ECLI:NL:RBNNE:2013:6499

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
C-17-125770 - HA ZA 13-76
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitkering levensverzekering na weigering door verzekeraar op grond van schending mededelingsplicht

In deze zaak vorderen eisers, de kinderen van de overleden [X], een verklaring voor recht dat Aegon gehouden is dekking te verlenen ter zake de levensverzekering met polisnummer [nummer]. De eisers hebben aanspraak gemaakt op de uitkering van het verzekerd kapitaal na het overlijden van [X], die een overlijdensrisicoverzekering had afgesloten bij Aegon. Aegon heeft de uitkering geweigerd op basis van een vermeende schending van de mededelingsplicht door [X] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat [X] op 1 april 2005 een verzekering heeft afgesloten met een verzekerd bedrag van € 668.149,00, maar dat hij bij de aanvraag onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn schuldenlast. Aegon heeft zich beroepen op artikel 251 van het Wetboek van Koophandel, dat de mogelijkheid biedt om de verzekeringsovereenkomst te vernietigen bij schending van de mededelingsplicht.

De rechtbank heeft de stellingen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat Aegon voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van een schending van de mededelingsplicht door [X]. De rechtbank heeft de eisers de gelegenheid geboden om tegenbewijs te leveren dat [X] op het moment van de verzekering geen hogere schuldenlast had dan opgegeven. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gevolgen van de schending van de mededelingsplicht niet automatisch leiden tot vernietiging van de verzekeringsovereenkomst, maar dat er verschillende mogelijkheden zijn afhankelijk van de omstandigheden. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere bewijslevering en uitlating van partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/125770 / HA ZA 13-76
Vonnis van 23 oktober 2013
in de zaak van

1.[A],

wonende te [plaats],
2.
[B],
wonende te[plaats],
3.[C],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. H. Dontje te Assen,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. J.C.A. Stevens te 's Gravenhage.
Partijen zullen hierna [A c.s.] dan wel eisers en Aegon genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn de kinderen van[X], geboren op [geboortedatum] (hierna: [X]).
2.2.
[X] heeft op 1 april 2005 bij Aegon een overlijdensrisicoverzekering gesloten met polisnummer L [nummer] (hierna: de verzekering). Het verzekerd kapitaal per 1 juli 2005 bedroeg € 668.149,00 uit te keren terstond na overlijden van de verzekerde voor 1 april 2010. De premie bedroeg € 1.708,03 per maand van 1 juni 2005 tot 1 april 2010 of, indien dit eerder is, tot aan het einde van de termijn waarin de verzekerde komt te overlijden.
2.3.
Op de vragenlijst die [X] op 10 januari 2005 heeft ingevuld in verband met de te sluiten verzekering heeft hij bij de vraag naar de geschatte waarde van zijn bezittingen en schulden vermeld:
Bezittingen 50.000,-
Schulden 600.000,-
De vragenlijst is afgesloten met de volgende door [X] getekende verklaring:
Ik verklaar hiermee dat bovenstaande gegevens naar waarheid en naar mijn beste weten zijn ingevuld en dat ik geen essentiële informatie heb achtergehouden die mogelijk van invloed is op de beoordeling of aanvaarding van deze aanvraag. Ik ga ermee akkoord dat deze vragenlijst deel uitmaakt van mijn aanvraag voor een levensverzekering en dat het niet bekendmaken van essentiële informatie de overeenkomst ongeldig maakt.
2.4.
[X] was sinds [datum] vermist. Op 2 mei 2006 is het faillissement van de vennootschap waarin [X] zijn accountantspraktijk uitoefende, te weten Accountantspraktijk[X] B.V., uitgesproken.
2.5.
Bij brief van 1 november 2007 gericht aan mr. J.J. Reiziger van Trip advocaten, de curator in het faillissement van Accountantspraktijk[X] B.V., heeft Aegon het volgende bericht:
Op 1 april 2005 heeft [X] bovengenoemde polis afgesloten, met een verzekerd bedrag van € 500.000,--. welk bedrag is herverzekerd bij N.V. Levensverzekeringmaatschappij De Hoop. Door tariefherziening in juli 2005 was het verzekerd kapitaal € 668.149.--. Per 1 januari 2007 is de verzekering premievrij gemaakt en bedraagt het verzekerd kapitaal € 41.252,--.
