In deze zaak hebben de verzoekers, [A] en [B], een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E.W. van Weringh, die als rechter betrokken was bij hun strafzaken. Het verzoek tot wraking is gedaan op de zitting van 30 september 2013, waarbij mr. W.Chr. de Roos namens [A] en mr. P. van Jaarsveld namens [B] het verzoek toelichtten. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was dat mr. Van Weringh tijdens de zitting had aangegeven dat hij [A] kende uit een eerdere strafzaak, wat volgens de verzoekers de schijn van partijdigheid zou wekken. Mr. Van Weringh ontkende echter dat hij woorden als "denk erom" of "nog steeds" had gebruikt, en stelde dat hij enkel vragen had gesteld op basis van het huidige dossier.
De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat de enkele omstandigheid dat mr. Van Weringh een eerdere zaak van [A] had behandeld, niet voldoende is om de schijn van partijdigheid te wekken. De rechtbank benadrukte dat de vrees van partijen voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd moet zijn, wat in dit geval niet is aangetoond. De rechtbank wees het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de wrakingsverzoeken af, omdat er geen noodzaak was voor een uitgebreider proces-verbaal.
Uiteindelijk heeft de rechtbank beide wrakingsverzoeken afgewezen, met de conclusie dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van mr. Van Weringh in twijfel trokken. De strafzaken tegen [A] en [B] zullen worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden ten tijde van het indienen van de wrakingsverzoeken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 september 2013.