit standpunt van[A] thans deelt. Nu beide partijen aangeven dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord is dat terugkeer van[A] op de werkvloer bij [B] Verzekeringen niet tot de mogelijkheden behoort, zal de kantonrechter het verzoek van[A] strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijzen.
4.2.De vraag die vervolgens ter beantwoording voor ligt is of er aanleiding is om daarbij aan[A] een vergoeding toe te kennen ten laste van [B] Verzekeringen. Bepalend daarbij zijn in wiens risicosfeer de ontbindingsgrond ligt en of er sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van (in dit geval) de werkgever. Nu beide partijen van mening zijn dat terugkeer op de werkvloer niet langer mogelijk is, is de kantonrechter van oordeel dat de ontbindingsgrond in gelijke mate in de risicosfeer van zowel de werkgever als de werknemer ligt. Resteert de vraag naar de verwijtbaarheid. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van enige mate van verwijtbaarheid aan de zijde van [B] Verzekeringen bij het ontstaan van de verstoorde arbeidsrelatie, waartoe het volgende wordt overwogen. De kern van het conflict tussen partijen is gelegen in het verschil in perceptie van hetgeen op 16 januari, 1 februari en 16 maart 2012 is besproken. Nu [B] Verzekeringen heeft verzuimd deze gesprekken schriftelijk vast te leggen - ook nadat haar duidelijk moet zijn geworden dat met name die onduidelijkheid bijdroeg aan de arbeidsongeschiktheid van[A] - heeft [B] Verzekeringen daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het tussen partijen in geschil blijven van wat er tijdens die gesprekken aan de orde is gekomen en wat daarbij is gezegd. Bij[A] heeft zich kennelijk het gevoel genesteld dat [B] Verzekeringen van haar af wil(de), en vanuit die beleving is zij ook de vervolggesprekken ingegaan. [B] Verzekeringen kan worden verweten dat zij voormelde gesprekken niet schriftelijk heeft vastgelegd noch de (besproken) opties schriftelijk aan[A] heeft bevestigd, waardoor voormelde verschillen in beleving hebben kunnen ontstaan. Daarnaast had van [B] Verzekeringen mogen worden verwacht dat zij het tussen partijen dreigende conflict tijdig had onderkend en daarop adequaat had gereageerd. Ook het feit dat - toen[A] ziek thuis zat - contact met[A] volgens [B] Verzekeringen vermeden diende te worden, betekent niet dat [B] Verzekeringen geen blijk van medeleven aan[A] mocht tonen. Ook op dat punt is [B] Verzekeringen naar het oordeel van de kantonrechter tekort geschoten. Anderzijds heeft ook[A] bijgedragen aan verdere verharding van het conflict door te weigeren mee te werken aan mediation totdat duidelijkheid was verkregen over de functie waarin zij zou kunnen re-integreren. Partijen hadden in het kader van de mediation de wijze waarop zij de gesprekken van 16 januari 2012, 1 februari 2012 en 16 maart 2012 hebben ervaren, kunnen bespreken. Door de opstelling van[A] blijft die beleving, zo is tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift gebleken, tussen partijen in staan. Voor wat betreft het verloop van het verdere reïntegratieproces - het doorlopen van het 1ste en 2de spoor - zijn aan [B] Verzekeringen naar het oordeel van de kantonrechter geen verwijten te maken.
4.3.Het vorenstaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat het ontstaan van het arbeidsconflict in zodanige (beperkte) mate aan [B] Verzekeringen te wijten is dat - indien zou worden geabstraheerd van het gestelde in aanbeveling 3.5. - er in beginsel aanleiding zou zijn om een vergoeding met factor C= 0,5 aan[A] toe te kennen. Gezien het feit dat[A] over ongeveer een jaar met pensioen zou gaan, is er evenwel aanleiding om te zien of aanbeveling 3.5. maakt dat een geringere vergoeding dient te worden toegekend.