Wegens het medisch risico is de verzekering ondergebracht bij de N.V. Levensverzekeringsmaatschappij De Hoop. Bij acceptatie van de herverzekering heeft De Hoop destijds de financiële aspecten nadrukkelijk in zijn acceptatiebeslissing betrokken. Daartoe heeft [X] onder meer een vragenlijst "persoonlijke risicoverzekering" ingevuld, waarvan wij een kopie bijsluiten. Op dit vragenformulier is uitdrukkelijk gevraagd naar de schuldenpositie van [X]. Uit de beantwoording blijkt dat hij zijn schuldenpositie op dit formulier destijds niet naar waarheid heeft opgegeven, daar hij op het formulier slechts een bedrag van € 600.000,-- aan schulden vermeldt. Deze opgave strookt niet met de gegevens uit het faillissementsverslag nummer 4 van Accountantspraktijk[X] B.V. van 17 juli 2007. In het faillissementsverslag wordt op pagina 7 aangegeven dat de vennootschap per 31 december 2003 een vordering had van € 1.200.000,-- op [X] in privé, een bedrag dat sinds die tijd alleen maar zou zijn toegenomen. Was De Hoop destijds op de hoogte geweest van de juiste schuldenpositie, dan hadden zij de herverzekering niet geaccepteerd vanwege het te grote morele risico en het ontbreken van een verzekerbaar belang. Op grond van het bovenstaande heeft de herverzekeraar Aegon schriftelijk medegedeeld de herverzekering op te zeggen.
Aangezien Aegon deze verzekering, vanwege het medisch risico, niet zonder herverzekering zou hebben geaccepteerd, beroepen wij ons, op grond van het bovenstaande, op verzwijging conform artikel 251 van het Wetboek van Koophandel en roepen de vernietiging in van bovengenoemde verzekeringsovereenkomst. Waren wij op de hoogte geweest van de ware stand van zaken, dan waren wij de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden aangegaan.
2.6.
Op [datum] is het stoffelijk overschot van [X] gevonden in een kanaal in de gemeente [plaats]. Omdat de echtgenote van [X] op dat moment (ook) was overleden, zijn eisers begunstigden in de zin van de polisvoorwaarden. Zij hebben bij Aegon aanspraak gemaakt op uitkering van het verzekerd kapitaal op grond van de verzekering. Aegon heeft het doen van uitkering geweigerd wegens schending van de mededelingenplicht door [X] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
[A c.s.] vordert
a. een verklaring voor recht dat Aegon gehouden is dekking te verlenen ter zake de levensverzekering met polisnummer[nummer];
b. de veroordeling van Aegon om aan [A c.s.] de verzekerde som uit te keren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 maart 2006 tot de dag der algehele voldoening en de buitengerechtelijke kosten ad € 6.775,00;
c. de veroordeling van Aegon in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aegon voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de stellingen en de verweren van partijen over en weer gaat het in deze zaak om de volgende geschilpunten:
a. is er sprake geweest van schending van de mededelingsplicht door [X] bij het aangaan van de verzekering; en zo ja
b. welke gevolgen zou dat hebben op het recht op uitkering en/of het bestaan van de verzekeringsovereenkomst; en
c. heeft Aegon op de juiste wijze (door middel van de verzending van de brief van 1 november 2007 aan de curator in het faillissement van accountantspraktijk[X]) een beroep gedaan op schending van de mededelingsplicht.
4.2.
Voorafgaand aan haar beoordeling overweegt de rechtbank ten aanzien van het toepasselijke recht het volgende. Sinds 1 januari 2006 is artikel 7:928 BW van kracht, waarin de mededelingsplicht van de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst. De artikelen 7:929 BW en 7:930 BW geven regels voor het geval de verzekeringnemer niet aan deze mededelingsplicht heeft voldaan. Op grond van het overgangsrecht (artikel 221 Ow NBW) is artikel 7:928 niet van toepassing op verzekeringsovereenkomsten die vóór 1 januari 2006 zijn gesloten. De artikelen 7:929 en 7:930 BW zijn op grond van overgangsrecht niet van toepassing op overeenkomsten die vóór het tijdstip van het in werking treden van de wet zijn gesloten, indien de verzekeraar zich tegenover de verzekerde binnen een jaar nadat dit tijdstip is verstreken erop beroept dat aan de mededelingsplicht van art. 251 K niet is voldaan. Het vorenstaande brengt mee dat de vraag of sprake is geweest van schending van de mededelingsplicht door [X] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst op 1 april 2005 dient te worden beantwoord aan de hand van regeling zoals die was neergelegd in artikel 251 van het Wetboek van Koophandel oud (hierna: 251 K). Indien een schending van de mededelingsplicht komt vast te staan, is ten aanzien van de gevolgen hiervan het bepaalde in de artikelen 7:929 en 7:930 BW van toepassing. Immers, Aegon heeft het beroep op schending van de mededelingsplicht meer dan een jaar na inwerkingtreding van deze artikelen gedaan, te weten op 1 november 2007.
Schending van de mededelingsplicht
4.3.
