ECLI:NL:RBNNE:2013:6602
Rechtbank Noord-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 23 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker uit Groningen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een brief van de Officier van Justitie Landelijk Parket, waarin hem was meegedeeld dat er geen strafrechtelijk onderzoek zou worden gestart naar aanleiding van zijn aangifte. De verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij meende dat er onverwijlde spoed was geboden.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt. Echter, de voorzieningenrechter stelde vast dat de hoofdstukken van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, zoals vermeld in artikel 1.6 van de Awb. Dit betekent dat er tegen de beslissing van de Officier van Justitie geen bestuursrechtelijk bezwaar of beroep openstaat.
Daarom verklaarde de voorzieningenrechter zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen. De uitspraak werd gedaan zonder het houden van een zitting, zoals mogelijk is volgens artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Er werd geen partij in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.