4.4.Aanbeveling 3.5. bepaalt dat indien de verwachte inkomstenderving tot aan de redelijkerwijs te verwachten pensioneringsdatum van de werknemer lager is dan de uitkomst van de formule, de vergoeding wordt berekend aan de hand van die inkomstenderving, tenzij verwijtbaarheid, risicosfeer en de overige bijzondere omstandigheden billijkheidshalve aanleiding geven tot een andere vergoeding. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat uit hetgeen hierboven is overwogen reeds voortvloeit dat geen sprake is van zodanige overige bijzondere omstandigheden. Het feit dat[A] zich genoodzaakt zag een (kort geding) procedure tegen [B] Verzekeringen te starten waarvoor zij hoge kosten heeft moeten maken is geen relevante factor, nu de vraag voor wiens rekening de daaruit voortvloeiende kosten komen reeds is beoordeeld door de rechter die in kort geding vonnis heeft gewezen.
4.5.De hoogte van de aan[A] toe te kennen vergoeding dient aldus te worden gemaximeerd op haar inkomstenderving tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Deze inkomstenderving bestaat in ieder geval uit haar verlies aan loon verminderd met haar (verwachte) aanspraken op een uitkering krachtens de sociale verzekeringswetten. Nu[A] recentelijk voor 100% arbeidsgeschikt is geoordeeld herleeft daarmee in beginsel haar aanspraak op uitbetaling van 100% van haar salaris. Voor de vraag welke inkomsten zij zal derven ten gevolge van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient derhalve haar 100% salaris als uitgangspunt te worden genomen, verminderd met de verwachte inkomsten uit de sociale verzekeringswetten. Uit de stellingen van partijen blijkt dat de inkomstenderving ten gevolge hiervan € 6.000,- bruto bedraagt. Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter evenwel niet het volledige bedrag aan inkomstenderving tijdens dienstverband verdisconteerd. Als zodanig geldt namelijk ook het verlies aan pensioenopbouw, althans voor zover de werkgever daar een bijdrage aan levert. De opbouw van pensioen tijdens dienstverband is immers een belangrijke secundaire arbeidsvoorwaarde die de werknemer concrete (financiële) voordelen oplevert, welke voordelen wegvallen in geval van beëindiging van het dienstverband. Gezien het feit dat aanbeveling 3.5. is ingegeven door de gedachte dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat een werknemer geen hogere vergoeding dient te krijgen dan hetgeen hij zonder ontbinding aan inkomsten zou hebben ontvangen, dient bij de beantwoording van de vraag welke "aftopping" van de reguliere AxBxC vergoeding onder de kantonrechtersformule redelijk is, de door de werkgever betaalde bijdrage aan de pensioenopbouw van de werknemer tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd te worden meegewogen. Daaraan doet niet af dat deze bijdrage niet meeweegt bij de bepaling van de B-factor onder de formule. Die berekening is immers op een andere gedachte gebaseerd - en werkt met andere parameters - dan de bijstelling (naar beneden) van de uitkomst van die berekening op basis van aanbeveling 3.5.
4.6.[B] Verzekeringen heeft desgevraagd aangegeven dat zij voor haar personeel een collectieve middenloonregeling heeft, die door haar is ondergebracht bij een pensioenverzekeraar (Nationale Nederlanden), waarbij [B] Verzekeringen voor al haar werknemers een, jaarlijks te bepalen, collectieve premie verschuldigd is. De werknemers zijn geen bijdrage verschuldigd. [B] Verzekeringen heeft desgevraagd niet aan kunnen geven welk premiebedrag zij (bij benadering) jaarlijks verschuldigd is. Bij gebrek aan nadere informatie zal de kantonrechter de door[A] te lijden inkomstenderving tot aan de pensioendatum wegens het niet langer bijdragen van [B] Verzekeringen aan haar pensioenopbouw naar redelijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,- bruto. De totaal aan[A] ten laste van [B] Verzekeringen toe te kennen vergoeding komt daarmee op een bedrag van € 8.000,- bruto.
4.7.Nu aan[A] een lagere vergoeding wordt toegekend dan waarom zij heeft verzocht dient haar een termijn te worden gegund om het verzoek in te trekken.
4.8.De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten tussen partijen te compenseren, zowel bij handhaving als bij intrekking van het verzoek.