[A c.s.] heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewijslast met betrekking tot de schending van de mededelingsplicht door [X] op Aegon rust. Het enkele feit dat in het faillissementsverslag van 17 juli 2007 wordt gesproken over een per 31 december 2003 bestaande schuld van [X] aan zijn failliete BV betekent niet dat [X] op 11 januari 2005 (ten tijde van het aangaan van de verzekering) een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot zijn schuldenlast. In datzelfde verslag staat ook dat [X] zich zou hebben beziggehouden met (risicovolle) beleggingen, zodat de hoogte van de schuld met name wordt beïnvloed door de fluctuaties in de beleggingssfeer, aldus [A c.s.] stelt zich voorts op het standpunt dat Aegon niet heeft aangetoond dat zij een acceptatiebeleid voert op grond waarvan de onderhavige verzekering niet zou zijn geaccepteerd indien de schuld van [X] meer zou bedragen dan het opgegeven bedrag van € 600.000,00. Er bestond immers al een uitermate fors negatief vermogen, dat evenwel voor Aegon geen beletsel vormde voor het aangaan van deze verzekeringsovereenkomst.
4.4.
Aegon heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [X] zijn schuldenpositie niet juist heeft doorgegeven gewezen op het faillissementsverslag van 17 juli 2007. Hieruit blijkt, aldus Aegon, dat [X] op 31 december 2003 een schuld aan zijn failliete B.V. zou hebben van € 1.200.000,-- en dat van een verbetering van de financiële positie van [X] na 31 december 2003 geen sprake is geweest. Aegon heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat zij een acceptatiebeleid voert en dat gelet hierop in het onderhavige geval de verzekering niet tot stand zou zijn gekomen, als er geen akkoord van de herverzekeraar voor deze verzekering was gekomen. Daarbij speelde de financiële situatie van [X] en zijn gezondheidstoestand een rol alsmede het feit dat al eerder een overlijdensrisicoverzekering was afgesloten. Overigens merkt Aegon op dat, in geval geen sprake zou zijn van schending van de mededelingsplicht, maximaal aanspraak gemaakt zou kunnen worden op een bedrag van € 41.252,00. Immers de polis is premievrij gemaakt per 1 april 2007 met een verlaagd kapitaal ter hoogte van dit bedrag.
De rechtbank overweegt het volgende.
4.5.
Voor de toepassing van artikel 251 K is vereist dat de verzekeraar stelt – en bij gemotiveerde betwisting: aantoont – dat de verzekerde nagelaten heeft feiten waarmee deze bekend was of behoorde te zijn, aan de verzekeraar mede te delen. Het dient daarbij te gaan om feiten waarvan – naar de verzekerde wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen – de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, onder welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. De verzekeraar dient bovendien bij betwisting aan te tonen dat een redelijk handelend verzekeraar de afgesloten verzekering niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. In de jurisprudentie wordt in dit verband gesproken over het kennisvereiste, het kenbaarheidsvereiste en het relevantievereiste.
4.6.
Ter voldoening aan de op haar rustende bewijslast ten aanzien van de gestelde schending van de mededelingsplicht door [X] heeft Aegon gewezen op het faillissementsverslag d.d 17 juli 2007, waarin staat: "dat de vennootschap per 31 december 2003 een vordering had van € 1.200.000,-- op [X] in privé, een bedrag dat sinds die tijd alleen maar zou zijn toegenomen". De rechtbank is van oordeel dat Aegon aan de hand hiervan vooralsnog voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een schending van de mededelingsplicht door [X], met betrekking tot zijn financiële positie ten tijde van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst op 1 april 2005. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het verslag is opgemaakt door een gekwalificeerde curator die onderzoek heeft gedaan naar de stand van de failliete boedel en die in dit verband de hieraan voorafgaande periode heeft beoordeeld. Het verslag geeft geen aanleiding om op voorhand te twijfelen aan de conclusie dat de vordering van de vennootschap op [X] in privé op 31 december 2013
€ 1.200.000,-- bedroeg en na 31 december 2003 is toegenomen. Aan [A c.s.] moet nog de mogelijkheid worden geboden tegenbewijs te leveren. De enkele stelling dat de hoogte van de schuld van [X] aan de vennootschap is beïnvloed door fluctuaties in de beleggingssfeer, is in dit verband vooralsnog - bij gebreke aan (schriftelijke) onderbouwing - onvoldoende. Omdat het hier gaat om tegenbewijs tegen een voorshands voldoende bewezen geacht feit, volstaat een ontzenuwing van het vermoeden dat [X] op 1 april 2005 nog een schuld had van meer dan € 1.200.000,-- aan zijn B.V.
4.7.
Voor het geval [A c.s.] niet slaagt in de onder 4.6 genoemde bewijsopdracht, moet vervolgens beoordeeld worden of Aegon de onderhavige verzekering niet zou hebben gesloten, indien zij van de werkelijke (hogere) schuldenlast van [X] op de hoogte zou zijn geweest. Het gaat daarbij om de vraag of een redelijk handelend verzekeraar de afgesloten verzekering niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. De bewijslast op dit punt rust op Aegon. De enkele verwijzing door Aegon naar haar acceptatiebeleid - zonder overlegging van enig schriftelijke stuk met betrekking tot dit beleid - is naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog onvoldoende. De rechtbank zal - indien [A c.s.] niet slaagt in voornoemd tegenbewijs - Aegon aanvullend bewijs op dragen van haar stelling dat zij een acceptatiebeleid voert op grond waarvan in het onderhavige geval de verzekering niet tot stand zou zijn gekomen, wanneer zij bekend zou zijn geweest met de werkelijke hoogte van de schuld van [X]
De gevolgen van niet-nakoming van de mededelingsplicht voor de inhoud en het bestaan van de verzekeringsovereenkomsten voor het recht op uitkering
4.8.
Indien komt vast te staan dat sprake is geweest van schending van de mededelingsplicht door [X] bij het aangaan van de verzekering, komt vervolgens aan de orde of en welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden. De rechtbank ziet aanleiding om vooruitlopend op de uitkomsten van de te geven bewijsopdrachten hieromtrent de volgende overwegingen te wijden.
4.9.
[A c.s.] heeft gesteld dat de brief van Aegon van 1 november 2007, waarmee de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst is ingeroepen, niet aan de verzekeringsnemer, noch aan de begunstigden is gericht en derhalve rechtskracht ontbeert (artikel 3:37 lid 3 BW). Dit impliceert volgens [A c.s.] dat de overeenkomst nog steeds in stand is en dat Aegon gehouden is conform die verzekeringsovereenkomst tot uitkering over te gaan. Aegon heeft in reactie hierop aangevoerd dat zij de vernietiging van de verzekeringsovereenkomst door middel van de aan de curator gerichte brief d.d. 1 november 2007 op juiste wijze heeft ingeroepen, zodat zij niet tot uitkering gehouden is.
4.10.
De rechtbank heeft hiervoor onder 4.2. overwogen dat ten aanzien van de gevolgen van het niet-nakomen van de mededelingsplicht het nieuwe recht van toepassing is. De wet verbindt aan de ontdekking van de niet-nakoming van de mededelingsplicht een (beperkte) bevoegdheid tot opzegging van de overeenkomst (artikel 7:929 BW) en een bevoegdheid tot weigering of vermindering van de uitkering al dan niet onder aangepaste voorwaarden (artikel 7:930 BW). Anders dan onder het oude recht leidt schending van de mededelingsplicht niet zonder meer tot vernietiging van de verzekeringsovereenkomst (met terugwerkende kracht). Ook is het "alles of niets karakter" zoals dat onder het oude recht gold, gemitigeerd. Er kunnen afhankelijk van de omstandigheden verschillende gevolgen verbonden worden aan het niet-nakomen van de mededelingsplicht. Gelet op de stellingen van partijen over en weer en ter voorkoming van een verrassingsuitspraak van de rechtbank ten aanzien van de rechtsgevolgen die verbonden kunnen worden aan de niet-nakoming van de mededelingsplicht, zal de rechtbank partijen - na bewijslevering - nog in de gelegenheid stellen zich hierover bij akte nader uit te laten.
4.11.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [A c.s.] toe tot het tegenbewijs van feiten of omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid, dat [X] op 1 april 2005 geen (geaccumuleerde) schuldpositie had van meer dan € 1.200.000,-- aan Accountantspraktijk[X] B.V, maar dat deze (geaccumuleerde) schuldpositie aansloot bij de door [X] destijds opgeven
€ 600.000,--;
5.2.
bepaalt dat indien [A c.s.] dit bewijs wenst te leveren door middel van het doen horen van getuigen, dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in het Gerechtsgebouw te Leeuwarden;
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van 20 november 2013 voor uitlating aan de zijde van [A c.s.]:
a. of [A c.s.] van de gelegenheid tot bewijslevering door getuigen gebruik zal maken;
b. zo ja, hoeveel getuigen partijen [A c.s.] zal voorbrengen, en
aan de zijde van beide partijen
c. welke verhinderdata
beide partijenin dat geval hebben voor de periode van 6 weken na genoemde roldatum, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden bepaald, dan wel zal worden voortgeprocedeerd;
5.4.
bepaalt dat [A c.s.], indien [A c.s.] het bewijs niet (enkel) door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, dit uiterlijk ter rolzitting van 20 november 2013 aan rechtbank en aan de wederpartij moet opgeven;
5.5.
bepaalt dat [A c.s.] uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2013.